NJB 2015/1860:Bijzondere voorwaarde, art. 14c lid 2 onder 14º Sr: deze dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. De voorwaarde ‘dat gedurende de proeftijd geen minderjarige meisjes, behoudens familieleden, aanwezig mogen zijn in de manege (waaronder de stallen en/of de rijbak en/of de kantine) van de veroordeelde’ is in strijd met genoemde bepaling omdat het niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de veroordeelde of in de manege (waaronder de stallen en/of de rijbak en/of de kantine) minderjarige meisjes, behoudens familieleden, aanwezig zullen zijn. Bevel dat de gestelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn: hierbij moet worden vooropgesteld dat een rechterlijke uitspraak in de regel pas mag worden tenuitvoergelegd nadat zij onherroepelijk is geworden en dat de in art. 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel betreffende de dadelijke uitvoerbaarheid van de ingevolge art. 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het ingevolge art. 14d Sr uit te oefenen toezicht voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen kan hebben. Hoge Raad zet daarom nadere motiveringseisen uiteen voor het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid