NJB 2019/211:Ontslag op staande voet. Een werkneemster wordt geconfronteerd met onduidelijkheden over winkelopbrengsten. Voordat zij duidelijkheid verschaft, ontstaan er plotseling ernstige neurologische beperkingen. Daarna wordt zij op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldt onder meer dat zij geen duidelijkheid heeft willen verschaffen. Het hof acht het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Hoge Raad: 1. Dringende reden. Bewijs. Voor de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet geldt niet de eis dat het bestaan van de dringende reden al ten tijde van het ontslag onomstotelijk vaststaat. Het bewijs dat de dringende reden aanwezig was, kan immers alsnog worden geleverd in de procedure waarin de werknemer de dringende reden betwist. De mogelijkheid om achteraf het bestaan van een dringende reden te bewijzen mag niet meebrengen dat een werkgever zijn werknemer nodeloos blootstelt aan onzekerheid over het al dan niet bestaan van de dringende reden voor ontslag op staande voet. Het oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 2. Opzegging. Vernietiging. Hoger beroep. Indien de rechter in hoger beroep oordeelt dat het verzoek om vernietiging van de opzegging ten onrechte is afgewezen, kan hij niet de opzegging vernietigen, maar uitsluitend de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen. Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden omdat het hof de opzegging niet heeft vernietigd