Hof 's-Hertogenbosch, 01-12-2020, nr. 200.241.205, 01
ECLI:NL:GHSHE:2020:3686
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
01-12-2020
- Zaaknummer
200.241.205_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:3686, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑12‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:855, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige executie? Opheffing beslagen? Schadevergoeding?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.241.205/01
arrest van 1 december 2020
in de zaak van
ABC Wonen B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,hierna “ABC”,advocaat: mr. R.H.J.G. Borger te Maastricht,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk “ [geïntimeerden] ”,advocaat: P.J.L. Tacx te Someren,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 juni 2018 ingeleide hoger beroep van de rolbeslissing van 5 april 2017 en de vonnissen van 2 mei 2018 en 6 juni 2018, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen ABC als eiseres in conventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/223552 / HA ZA 16-429)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde rolbeslissing en vonnissen en het vonnis in incident van 23 november 2016.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- -
de memorie van antwoord, met producties;
- -
het pleidooi, gehouden op 6 oktober 2020, waarbij de advocaten pleitnotities hebben overgelegd, mr. Borger producties 63 tot en met 85 in het geding heeft gebracht, mr. Tacx producties 31 tot en met 38, en [bestuurder] (bestuurder van ABC) een bladzijde met spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende weersproken het volgende vast. De nummering (“A” en “B”) heeft betrekking op de overgelegde producties.
- a.
ABC, met als bestuurder [bestuurder] (verder te noemen: [bestuurder] ), houdt zich bezig met projectontwikkeling. [geïntimeerden] , voorheen pluimveehouder, had op zijn percelen aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Wanssum, sectie nrs. [sectienummer 1] , [sectienummer 2] en [sectienummer 3] , drie pluimveestallen. Hij is daar ook woonachtig.
- b.
ABC (voorheen genaamd Architectenburo [naam Architectenburo] , hierna zal telkens de naam ABC gebruikt worden) en [geïntimeerden] hebben op 20 mei 2008 een koopovereenkomst gesloten, waarbij [geïntimeerden] voormelde percelen verkocht voor een bedrag van € 990.000,--. Levering zou geschieden vóór 31 december 2008. ABC heeft de percelen niet afgenomen. ABC heeft bij hypotheekakten van 17 mei 2010 en 9 mei 2011 op al haar onroerende zaken hypotheek gevestigd ten behoeve van [de naamloze vennootschap] , een naamloze vennootschap naar Belgisch recht (verder: [de naamloze vennootschap] ).
- c.
[geïntimeerden] heeft op 8 december 2010 conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken van ABC en conservatoir derdenbeslag gelegd onder [de vennootschap] (hierna: [de vennootschap] ) ten laste van ABC (B7).
- d.
Bij vonnis van 15 december 2010 van de rechtbank Limburg (A3) is ABC op vordering van [geïntimeerden] -kort gezegd- veroordeeld om mee te werken aan de levering van de verkochte percelen binnen 30 dagen na betekening van dat vonnis op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 1.500.000,--; tot betaling van de overeengekomen koopprijs; en tot vergoeding van de proceskosten ad € 14.053,98. Dit vonnis is op 23 december 2010 betekend aan ABC (A6).
- e.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 19 januari 2011 (B10) is de door ABC gevorderde opschorting van de executie van het vonnis van 15 december 2010 afgewezen. Op 18 mei 2011 is door [geïntimeerden] nog beslag gelegd op een drietal onroerende zaken van ABC. Daaraan voorafgaand heeft [geïntimeerden] executoriaal beslag gelegd op aandelen van ABC in [de vennootschap] , Neru Onroerende Zaken B.V. en Viru Projecten B.V.
- f.
Bij exploten van 23 mei 2011 en 25 mei 2011 (B13) heeft [geïntimeerden] [de naamloze vennootschap] (als gezegd houder van een recht van hypotheek op de percelen van ABC) op de hoogte gesteld van het -ten gevolge van het vonnis van de rechtbank van 15 december 2010- executoriaal geworden beslag op de onroerende zaken van ABC. [de naamloze vennootschap] heeft bij exploot van 7 september 2011 (B14) aan [geïntimeerden] mededeling gedaan van de overname van de executie om te komen tot verhaal van haar vordering op ABC ter hoogte van € 2.185.924,30. Daartoe heeft [de naamloze vennootschap] als hypotheekhouder notaris [notaris] ingeschakeld en op 11 oktober 2011 een openbare verkoop doen plaatsvinden, met een totale opbrengst van € 1.241.000,-- (B18).
- g.
ABC heeft vervolgens ten laste van [de naamloze vennootschap] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de notaris en de veilingkopers (B2). [geïntimeerden] heeft bij exploten van 8 en 17 november 2011 ten laste van ABC executoriaal derdenbeslag gelegd onder de notaris en de veilingkopers (A32).
- h.
Bij arrest van dit hof van 16 december 2014 (A4) is het vonnis van de rechtbank van 15 december 2010 vernietigd, is ABC -kort gezegd en voor zover hier van belang- veroordeeld om mee te werken aan de levering van de verkochte percelen zonder de sanctionering met een dwangsom, tot betaling van de koopsom, en is, in het geval ABC daaraan niet binnen 30 dagen na betekening van dat arrest voldoet, de koopovereenkomst ontbonden, onder veroordeling van ABC tot vergoeding van de schade als gevolg van de te late levering dan wel van de ontbinding. De door [geïntimeerden] tegen dat arrest ingestelde cassatie is bij arrest van de Hoge Raad van 15 april 2016 (A5) verworpen.
- i.
Op 28 april 2016 is het arrest van 16 december 2014 aan ABC betekend (B19). ABC heeft niet aan de veroordeling om mee te werken en de koopsom te betalen voldaan, zodat de koopovereenkomst is ontbonden. [geïntimeerden] heeft daarvan bij brief van 27 mei 2016 (B21) aan ABC mededeling gedaan.
- j.
ABC heeft op 12 mei 2016 (A13) conservatoir beslag laten leggen op onroerende zaken van [geïntimeerden] alsmede conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank. Aanvullend heeft hij op 22 augustus 2017 conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken van [geïntimeerden] (B49).
3.2.
ABC heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd:
- bij tussenvonnis of bij rolbeschikking een of meer deskundigen te benoemen met de opdracht de schade, geleden door ABC, te berekenen;
-bij eindvonnis, voor zover toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad:
- [geïntimeerden] te veroordelen tot het betalen aan ABC van de door de deskundige(n) berekende bedragen, althans in goede justitie te bepalen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
- [geïntimeerden] te bevelen tot het betalen aan ABC van € 262,-- aan nasalaris advocaat;
- [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van de procedure.
[geïntimeerden] heeft in conventie verweer gevoerd.
[geïntimeerden] heeft in eerste aanleg in reconventie na eiswijziging onder meer schadevergoeding gevorderd en opheffing van de door ABC gelegde conservatoire beslagen.
ABC heeft in reconventie verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft bij de bestreden rolbeslissing een eiswijziging van ABC geweigerd. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 2 mei 2018 een aantal eindbeslissingen genomen in conventie en in reconventie en de zaak verwezen naar de rol voor uitlating door partijen over de waarde van het verkochte onroerend goed (in verband met de begroting van de schade zoals gevorderd door [geïntimeerden] in reconventie) en over enkele andere door [geïntimeerden] genoemde schadeposten. ABC heeft verzocht tussentijds appel toe te staan. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 6 juni 2018 al het gevorderde in conventie afgewezen, ABC veroordeeld in de proceskosten in conventie en tussentijds appel van deze beslissingen in conventie toegestaan. In reconventie heeft de rechtbank bepaald dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt. Partijen hebben ter gelegenheid van het pleidooi kenbaar gemaakt dat zij op dit moment nog in het geding in reconventie voortprocederen bij de rechtbank.
3.4.
ABC heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden rolbeslissing en vonnissen en tot toewijzing van haar in hoger beroep opnieuw gewijzigde vorderingen.
ABC vordert na eiswijziging zeer kort weergegeven:- primair I: veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van een door een deskundige berekend of een door het hof bepaald bedrag (kennelijk tot vergoeding van schade die ABC heeft geleden in verband met beslagen die [geïntimeerden] heeft gelegd);
- primair II: opheffing van een aantal beslagen op onroerende zaken, aandelen in onroerende zaken of aandelen in vennootschappen, als omschreven in de memorie van grieven, bladzijde 31 en bladzijde 32;subsidiair: machtiging van ABC om de beslagen als hiervoor omschreven op te heffen en in het kadaster te laten doorhalen;
meer subsidiair: bevel aan [geïntimeerden] om de beslagen als hiervoor omschreven op te heffen en in het kadaster te laten doorhalen, op straffe van een dwangsom;
- subsidiair I: verklaring voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig heeft gehandeld in verband met de executie op grond van het vonnis van 15 december 2010 en veroordeling van [geïntimeerden] om de daardoor door ABC geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat;
- subsidiair II: zie primair II hiervoor, namelijk opheffing van beslagen;
telkens met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding.
ABC vordert verder, voor het geval dat haar eiswijziging niet wordt gehonoreerd, haar vorderingen bij inleidende dagvaarding alsnog toe te wijzen (zie hiervoor onder 3.2 en 3.4 primair I).
[geïntimeerden] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beslissingen.
3.5.
Het hof stelt vast dat het geding in eerste aanleg in reconventie nog aanhangig is bij de rechtbank en niet aan de orde is in dit hoger beroep. Dit hoger beroep is beperkt tot beslissingen van de rechtbank in conventie, waartegen ABC grieven heeft gericht.
3.6.
Het hof beoordeelt in de eerste plaats de eiswijziging van ABC in hoger beroep. Het hof ziet geen reden ABC niet toe te staan haar eis te wijzigen zoals verzocht. Niet aannemelijk is geworden dat de eiswijziging de goede procesorde in andere lopende procedures tussen partijen zou kunnen doorkruisen. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.7.
Het hof komt vervolgens tot de kern van de zaak. In het geschil tussen partijen, voor zover aan de orde in dit geding, komt het aan op het volgende:
- [geïntimeerden] heeft zijn kippenboerderij (een onroerende zaak) verkocht aan ABC, die de grond wilde gebruiken voor woningbouw;
- de rechtbank Limburg heeft bij vonnis van 15 december 2010 ABC bevolen de kippenboerderij van [geïntimeerden] af te nemen, op straffe van een forse dwangsom, en ABC veroordeeld tot betaling van de koopprijs, uiterlijk bij de levering;
- [geïntimeerden] is onverwijld overgegaan tot executie en hij heeft veel beslagen gelegd;
- die executiemaatregelen hebben een forse impact gehad op de onderneming van ABC;
- een hypotheekhouder ( [de naamloze vennootschap] ) heeft executiemaatregelen getroffen (na ontvangst van een exploot van [geïntimeerden] );
- verschillende beslagen goederen zijn geveild;
- dit hof, in hoger beroep, heeft het vonnis van 15 december 2010 bij arrest bekrachtigd wat betreft de afnameplicht en vernietigd wat betreft de dwangsom, en de koopovereenkomst van de kippenboerderij ontbonden voor het geval dat ABC niet afneemt;
- dat arrest is in cassatie in stand gebleven (arrest Hoge Raad 15 april 2016);
- de stand van zaken na het arrest van de Hoge Raad was dat ABC geen dwangsommen verschuldigd was, dat de koopovereenkomst was ontbonden en dat [geïntimeerden] aanspraak wenste te maken op schadevergoeding;
- ABC heeft in het geding in eerste aanleg in conventie schadevergoeding gevorderd (executie van een onrechtmatige titel: lagere opbrengst bij executie, stagnatieschade, gederfde projectwinst en mislopen van toekomstige projecten), terwijl [geïntimeerden] in reconventie aanspraak heeft gemaakt op schadevergoeding in verband met de ontbinding.
3.8.
Het hof merkt op dat in dit hoger beroep, zoals hiervoor onder 3.5 gememoreerd, uitsluitend de vorderingen van ABC in conventie in eerste aanleg aan de orde zijn. De maatstaf voor de beoordeling van deze vorderingen is:- Heeft [geïntimeerden] ten onrechte beslag gelegd?
- Heeft [geïntimeerden] misbruik (als bedoeld in artikel 3:13 BW) gemaakt van zijn recht de executoriale titel in het vonnis van de rechtbank Limburg van 15 december 2010 en het vonnis van de voorzieningenrechter van 19 januari 2011 ten uitvoer te leggen, met name doordat [geïntimeerden] te ruim beslagen heeft gelegd?
Het hof overweegt dat op de beslaglegger een risico-aansprakelijkheid rust indien de gelegde beslagen (door een latere vernietiging van de bewuste titel) achteraf ten onrechte blijken te zijn gelegd.
3.9.
ABC stelt, wat betreft het verwijt dat [geïntimeerden] ten onrechte beslag heeft gelegd, dat [geïntimeerden] uitsluitend beslag heeft gelegd tot verhaal van de dwangsommen in het vonnis van de rechtbank Limburg van 15 december 2010 en dat dat onrechtmatig is omdat de dwangsommen in hoger beroep door dit hof niet zijn opgelegd.
Het hof acht dit verwijt ongegrond.
Het hof overweegt in de eerste plaats dat [geïntimeerden] destijds uit hoofde van uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnissen (rechtbank, 15 december 2010; voorzieningenrechter, 19 januari 2011) ook een vordering had tot betaling van proceskosten. [geïntimeerden] heeft zijn executiemaatregelen steeds ook op deze vordering gebaseerd (zie de exploten van de deurwaarder, december 2010-mei 2011, producties 6 tot en met 8 bij inleidende dagvaarding). Het bedrag van deze vordering was in de periode december 2010-januari 2011 ongeveer € 15.000,00 (vonnissen rechtbank, 15 december 2010, en voorzieningenrechter, 19 januari 2011). In 2014, na hoger beroep, is deze vordering opgelopen tot ongeveer € 35.000,00 (arrest hof, 16 december 2014), en in 2016, na de cassatie-instantie, had ABC een tegenvordering van ongeveer € 9.000,00 ter zake proceskosten (arrest Hoge Raad, 15 april 2016). Daarbij komen nog de kosten van executie.
Alleen al uit het voorgaande blijkt dat er geen sprake is van een situatie waarbij de beslagen zijn gelegd voor een vordering die geheel ongegrond is en er dus sprake is van de in 3.8. bedoelde risicoaansprakelijkheid.
ABC heeft op zichzelf gelijk dat een vordering in de orde van grootte van € 15.000,00-€ 35.000,00, te vermeerderen met executiekosten, veel lager is dan het maximale bedrag van de dwangsommen (€ 1,5 miljoen) en de (getaxeerde) (markt)waarde van de beslagen zaken. Maar dat doet naar het oordeel van het hof niet ter zake bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van de gestelde risicoaansprakelijkheid voor beslag dat geheel ten onrechte is gelegd. Deze stelling zal aan de orde komen bij de beoordeling van het beroep op misbruik van recht.
ABC wijst nog op het standpunt van [geïntimeerden] in cassatie dat de executie zag op verbeurde dwangsommen. Dit standpunt rechtvaardigt geen ander oordeel. Uit de overgelegde exploten blijkt dat de executie mede betrekking had op de vordering uit hoofde van de proceskostenveroordelingen.
3.10.
ABC verwijt [geïntimeerden] vervolgens misbruik van recht, met name doordat hij te ruim beslag heeft gelegd.
3.11.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verwijt voorop dat [geïntimeerden] opmerkt nog “geen ene euro” te hebben ontvangen uit hoofde van het vonnis van de rechtbank Limburg van 15 december 2010 en het daaropvolgende arrest van dit hof. ABC heeft dat niet betwist. ABC heeft ook niet betwist dat in de loop van de jaren middelen ter beschikking zijn gekomen van haar vennootschap, doordat de aandeelhouders gelden hebben gefourneerd die ABC heeft betaald aan [de naamloze vennootschap] . ABC heeft ter gelegenheid van het pleidooi geen toereikend antwoord gegeven op de vraag waarom zij niets heeft voldaan aan [geïntimeerden] . De executiemaatregelen die [geïntimeerden] heeft getroffen zijn toch niet toereikend gebleken, zelfs voor de incasso van deze vordering. Daarom biedt het betrekkelijk geringe bedrag van de proceskostenveroordeling geen steun voor het standpunt van ABC.
3.12.
Het hof overweegt verder dat [geïntimeerden] zich in de periode na het vonnis van de rechtbank Limburg van 15 december 2010 geplaatst zag voor een grote uitdaging bij de tenuitvoerlegging van dat vonnis. Zijn deurwaarder heeft bij onderzoek naar de onroerende zaken waarop beslag zou worden gelegd snel, in mei 2011, ontdekt dat een hypotheekhouder in beeld was (betekeningsexploot aan [de naamloze vennootschap] , productie 8 bij inleidende dagvaarding). [de naamloze vennootschap] beweerde, zo is gebleken, miljoenen te mogen vorderen van ABC (vonnis rechtbank Tongeren, 23 mei 2011: meer dan € 2 miljoen, antwoord eerste aanleg in conventie, 24). [geïntimeerden] mocht en moest rekening houden met(a) de gestelde vordering en de voorrang van een hypotheekhouder en(b) de mogelijkheid dat andere schuldeisers beslagen zouden leggen en dat [geïntimeerden] bij de verdeling van de opbrengst het restant zou moeten delen met die schuldeisers.
3.13.
ABC stelt dat de marktwaarde van haar onroerend goed (de beslagen zaken) destijds ongeveer € 3 miljoen was en dat de executiewaarde ongeveer € 2 miljoen was (grieven, 8, blz. 7; verklaring Vissers ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep).
3.14.
Bij deze stand van zaken kan het hof niet zeggen dat [geïntimeerden] misbruik van recht heeft gemaakt (zoals bedoeld in artikel 3:13 BW), ofschoon [geïntimeerden] in wel erg ruime mate beslagen heeft gelegd. Niet valt in te zien dat [geïntimeerden] , indien hij had volstaan met minder beslagen, geen of uitsluitend verwaarloosbare risico’s zou hebben gelopen in de sfeer van een tekort bij de verdeling van de opbrengst. Dat geldt zelfs als de beslagen zaken in goed overleg onderhands zouden zijn verkocht voor ongeveer de marktwaarde die ABC stelt (en van een dergelijke verkoop hoefde [geïntimeerden] niet uit te gaan, bij gebreke van een toelichting van ABC over reële kansen van een succesvolle onderhandse verkoop). Er was immers mogelijk een miljoenenclaim van [de naamloze vennootschap] . [geïntimeerden] kon bovendien niet uitsluiten dat er nog meer schuldeisers waren. [geïntimeerden] hoefde in dat stadium geen onderzoek te doen naar de gegrondheid van de claim van [de naamloze vennootschap] of naar (het ontbreken van) eventuele claims van andere schuldeisers. Daarom doet de mogelijkheid dat [de naamloze vennootschap] niets te vorderen had, anders dan ABC stelt, niet ter zake.
Evenmin kan geconcludeerd worden, zoals ABC ( [bestuurder] ) bij pleidooi naar voren heeft gebracht dat [geïntimeerden] van tevoren wist dat met de executie geen opbrengst te realiseren was. Gelet op de door ABC gestelde markt- en executiewaarde van de zaken en de omvang van de vordering van [de naamloze vennootschap] waar [geïntimeerden] van uit mocht gaan, bestond voor [geïntimeerden] een reëel perspectief op enige opbrengst uit de executie voor de voldoening van zijn vordering.
3.15.
Het hof laat in het midden de vraag of [geïntimeerden] in de periode na het vonnis van 15 december 2010 de beslagen ook heeft gelegd tot verhaal van zijn vordering in verband met de koopprijs. Deze vraag kan verder onbesproken blijven omdat de vordering van [geïntimeerden] uit hoofde van de proceskostenveroordeling al voldoende is voor de beslissing in dit geding.
3.16.
Het hof overweegt verder dat [geïntimeerden] bij zijn executiemaatregelen niet is begonnen met het zwaardere middel (executie van onroerende zaken). [geïntimeerden] is immers op 8 december 2010 ook begonnen met een conservatoir derdenbeslag onder [de vennootschap] , naast beslagen op onroerende zaken. [de vennootschap] was een vennootschap in de groep van ABC. [geïntimeerden] heeft onder [de vennootschap] derdenbeslag gelegd ten laste van ABC. Dat is een gematigde aanpak: bij een dergelijk beslag is er geen risico van kapitaalvernietiging, omdat de derde hoogstens een vordering betaalt. Onroerende zaken worden daarbij in elk geval niet (voor veel minder dan de marktwaarde) geveild. ABC had, naar zij stelt, “bijna € 1” miljoen te vorderen van [de vennootschap] (grieven, 8, blz. 9, en 12). Echter, het derdenbeslag onder [de vennootschap] heeft niet geleid tot betaling aan [geïntimeerden] . Evenmin heeft het door [geïntimeerden] gelegde beslag op door ABC gehouden aandelen in [de vennootschap] en andere vennootschappen geleid tot betaling.
3.17.
ABC stelt nog dat zij volgens de koopovereenkomst pas gehouden was tot afname van de kippenboerderij nadat [geïntimeerden] een kwestie rondom een waterleiding op het perceel had geregeld. ABC verwijt [geïntimeerden] deze kwestie niet of pas in een laat stadium te hebben geregeld.
Het hof verwerpt deze stelling. ABC heeft in de procedure bij de rechtbank Limburg op dit punt ongelijk gekregen. De rechtbank heeft ABC veroordeeld tot afname en betaling (vonnis 15 december 2010). Het hof heeft dat vonnis op die punten bekrachtigd. ABC moest dan ook afnemen en betalen. De handelwijze van [geïntimeerden] met betrekking tot de waterleiding doet niet ter zake.
3.18.
Het klopt op zichzelf wel, zoals ABC stelt, dat [geïntimeerden] als executant onder omstandigheden rekening zal moeten houden met een redelijk voorstel voor een onderhandse verkoop waarmee de hoogste opbrengst in redelijkheid kan worden bereikt met voldoende waarborgen voor de belangen van alle betrokkenen (ook [geïntimeerden] ). ABC heeft echter in dit geval niets gesteld waaruit volgt dat een dergelijk voorstel aan de orde is geweest of in redelijkheid haalbaar moest zijn. [geïntimeerden] hoefde bij deze stand van zaken niet zelf de potentiële mogelijkheden voor een dergelijk voorstel te onderzoeken.
ABC stelt wel dat [geïntimeerden] nooit bereid is geweest tot overleg over haar voorstellen voor een “ponds/pondsgewijze verkoop”. ABC bedoelt met een dergelijke verkoop dat [geïntimeerden] een deel van het onroerend goed overdraagt aan ABC, dat ABC dat deel ontwikkelt en verkoopt en dat ABC daarna, met de opbrengst, voor een deel afrekent met [geïntimeerden] .
Het hof acht dit standpunt van ABC onvoldoende onderbouwd. ABC heeft niet aan de hand van concrete feiten toegelicht wat zij destijds precies heeft voorgesteld, hoe de belangen van [geïntimeerden] in dat voorstel in redelijkheid werden veiliggesteld, hoe de communicatie is verlopen en dat en waarom [geïntimeerden] in redelijkheid zijn instemming niet mocht onthouden.
3.19.
ABC stelt in dit kader ook dat haar schade voornamelijk is veroorzaakt door de beslagen die strekten tot verhaal van de beweerdelijk verbeurde dwangsommen. Die beslagen hadden een grote impact op haar bedrijfsvoering, aldus ABC, omdat banken en aannemers daardoor hun vertrouwen hebben verloren. Dat zou volgens ABC niet zijn gebeurd indien beslagen zouden zijn gelegd tot verhaal van reguliere vorderingen zoals de koopsom (die in verband staan met waardevermeerdering, omdat de onroerende zaak wordt geleverd tegenover betaling van de koopsom).
Het hof verwerpt dit standpunt van ABC. Het hof herhaalt dat de beslagen mede strekten tot verhaal van de vorderingen uit hoofde van de proceskostenveroordelingen. Het hof verwijst ook naar de beslissingen hiervoor. ABC heeft haar standpunt niet voldoende onderbouwd aan de hand van concrete feiten over haar bedrijfsvoering en de hypothetische situatie (de beslagen tot verhaal van de dwangsommen weggedacht). ABC heeft niet onderbouwd dat en waarom [geïntimeerden] in redelijkheid gehouden was anders te handelen, gelet op de belangen van ABC.
3.20.
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat [geïntimeerden] geen misbruik van recht heeft gemaakt. [geïntimeerden] heeft niet onrechtmatig gehandeld. Dit betekent dat de rechtbank de vorderingen van ABC in conventie terecht heeft afgewezen en dat de vorderingen van ABC in hoger beroep (na eiswijziging) moeten worden afgewezen.
3.21.
De door [geïntimeerden] gelegde beslagen, die nu nog niet zijn afgewikkeld, blijven gelet op het voorgaande liggen. [geïntimeerden] heeft nog steeds zijn vordering uit hoofde van de proceskostenveroordelingen. [geïntimeerden] heeft ook, gezien de ontbinding van de koopovereenkomst, (mogelijk) ook een vordering tot vergoeding van schade. Die vordering is nog aan de orde in het geding bij de rechtbank (de vordering van [geïntimeerden] in reconventie).
3.22.
Gelet op al het voorgaande kan het thema van de overname van de executie door de hypotheekhouder [de naamloze vennootschap] , waarover partijen uitvoerig hebben gedebatteerd, verder onbesproken blijven.
3.23.
De conclusie is dat de grieven I tot en met V falen. Grief VI (gericht tegen de rolbeslissing) slaagt (ABC heeft haar eis mogen wijzigen) maar kan niet leiden tot vernietiging. Het hof zal de bestreden vonnissen van 2 mei 2018 en 6 juni 2018, voor zover gewezen in conventie, bekrachtigen.
3.24.
ABC moet als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt de bestreden rolbeslissing en, opnieuw rechtdoende, staat de eiswijziging van ABC toe;
bekrachtigt de bestreden vonnissen van 2 mei 2018 en 6 juni 2018, voor zover gewezen in conventie;
wijst af de vorderingen van ABC in hoger beroep;
veroordeelt ABC in de proceskosten in hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] op € 318,00 aan griffierecht en op € 16.503,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, L.S. Frakes en S.C.H. Molin en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 december 2020.
griffier rolraadsheer