Hof 's-Gravenhage, 04-03-2008, nr. 22-005848-06
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC7386, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
04-03-2008
- Zaaknummer
22-005848-06
- LJN
BC7386
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC7386, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 04‑03‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BJ6932, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BJ6932
Uitspraak 04‑03‑2008
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich samen met een ander in een periode van nog geen twee maanden schuldig gemaakt aan drie gewapende overvallen, gepleegd op filialen van een supermarktketen. De enkele omstandigheid dat de medeverdachte als getuige ter terechtzitting zich beroept op zijn verschoningsrecht en dusdoende weigert een verklaring af te leggen, brengt niet mee dat de door hem bij de politie afgelegde belastende verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd.
Partij(en)
Rolnummer: 22-005848-06
Parketnummer(s): 10-700013-06 en 10-093142-04 (tul)
Datum uitspraak: 4 maart 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2006 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Westlinge BB te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 februari 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering tenuitvoerlegging als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsverweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2008 aangevoerd dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte Z.] niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, aangezien [medeverdachte Z.] zich ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep als getuige beroept op zijn verschoningsrecht.
Het hof overweegt hieromtrent dat de verdediging in de onderhavige zaak zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld vragen te stellen aan de getuige [medeverdachte Z.]. De enkele omstandigheid dat deze opgeroepen en ter terechtzitting verschenen getuige zich beroept op zijn verschoningsrecht en dusdoende weigert een verklaring af te leggen, brengt niet mee dat de bij de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd.
Ten overvloede merkt het hof op dat de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [medeverdachte Z.] met de vereiste waarborgen zijn omgeven en onder verband van de cautie zijn afgelegd. Zij geven, bezien in verband met het andere gebezigde bewijsmateriaal, een consistent beeld ten bewijze van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten zonder onderlinge tegenstrijdigheden en afwijkingen op essentiële onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, waarbij de advocaat-generaal rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander in een periode van nog geen twee maanden schuldig gemaakt aan drie gewapende overvallen, gepleegd op filialen van de supermarktketen Edah. De verdachte en zijn mededader zijn steeds vermomd en gewapend met op vuurwapens gelijkende voorwerpen de supermarkt binnengegaan. Zij hebben de medewerkers bedreigd en gedwongen de kassa te openen. Bij de overvallen werden geld, zegels, telefoon- en opwaardeerkaarten buitgemaakt. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een beroving op straat. De verdachte en zijn mededaders zijn op straat om het slachtoffer heen gaan staan, hebben hem met wapens bedreigd en vervolgens twee gouden kettingen, een horloge en geld van het slachtoffer afgepakt.
Dit zijn ernstige feiten waarbij de verdachte en zijn mededader zich uitsluitend hebben laten leiden door hun zucht naar geldelijk gewin. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang de psychische gevolgen ondervinden van wat hun is aangedaan. Daarnaast veroorzaken dergelijke misdrijven onrust in de samenleving en worden gevoelens van onveiligheid versterkt.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 februari 2008, is de verdachte meermalen veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op het rapport van de Reclassering Nederland, d.d. 17 maart 2006.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof de jeugdige leeftijd van de verdachte in aanmerking genomen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde straf.
Het is op deze grond dat het hof komt tot het opleggen van een zwaardere straf.
Van de zijde van de verdachte is betoogd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Ook naar het oordeel van het hof is thans het tijdsverloop tussen de behandeling van de zaak in eerste aanleg en de aanvang van de (inhoudelijke) behandeling in hoger beroep zodanig, dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bovenbedoeld.
Het hof is van oordeel dat, gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn in plaats van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam van 4 november 2004 onder parketnummer
10-093142-04 is de verdachte - voor zover hier van belang - veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee weken, met bevel dat die jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 (oud), 63 (oud), 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 6.
(zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe en gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam van 4 november 2004 onder parketnummer 10-093142-04 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door
mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. M.J. Bax-Luhrman en mr. J.C.F. van Gelder, in bijzijn van de griffier
mr. P.M. Tolen. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 maart 2008.