Gelet op artikel 46 Sr heeft zich hier in zowel tenlastelegging als bewezenverklaring een kennelijke verschrijving voorgedaan en dient hier ‘een gevangenisstraf van acht jaren of meer’ te worden gelezen.
HR, 20-01-2015, nr. 13/06307
ECLI:NL:HR:2015:92
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-01-2015
- Zaaknummer
13/06307
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:92, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2688, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2688, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:92, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0022
Uitspraak 20‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen. Aangezien de bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een vuurwapen voorhanden heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De door het Hof in dat verband in aanmerking genomen omstandigheid dat een dag later op minder dan vijf meter afstand van de plaats van de aanhouding van medeverdachte een vuurwapen is aangetroffen, volstaat daartoe niet.
Partij(en)
20 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/06307
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 25 november 2013, nummer 21/000982-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 2 en tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep wat betreft feit 3 – is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 07-660008-12 onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 07/660008-12 onder 1 tenlastegelegde.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is in voormelde zaak onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 8 januari 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld te weten afpersing in vereniging en/of diefstal met geweld in vereniging, opzettelijk voorhanden heeft gehad:
- één of meer bivakmuts(en) en/of één of meer handschoen(en) en
- één (doorgeladen) vuurwapen (te weten een pistool) en
- een (onafgesloten) (personen)auto,
welk(e) voorwerp(en) en welk vervoersmiddel, al dan niet in combinatie met elkaar, bestemd waren tot het in vereniging begaan van dat/die misdrijf/misdrijven."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3.
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, voorts het volgende overwogen:
"Een dag later is een doorgeladen vuurwapen aangetroffen. De locatie van aantreffen van het vuurwapen was op minder dan vijf meter afstand van de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte]. Tevens is op die dag een handschoen en een bivakmuts aangetroffen in de nabijheid van de straat waar [betrokkene 1 en 2] woonachtig zijn. Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met zijn vriend [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) in Almere was. Verdachte heeft niet willen verklaren over de medeverdachte [medeverdachte], anders dan dat [medeverdachte] degene was met wie hij in de auto van zijn zus naar Almere was gekomen."
2.3.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een vuurwapen voorhanden heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De door het Hof in dat verband in aanmerking genomen omstandigheid dat een dag later op minder dan vijf meter afstand van de plaats van de aanhouding van de medeverdachte een vuurwapen is aangetroffen, volstaat daartoe niet.
2.4.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015.
Conclusie 18‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen. Aangezien de bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een vuurwapen voorhanden heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De door het Hof in dat verband in aanmerking genomen omstandigheid dat een dag later op minder dan vijf meter afstand van de plaats van de aanhouding van medeverdachte een vuurwapen is aangetroffen, volstaat daartoe niet.
Nr. 13/06307
Mr. Harteveld
Zitting 18 november 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft bij arrest van 25 november 2013 verdachte ter zake van “medeplegen van voorbereidingen van afpersing in vereniging en/of diefstal met geweld in vereniging”, “mishandeling” en “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Van het in de zaak met parketnummer 07-660008-12 onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde is verdachte in hoger beroep vrijgesproken. In eerste aanleg is verdachte vrijgesproken ter zake van het in de zaak met parketnummer 07-660008-12 onder 3 tenlastegelegde; in zoverre is verdachte niet ontvangen in zijn (onbeperkt ingestelde) hoger beroep.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 07-660008-12 onder 1 subsidiair tenlastegelegde - kort gezegd de strafbare voorbereiding in de zin van art. 46 Sr - niet voldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
3.2. Ten laste van verdachte is in zoverre bewezen verklaard dat:
“hij op 8 januari 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving van acht jaren of meer1.is gesteld te weten afpersing in vereniging en/of diefstal met geweld in vereniging, opzettelijk voorhanden heeft gehad:
- één of meer bivakmuts(en) en/of één of meer handschoen(en) en
- één (doorgeladen) vuurwapen (te weten een pistool) en
- een (onafgesloten) (personen)auto,
welk(e) voorwerp(en) en welk vervoersmiddel, al dan niet in combinatie met elkaar, bestemd waren tot het in vereniging begaan van dat/die misdrijf/misdrijven.”
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
“Voor zover ten aanzien van de het onder 1 bewezenverklaarde hierna wordt verwezen naar de processen verbaal, wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het opgemaakte hoofdproces-verbaal, genummerd 2012001919, opgemaakt op 18 april 2012 door [verbalisant 1], hoofdagent van politie.
1. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer PL2543 2012001919-20 (pagina 's 001-002), opgemaakt op 8 januari 2012 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, voor zover inhoudende bevindingen van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op zondag 8 januari 2012 omstreeks 20:14 uur was ik, verbalisant [verbalisant 2], samen met mijn collega [verbalisant 3] belast met de algemene surveillance. Omstreeks genoemd tijdstip kregen wij van de centralist van de regionale meldkamer te Lelystad opdracht te gaan naar het adres [a-straat 1] te Almere. Op het adres zouden twee overvallers voor de deur staan met bivakmutsen op.
Aanrijdende werd ons door de centralist doorgegeven dat het om twee mannen zou gaan, waarvan de ene een neger zou zijn en de ander licht getint of blank alsmede dat beide mannen rond de 1.70 à 1.80 meter lang zouden zijn. Op zondag 8 januari 2012 omstreeks 20:19 uur kwamen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], ter plaatse aan. Aldaar zag ik dat er twee mannen, welke later de melders bleken te zijn, uit een voertuig sprongen. Ik hoorde dat een van de mannen schreeuwde: "Dat zijn ze" of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat mijn collega [verbalisant 3], uit onze dienstauto was gestapt. Ik zag dat de twee mannen die dat schreeuwden in de richting van het fietspad wezen. Ik zag dat er op het fietspad twee manspersonen stonden. Ik zag dat de twee manspersonen wegliepen. Ik zag dat mijn collega [verbalisant 3] naar een van de twee manspersonen toe rende. Ik zag dat mijn collega [verbalisant 3] een manspersoon staande hield.
Ik, verbalisant zag dat de andere manspersoon was gaan rennen in de richting van de Granpre Molierestraat. Ik keerde mijn dienstauto en ben achter de manspersoon aangegaan. Ik zag dat de manspersoon, hierna te noemen verdachte, voldeed aan het opgegeven signalement. Na enkele seconden kwam ik naast de verdachte te rijden. Ik voerde optische en geluidssignalen. Ik zag dat de verdachte links van mij door het gras bij het water rende. Ik verbalisant ben uit de auto gesprongen en in de richting van de verdachte gerend. Ik zag dat de verdachte zijn pet pakte en weggooide. Ik verbalisant riep naar de verdachte: "Stand still!!". Ik zag dat de verdachte stopte met rennen. Ik zag dat de verdachte omkeerde en weer van mij wegrende. Ik riep weer: "Stand still!!". Ik zag dat de verdachte bleef staan. Ik heb de verdachte te 20:26 uur aangehouden en geboeid. Deze verdachte bleek te zijn: [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats].
2. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer PL2543 2012001919-12 (pagina 's 003-004), opgemaakt op 8 januari 2012 door [verbalisant 3], agent van politie, voor zover inhoudende bevindingen van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op zondag 8 januari 2012 omstreeks 20:14 uur was ik, verbalisant [verbalisant 3], samen met mijn collega [verbalisant 2] belast met de algemene surveillance. Omstreeks genoemd tijdstip kregen wij van de centralist van de regionale meldkamer te Lelystad opdracht te gaan naar het adres [a-straat 1] te Almere. Op het adres zouden twee overvallers voor de deur staan met bivakmutsen op. Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] zijn ten spoedigste ter plaatse gegaan. Aanrijdende werd ons door de centralist doorgegeven dat het om twee mannen zou gaan, waarvan de ene een neger zou zijn en de ander licht getint of blank. Alsmede dat beide mannen rond de 1.70 à 1.80 meter lang zouden zijn. Beide mannen zouden een zwarte jas aan hebben. Een van de mannen zou een blauwe jeans en witte sneakers aan hebben en de ander een donkere broek en donkere schoenen. De mannen zouden nabij het fietspad staan en halve bivakmutsen op hebben.
Omstreeks 20:19 uur kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse aan. Aldaar zag ik dat er twee mannen, welke later de melders bleken te zijn, uit een voertuig sprongen. Ik hoorde dat een van de mannen schreeuwde: "Dat zijn ze". Ik zag dat de man welke dit schreeuwde hierbij wees in de richting van het fietspad schuin achter mij. Ik zag dat er op het fietspad twee manspersonen liepen. Ik zag dat de manspersonen enkele meters uit elkaar liepen. Ik zag dat de manspersonen in de richting van de Granpré Molierestraat liepen. Ik rende in de richting van de achterste verdachte. Ik zei tegen deze verdachte dat hij moest blijven staan. Ik zag dat de verdachte bleef staan. Ik zei tegen de verdachte dat hij zijn armen moest spreiden en op zijn knieën moest gaan zitten. Ik zag dat de verdachte dit deed. Ik zag dat de voorste verdachte ondertussen wegrende in de richting van de Granpré Molierestraat. Ik zag dat deze verdachte rechtsaf sloeg in de richting van de Sportlaan. Ik zag dat mijn collega [verbalisant 2] in ons dienstvoertuig achter deze verdachte aan reed. Ik zag dat de verdachte welke bij mij op zijn knieën zat, opstond en ging rennen. Ik riep dat de verdachte moest blijven staan. Ik zag dat hij wegrende in de richting van de Lage Vaart. Ik rende achter de verdachte aan en zag dat hij linksaf sloeg in de richting van de Twickelbrug. Ik zag dat de verdachte de Twickelbrug overging en rechtsaf sloeg de Sportlaan op. Ter hoogte van de Sportlaan 91 ben ik de verdachte uit het oog verloren.
Ik kan de verdachte welke ik op zijn knieën had als volgt omschrijven:
-Manspersoon
-Licht getinte huidskleur
-Ongeveer 25 jaar oud
-Ongeveer 1.75 meter lang
-Zwarte muts op
-Zwarte jas aan en
-Zwarte broek aan.
3. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer PL2544 2012001919-4 (pagina 's 009- 010), opgemaakt op 8 januari 2012 door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] er, beiden hoofagent van politie, voor zover inhoudende bevindingen van verbalisanten -zakelijk weergegeven-:
Op 8 januari 2012 omstreeks 20:15 uur, bevonden wij, verbalisanten, belast met de assistentiedienst, gekleed in uniform en rijdend in een onopvallend dienstvoertuig, ons ter hoogte van de Giraffeweg in Almere Buiten waar wij, van de centralist van de regionale meldkamer te Lelystad, de opdracht kregen om te gaan richting de Pieter de Swartstraat. Hier zouden personen met bivakmutsen voor een woning staan.
Tijdens de verplaatsing kregen wij, verbalisanten, portofonisch van de assistentiedienst door dat er twee verdachten werden staande gehouden. Wij hoorden zeer kort hierop volgend dat een (1) van de verdachten zich onttrok aan de staande houding. Wij kregen als signalement door, dat dit een licht getinte manspersoon was gekleed in donkere kleding. Wij hoorden dat deze manspersoon in de richting van het water rende. Wij hoorden dat hij zich in de richting van de busbaan begaf. Wij, verbalisanten, besloten hierop ons in de richting van de Bouwmeesterbuurt te begeven. Wij hebben ons dienstvoertuig geparkeerd aan de G.T. Rietveldstraat in de Bouwmeesterbuurt. Hier zijn wij te voet via het Pirellipad in de richting van de vaart gelopen welke parallel aan de Tussenring loopt. Wij zagen uit de P.J.H. Cuyperstraat een manspersoon komen lopen welke in het donker gekleed was. Wij zagen dat hij de busbaan overstak en het Pirellipad in de richting van de Pirellibrug ging. Wij, verbalisanten, riepen deze manspersoon aan. Wij zagen dat hij zich omdraaide in onze richting. Wij zagen dat hij ons aankeek. Wij zagen dat hij zich weer omdraaide. Wij zagen dat hij begon te rennen in de richting van de Pirellibrug. Wij riepen dat wij van de politie waren en dat hij moest blijven staan. Wij zagen dat de verdachte hier geen gehoor aan gaf. Wij zagen dat hij bleef rennen. Wij zagen dat hij, na de brug te zijn overgerend in de richting van het Triathlonpad, de trap rechts naar beneden nam. Wij zagen dat hij beneden aan de trap aangekomen zich begaf in de richting van de N703 de Tussenring. Wij zagen dat hij de Tussenring overstak. Wij zagen dat hij in de richting van de Bosschage, welke parallel langs de vaart ligt, rende. Hier raakten wij, in verband met de ingetreden duisternis, het zicht op de verdachte kwijt.
Wij, verbalisanten, hebben ons zo opgesteld dat de verdachte zich niet terug in de richting van de Pirellibrug kon begeven. Wij hebben de centralist van de regionale meldkamer te Lelystad verzocht om meerdere eenheden onze richting op te sturen. Wij hoorden dat er reeds een hondengeleider, de 11.02 en een heli, de 50.13, onderweg waren. Wij, verbalisanten, zagen dat de hondengeleider ter plaatse kwam. Wij hoorden dat de heli ook ter plaatse was. Wij zijn samen met de hondengeleider op aanwijzing van de collega's in de heli de bosschage aan de vaart, welke parallel aan de Tussenring in de richting van de N702 de buitenring loopt, ingelopen. Hier hebben wij op aanwijzing van de heli de verdachte in de bosschage aangetroffen en te 20:58 uur aangehouden. De verdachte bleek later te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats].
4. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer PL2521 2012001919-5 (pagina 's 011- 012), opgemaakt op 8 januari 2012 door [verbalisant 6], hoofagent van politie, voor zover inhoudende bevindingen van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op zondag 8 januari 2012 omstreeks 20:25 uur kreeg ik, verbalisant, het verzoek van de meldkamer van politie richting Almere te rijden. Aldaar zaten de collega's van Almere achter twee personen aan, die mogelijk een overval wilden plegen op een woning. Ik, verbalisant, hoorde via de mobilofoon dat er een persoon was aangehouden en dat de tweede verdachte was weggerend. Op een gegeven moment kreeg ik, verbalisant, het verzoek van de collega's Almere om te komen naar de Tussenring te Almere. De verdachte was in de richting van de G.T. Rietveldbrug gelopen. Ik, verbalisant, ben naar de aangewezen plek gelopen waar de verdachte voor het laatst was gezien. Ik, verbalisant, heb mijn diensthond Juno afgelegd en heb vervolgens met luide stem twee keer geroepen dat de verdachte zich moest melden anders zou ik, verbalisant, de hond sturen. Ik, verbalisant, zag en hoorde niets van de verdachte. Hierop heb ik, verbalisant, mijn diensthond Juno volgens het keuringsreglement de opdracht gegeven de verdachte op te sporen. Ik, verbalisant, zag dat mijn diensthond gelijk een goed spoor had in de richting van de G.T. Rietveldbrug. Vervolgens hoorde ik, verbalisant, dat de politiehelikopter ook boven het gebied vloog en mij, verbalisant, aanriep. Hierop kreeg ik, verbalisant, het verzoek van de bemanning van de politiehelikopter om op hun aanwijzen te gaan lopen omdat ze de verdachte in het zicht hadden. Hierop zijn twee collega's van Almere achter mij, verbalisant, aangelopen. Op aanwijzing van de bemanning van de helikopter moest ik, verbalisant, in de richting van het water lopen. Ik, verbalisant, hoorde van de bemanning van de helikopter dat ik nog vijf meter naar links moest lopen en dat de verdachte daar aan de waterkant in de bosschages moest liggen. Vervolgens zag ik, verbalisant, de verdachte in de bosschages liggen en riep ik de verdachte aan dat hij omhoog moest komen en zijn handen omhoog moest doen. Hierop zag ik, verbalisant, dat de verdachte hier niet aan voldeed. Ik, verbalisant, hoorde dat mijn diensthond door mijn stemgebruik reageerde door te blaffen in de richting van de verdachte. Hierop heb ik, verbalisant, de verdachte nogmaals aangeroepen om naar boven te komen. Hierop reageerde de verdachte wel en kwam met zijn handen omhoog, naar boven. Hierop hebben twee collega's van Almere de verdachte uit de bosschages gehaald en aangehouden.
5. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer PL2541 2012001919-14 (pagina 's 013-015), opgemaakt op 8 januari 2012 door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden hoofagent van politie, voor zover inhoudende bevindingen van verbalisanten - zakelijk weergegeven-:
Op zondag 08 januari 2012 omstreeks 20:28 uur bevonden wij verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 7] ons in Almere buiten in verband met een mogelijke overval op de [a-straat 1] te Almere.
Ik, verbalisant [verbalisant 7], zag aan het einde van de Twickellaan te Almere een donkere BMW staan, voorzien van kenteken [AA-00-BB]. Ik verbalisant voelde aan de portieren van het voertuig. Ik voelde dat het portier van het voertuig open ging. Hierop heb ik het portier weer gesloten. Ik verbalisant zag dat er op de achterbank van de BMW twee zwarte bromfiets helmen lagen. Hierop zag ik dat de bewoner van de Twickellaan 91 te Almere naar mij toe kwam. Ik verbalisant vroeg hoelang dit voertuig op de locatie geparkeerd stond. Ik kreeg te horen dat het voertuig tussen 19:50 uur en 20:10 uur hier mogelijk was neergezet.
Ik, verbalisant [verbalisant 8], ben na het overbrengen van de verdachte ook naar de Twickellaan gegaan.
Hier hebben wij, verbalisanten, de BMW inbeslaggenomen.
De BMW is hierop met de sleutels van de reeds aangehouden verdachte overgebracht naar het bureau van politie, de Baljuwstraat 2 te Almere voor onderzoek.
Voertuig (en): personenauto, BMW 3er Reihe; 316i, kleur zwart, Nederland, kenteken [AA-00-BB], chassisnummer [001], bouwjaar 1997
Kenteken : [AA-00-BB]
Merk : BMW
Brandstof : G
Type : 3 ER REINE; 3161
Chassisnr. : [001] 06/10/2011
Deel 1 -.02/01/1997
(....)
Aanspr.heid: Begin : 30/10/2010 16:11 Soort bew. :
(....)
Soort eig :NATUURL1JK PERSOON
geboortedatum :02/11/1988
Naam : [verdachte]
Adres : [adres]
(....)
6. de verklaring van verdachte ter terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2013 voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Bij mijn aanhouding had ik de autosleutels van de BMW in mijn zak.
7. een ambtsedig proces-verbaal van Unit Forensisch Technische Opsporing, betreffende het onderzoek poging overval te Almere, (pagina 017 en 018), opgemaakt op 10 januari 2012 door [verbalisant 9] hoofdagent van politie voor zover inhoudende bevindingen van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Ik, [verbalisant 9], ben in het bezit van een gecertificeerde speurhond menselijke lucht, genaamd Shadow. Deze hond is afgericht voor het opsporen van goederen en plaatsen waar menselijke lucht op zit dan wel aanwezig is.
Op maandag 9 januari 2012 omstreeks 14:45 uur, stelde ik, verbalisant, op verzoek van de recherche Flevoland met mijn hond een onderzoek in op de Daniel Stalpaertstraat te Almere. Dit onderzoek vond plaats naar aanleiding van de aanhouding van drie (hof: twee) mannen die verdacht worden van een poging overval op de Pieter de Swartstraat te Almere. Vlak voor de aanhouding was door de aanwezige politiemedewerkers gezien dat een verdachte een pistool in zijn hand had. Na de aanhouding werd bij geen van de verdachten een vuurwapen aangetroffen. De aanhouding van een van de verdachten had plaats gevonden op de Daniel Stalpaertstraat ter hoogte van een elektriciteitskastje. Door mij werd de omgeving van dit elektriciteitskastje afgezocht met de hond. Ik zag dat de hond ter hoogte van een sloot, welke zich ongeveer tien meter achter het elektriciteitskastje bevond, een volle verwijzing gaf door te blaffen. Ik zag dat op deze plek een op een vuurwapen gelijkend voorwerp lag. Dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp is vervolgens door een medewerker van de afdeling Forensische opsporing van de politieregio Flevoland veiliggesteld.
8. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer 2012001919, documentcode 20120109.1800.7651, (pagina 019-021), opgemaakt op 9 januari 2012 door [verbalisant 10], werkzaam bij politie Flevoland, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
Op zondag 8 januari 2012 omstreeks 20.30 uur heeft een poging overval plaatsgevonden aan de Pieter de Swartstraat te Almere. Met behulp van de speurhond troffen wij op maandag 9 januari 2012 omstreeks 15.15 uur de, op de bijlage getoonde locatie aan de Daniel Stalpaertstraat, een vuurwapen aan. De locatie van aantreffen was op minder dan 5 meter afstand van de aanhouding van een van de verdachten.
Type vuurwapen: serienummer 7963, merk Bernadelli Gardone 765 model 60, pistool.
Na veiligstelling bleek het vuurwapen doorgeladen. Ik zag dat het vuurwapen voor onmiddellijk gebruik geschikt was.
9. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer PL2543 2012001919-28 (pagina 022), opgemaakt op 9 januari 2012 door [verbalisant 11] en [verbalisant 12], beiden agent van politie, voor zover inhoudende bevindingen van verbalisanten -zakelijk weergegeven-:
Op maandag 9 januari 2012 omstreeks 13:50 uur waren wij, verbalisanten, in uniform gekleed en belast met noodhulp surveillance. Wij, kregen van de regionale meldkamer, de melding te gaan naar de [a-straat 2]. Aldaar zou de bewoner van perceel 14 een handschoen en een bivakmuts hebben aangetroffen.
Wij, verbalisanten zijn vervolgens ter plaatse gegaan bij de melder. Wij, hebben de handschoen en de bivakmuts van de melder overgenomen.
De melder heeft de handschoen en de bivakmuts aangetroffen in een steegje gelegen naast zijn woning.
Hof: de P. Verhagenstraat is in de onmiddellijke nabijheid gelegen van de straat waar de beide getuigen Aziz woonachtig zijn en van de Granpré Molierestraat, de straat die deel uitmaakte van de vluchtroute van verdachte.
10. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer PL2543 2012001919-3, (pagina 's 023-025), opgemaakt op 8 januari 2012 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie voor zover inhoudende de verklaring van [betrokkene 1] -zakelijk weergegeven-:
Ik ben [betrokkene 1] en ben samen met mijn zoon woonachtig op de [a-straat 1] te Almere. Mijn zoon is eigenaar van een juwelierszaak genaamd [A]. Zijn zaak is gevestigd in de bazaar van Beverwijk. Het komt voor dat er in onze woning juwelen of geld van het bedrijf bewaard worden.
Op zondag 8 januari 2012, omstreeks 20:10 uur was ik samen met mijn zoon genaamd [betrokkene 2]. Wij waren in de auto komende van het bedrijf en onderweg naar onze woning gelegen aan de [a-straat 1] te Almere. Wij hadden een aantal duizenden euro's bij ons, dit is geld van het bedrijf van mijn zoon. Wij reden de straat in waar onze woning is. Toen wij voor onze woning kwamen besloot ik even een stukje door te rijden. Ik wilde namelijk de auto andersom in de straat parkeren. Ik zette vervolgens mijn auto achteruit en reed weer achteruit de Pieter de Swartstraat in. Toen ik dit deed zag ik een jongen op de hoek van de straat staan. Ik noem dit jongen 1. Ik zag dat jongen 1 helemaal in het hoekje van de voortuin van een woning stond. Ik zag dat deze jongen 1 zich probeerde te verstoppen. Ik zag dat jongen 1 in allemaal donkere kleding gekleed was. Ik zag ook dat jongen 1 iets over zijn hoofd had. Ik kon namelijk zijn gezicht bijna niet zien. Ik zag dat jongen 1 iets van een pet of een muts op had. Ik reed vervolgens nog iets verder naar achteren. Ik zag dat er nog een tweede jongen op de stoep stond. Ook deze jongen was bijna helemaal in het zwart gekleed. Ik zag dat hij een donkere spijkerbroek aan had. Ik noem hem jongen 2. Ik ben vervolgens verder gereden in de richting van onze woning. Ineens hoorde ik mijn zoon zeggen: "Papa, die jongens van vorige keer waren dat, zet de auto niet voor de deur neer!!".
lk wist nog dat mijn zoon had verteld dat er eerder deze week twee jongens zich heel erg verdacht bij onze woning gedroegen. Ik hoorde mijn zoon zeggen: "Dat zijn de zelfde jongens". Ik werd hierdoor bang. Ik zag dat mijn zoon zijn mobiel pakte. Ik hoorde dat mijn zoon de politie aan het bellen was. Ik parkeerde vervolgens de auto aan de andere kant van de straat. Dit is een andere plek dan waar ik hem normaal neerzet. Ik zag dat de twee jongens nu schuin tegenover onze woning op de stoep stonden. Ik zag dat de jongens daar bleven staan. Ik zag dat de twee jongens naar ons keken. Wij zaten nog altijd in de auto. Ik durfde niet uit de auto te stappen. Ik heb de auto helemaal op slot gedaan. Ik hoorde van mijn zoon dat de politie onderweg was. Ik schat dat de jongens ongeveer 15 tot 20 meter van ons vandaan stonden. Ik zag dat de jongens naar ons bleven kijken. Ik zag dat de jongens af en toe met elkaar aan het praten waren.
Na ongeveer 2 à 3 minuten zag ik dat er een politieauto aankwam rijden. Ik ben toen uit de auto gestapt. Ik zag dat er een politievrouw uit de auto stapte. Ik wees samen met mijn zoon naar de twee jongens. Ik zag dat de politievrouw naar de twee jongens liep. Ik zag dat jongen 1 langzaam weg liep. Ik zag dat jongen 2 bleef staan. Ik zag dat de politievrouw jongen 2 aansprak. Ik riep naar de andere politieagent in de auto: "Die ook, die ook!". Ik wees naar jongen 1 die langzaam wegliep. Ik zag dat de politieagent in de auto achter jongen 1 aanging. Ik zag dat jongen 1 vervolgens begon te rennen. Ik zag dat jongen 2 nog altijd bij de politievrouw stond. Ik hoorde dat de politievrouw tegen jongen 2 zei dat hij zijn armen op zijn hoofd moest doen. Ik zag dat jongen 2 dit deed. Ik zag vervolgens dat jongen 2 ineens wegrende. Ik zag dat de politievrouw achter jongen 2 aan ging.
lk kan jongen 1 als volgt omschrijven:
* Donkere huidskleur
* 1,80 m lang
* Donkere kleding
Ik kan jongen 2 als volgt omschrijven:
* Blank/licht getinte
* 23 /25 jaar
* 1,85 m lang
* Donkere kleding (spijkerbroek).
11. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer PL2543 2012001919-7, (pagina 's 026 t/m 028) opgemaakt op 8 januari 2012 door [verbalisant 13], hoofdagent van politie voor zover inhoudende de aangifte van [betrokkene 2] -zakelijk weergegeven-:
Ik was op 8 januari 2012 omstreeks 20.20 uur onderweg van de zaak naar huis. Omstreeks 20.30 uur kwamen wij in de straat waar wij wonen. Ik woon bij mijn ouders op de [a-straat 1] te Almere Buiten. Mijn vader reed onze woning voorbij. Ik zag toen wij de auto wilden gaan keren dat er twee heel verdachte personen in de buurt van ons woning zich ophielden.
Ik denk dat ik op ongeveer 4 à 5 meter afstand van de twee mannen verwijderd was. Ik zag dat een van de twee personen zich ophield bij de woning met nummer 38. Ik zag dat dit het laatste huis van ons huizenblok was. Ik zag dat deze persoon zich ophield bij het hek wat tegen de woning vast zit. Ik zag dat deze persoon gewoon helemaal tegen het hek en het huis geplakt zat. Ik zag dat deze persoon met zijn gezicht naar de woning en het hek keek. Ik zag op dat zelfde moment de andere persoon aan de zijkant van de woning op de hoek staan, lk zag dat deze persoon ook met de rug in onze richting stond. Ik zag dat dit stukje een donker stukje van ons woonblok was. Ik vroeg mijn vader of hij het grote licht van onze auto aan wilde gaan zetten. Ik zag dat de personen echt hun best aan het doen waren om niet herkend te gaan worden. Op het moment dat mijn vader het grote licht aan deed zag ik dat de twee mannen een muts op hadden. Ik zag dat alleen de ogen van de twee personen zichtbaar waren. Ik kan u vertellen dat dit bivakmutsen waren. Ik zag dat deze mutsen donker (zwart) van kleur waren.
Ik kan u het volgende van de twee personen vertellen:
Lengte 175 centimeter (beide)
Een persoon was donker van huidskleur (Surinaams/Antilliaans) de andere een stuk lichter.
Bivakmuts op het hoofd.
Beide donkere jassen, lengte tot aan de riem ongeveer.
Een had een donkere broek aan de andere een blauwe spijkerbroek.
Beide hadden sportschoenen aan, een lichte en de andere donker van kleur.
Geen bijzonderheden over hun lichaamsbouw. Ik schat ze ongeveer 70 à 80 kilogram. Ik gaf mijn vader aan dat hij het keren van de auto moest gaan doorzetten. Ik keek de gehele tijd naar de twee personen. Ik zag dat toen wij langs de mannen waren gereden dat de mannen de stoep waren overgestoken in de richting van het fietspad.
Ik had op dit moment besloten de politie te gaan bellen. Ik vertrouwde deze zaak niet. Ik voelde mij als juwelier niet prettig. Ik keek nog steeds naar de twee mannen. Ik zag dat de mannen in de richting van de voorkant van onze woning aan het lopen waren.
Ik zag dat de twee personen in de richting van de straatverlichting liepen. Voor onze woning ter hoogte van de parkeervakken staat een brandende straatlantaarn.
Ik zag dat de twee personen voorbij de straatlantaarn liepen. Ik zag dat de twee mannen een verschil aan huidskleur hadden. Ik zag duidelijk dat een van de mannen een gekleurd donkere man was en dat de andere echt minder gekleurd was.
Ik zag dat de mannen voorbij de straatlantaarn aan de overkant van onze woning liepen. Ik vreesde dat er iets heel ergs zou kunnen gaan gebeuren.
Ik zag bij een van de twee personen een glimmend iets in een van de handen. Ik zag dit ter hoogte van de lantaarnpaal. Ik zag dat de mannen een aantal minuten voorbij de straatlantaarn bleven staan. Ik zag op een bepaald moment de politie verschijnen. Ik zag de politie via mijn aanwijzingen bij de twee personen die met de bivakmutsen op mij en mijn vader stonden te wachten uitkwamen. Ik zag dat de politie bij de juiste twee personen uitkwam. Ik zag dat de politie met deze personen aan het werk ging.
12. Verklaring van verdachte ter terechtzitting van de strafkamer van de rechtbank Zwolle Lelystad, zitting houdende te Lelystad op 4 oktober 2012 -zakelijk weergegeven-:
Ik was één van die twee mannen die is weggelopen. (....) De auto, de BMW, is van mijn zus. (....) Ik was die dag (hof: 8 januari 2012) met [medeverdachte]. Hij zou de auto terugrijden. (....) Ik heb geen mannen met bivakmutsen in de straat gezien. (....) De knopjes van de afstandsbediening van de auto doen het niet goed en daarom was de auto niet op slot. Ik had de autosleutels bij mij. Ik heb mijn sleutels aan de verbalisant overhandigd.
13. een ambtsedig proces-verbaal onder nummer PL2540 2012001919-22 (pagina 007), opgemaakt op 9januari 2012 door J.J.A. Oudhuis, inspecteur van politie, voor zover inhoudende de verklaring van S.A.G. [medeverdachte] afgelegd op 9 januari 2012 -zakelijk weergegeven-:
Ik was gisteravond niet alleen in Almere maar samen met mijn vriend [verdachte].”
3.4. Het Hof heeft voorts onder “Overweging met betrekking tot het bewijs” in het verkort arrest het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte en diens raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof doelt hierbij onder andere op:
De aangifte van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waaruit blijkt dat zij op 8 januari 2012 omstreeks 20.10 uur in de straat waar zij woonachtig zijn, de [a-straat 1] in Almere, twee jongens zagen staan. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij zag dat één van de jongens (jongen 1) iets over zijn hoofd had en dat hij in het hoekje van de voortuin van een woning stond en probeerde zich te verstoppen. De andere jongen (jongen 2) was helemaal in het zwart gekleed en stond op de stoep. [betrokkene 2] heeft continu zicht op de twee jongens gehouden. Nadat [betrokkene 2] de politie had gebeld en de politie ter plaatse was gekomen is die jongen 1 langzaam weggelopen. Jongen 2 is blijven staan en is vervolgens aangesproken door een verbalisant. [betrokkene 1] heeft: verklaard dat jongen 1 op een gegeven moment begon te rennen en dat een verbalisant achter hem aan ging en dat ook jongen 2 op een gegeven moment wegrende. De verbalisant die bij jongen 2 stond is achter deze jongen aangerend. [betrokkene 2] heeft verklaard dat beide personen bivakmutsen op hadden. De processen-verbaal van aanhouding ondersteunen de verklaring van [betrokkene 1]. Jongen 1, die later is aangehouden, bleek medeverdachte [medeverdachte] te zijn. De andere persoon die na inzet van een hondengeleider en een helikopter aangehouden is, bleek verdachte te zijn. Verdachte heeft ter zitting ook erkend één van de personen te zijn geweest die ter plaatse aanwezig was, is weggerend en die door middel van de inzet van een helikopter en een speurhond is aangehouden.
Op die zelfde dag omstreeks 20.28 uur is in de directe nabijheid van de Pieter de Swartstraat een personenauto (merk: BMW) aangetroffen, waarvan de sleutels bij verdachte zijn aangetroffen. Blijkens het daartoe opgemaakte proces-verbaal waren de portieren van het voertuig niet afgesloten en heeft een buurtbewoner tegenover de verbalisanten verklaard dat de auto daar mogelijk die avond tussen 19.50 en 20.10 uur was neergezet. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat die auto van zijn zus is en dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] met die auto naar Almere is gereden op 8 januari 2012. Over hetgeen verdachte in Almere heeft gedaan, heeft verdachte wisselend verklaard. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij in Almere zijn scooter die hij eerder daar had achtergelaten gevonden heeft, later heeft hij verklaard dat hij deze scooter niet heeft kunnen vinden.
Een dag later is een doorgeladen vuurwapen aangetroffen. De locatie van aantreffen van het vuurwapen was op minder dan vijf meter afstand van de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte]. Tevens is op die dag een handschoen en een bivakmuts aangetroffen in de nabijheid van de straat waar [betrokkene 1 en 2] woonachtig zijn. Verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met zijn vriend [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) in Almere was. Verdachte heeft niet willen verklaren over de medeverdachte [medeverdachte], anders dan dat [medeverdachte] degene was met wie hij in de auto van zijn zus naar Almere was gekomen.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de twee personen waren die door de beide getuigen Aziz samen in de Pieter de Swartstraat zijn gezien en zich aldaar verdacht gedroegen."
3.5. De steller van het middel betoogt dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte het in de bewezenverklaring genoemde (doorgeladen) vuurwapen (tezamen en in vereniging met een ander) voorhanden heeft gehad. De steller van het middel wijst in dat kader op de vrijspraak van het onder 2 (onder hetzelfde parketnummer) aan verdachte ten laste gelegde.
3.6. Het Hof heeft verdachte vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 07-660008-12 onder 2 tenlastegelegde, kort gezegd betreffende het op of omstreeks 8 januari 2012 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander voorhanden hebben van een wapen van categorie III met bijbehorende munitie. Het ging om een pistool, type Bernadelli 765, model 60, kaliber 7,65 mm, wapennummer 79163 en acht bijbehorende patronen. Het Hof heeft daartoe overwogen:
“Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is niet te bewijzen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een wapen en munitie.”
3.7. Deze vrijspraak is in cassatie niet aan de orde. Toch is het goed hier op te merken dat, waar het Hof overweegt dat niet te bewijzen is dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een wapen en munitie, het Hof de lat voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen met munitie te hoog legt.
3.8. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van art. 26 Wet wapens en munitie (WWM) is immers vereist dat – naast een zekere ‘beschikkingsmacht’ over het wapen – sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte over de aanwezigheid van dat wapen.2.Ook indien uit de bewijsmiddelen niet (afdoende) blijkt dat een verdachte wetenschap van de aanwezigheid van een wapen had, kan die verdachte het wapen dan voorhanden hebben gehad in de zin van art. 26 WWM.
3.9. Het belang van deze maatstaf voor de onderhavige zaak is in cassatie gelegen in het feit dat het Hof onder 1 het in het kader van voorbereidingshandelingen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk voorhanden hebben van het vuurwapen bewezen heeft verklaard. Naast het voorgaande heeft te dien aanzien te gelden dat voor het bewijs van het bestanddeel opzettelijk uit art. 46 Sr voorwaardelijk opzet toereikend is.3.
3.10. Uitgaande van het voor de strafbare voorbereiding in de zin van art. 46 Sr vereiste (tenminste voorwaardelijk) opzet acht ik ’s Hofs oordeel dat verdachte het vuurwapen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk voorhanden heeft gehad zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Het vuurwapen is niet bij verdachte aangetroffen, noch bij zijn medeverdachte. Aangever [betrokkene 2] heeft verklaard dat één van de twee personen die zich op 8 januari 2012 verdacht ophielden bij zijn woning een glimmend voorwerp in zijn handen had. Het Hof heeft echter niet overwogen dat is gebleken dat hier het later aangetroffen vuurwapen wordt bedoeld en de vraag is of het dossier voldoende grond zou bieden om een dergelijke overweging te dragen. De overwegingen van het Hof ten aanzien van het vuurwapen houden niet meer in dan dat dit vuurwapen op 9 januari 2012 is aangetroffen op minder dan vijf meter afstand van de plek waar de medeverdachte is aangehouden. Aan de vraag of verdachte zich in enige mate bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen heeft het Hof geen overweging gewijd.
Al met al ben ik van oordeel dat uit de bewijsvoering niet zonder meer volgt dat verdachte zich in enige mate bewust was van de aanwezigheid van een vuurwapen. ’s Hofs oordeel dat verdachte het vuurwapen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk voorhanden heeft gehad is aldus niet toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt, slaagt het.
3.11. Ik heb me nog afgevraagd of de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd zou kunnen lezen, in die zin dat het vuurwapen daaruit kan worden weggestreept. Een dergelijke verbeterde lezing voert naar mijn mening in het onderhavige geval echter te ver, aangezien niet kan worden gezegd dat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit met een dergelijke verbeterde lezing niet worden aangetast.
4.1. In de toelichting op het middel wordt tevens betoogd dat uit de bewijsvoering niet blijkt dat de voorwerpen bestemd waren om de misdrijven van afpersing in vereniging en/of diefstal met geweld in vereniging te plegen. Ten aanzien van dit punt merk ik – gelet op het onder 3.10 geformuleerde wat mij betreft ten overvloede – nog het volgende op.
4.2. Vooropgesteld kan worden dat op grond van de aard van de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen, te weten een doorgeladen vuurwapen, bivakmutsen en handschoenen, objectief gezien over de bestemming daarvan, namelijk de aanwending voor een crimineel doel, nauwelijks kan worden getwijfeld. De vraag is echter of dit voldoende zou zijn om bewezen te achten dat verdachte inderdaad de intentie zou hebben gehad een overval te plegen. De Hullu schrijft hierover dat dit opzetvereiste op een bepaald misdrijf niet altijd gemakkelijk kan worden bewezen en daarom een belangrijke beperking van de strafbare voorbereiding vormt.4.In HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:179 kon uit het in een auto voorhanden hebben van vergelijkbare voorwerpen niet zonder nadere motivering worden afgeleid welk “misdadig doel (…) de verdachte voor ogen stond. De door het Hof in dat verband in aanmerking genomen omstandigheden dat in de auto van de verdachte voorwerpen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van diefstal met geweld en/of afpersing en dat de verdachte met het voorhanden hebben van die voorwerpen bekend was, volstaan daartoe niet. De plannen om een bepaald misdrijf (of bepaalde misdrijven) te plegen moeten dus wel ergens uit blijken.
4.3. Waar het Hof in de onderhavige zaak in de bewezenverklaring tot uitdrukking brengt dat de daarin genoemde voorwerpen bestemd waren om een overval te plegen, komt het oordeel van het Hof daaromtrent mij op zichzelf beschouwd echter niet voor als getuigend van een onjuiste rechtsopvatting of als onbegrijpelijk. Onderscheidend ten opzichte van de in de vorige alinea genoemde zaak is dat hier uit de bewijsmiddelen blijkt dat de betrokken voorwerpen al ‘in gebruik’ waren in de nabijheid van de juwelierszaak. Gelet op hetgeen daaromtrent in hoger beroep is aangevoerd, was het Hof tot een nadere motivering van zijn oordeel evenmin gehouden. Op dit punt legt de toelichting op het middel wat mij betreft de vinger dus niet op de zere plek.
Deze in het middel vervatte klacht kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het middel om andere redenen slaagt, zodat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen.
5. Het middel is terecht voorgesteld.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 07-660008-12 onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑11‑2014
Vgl. G. Knigge, Delicten I: het voorhanden hebben van wapens en munitie, in: D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe (red.), De Wet wapens en munitie, een strafrechtelijk commentaar, 1989, p. 81-92. Zie ook HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169, NJ 1999/537 m.nt. Schalken, HR 25 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7694, HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6138 en HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2370. Zie ten aanzien van het medeplegen van dit feit HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7725.
Zie HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9025, NJ 2009/401 en de memorie van toelichting, Kamerstukken II 1990/91, 22 268, nr. 3, p. 15-16.
De Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer, vijfde druk (2012), p. 400.