Rb. Maastricht, 18-07-2012, nr. 03/700324-12
ECLI:NL:RBMAA:2012:BX1730, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
18-07-2012
- Zaaknummer
03/700324-12
- LJN
BX1730
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2012:BX1730, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 18‑07‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2013:2824, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 18‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft - terwijl de aangever op zijn motorkap lag - met de auto gereden. Na circa 30 meter heeft verdachte zijn personenauto abrupt tot stilstand gebracht met als doel om de aangever van de motorkap van zijn auto af te krijgen. De aangever is als gevolg hiervan van de motorkap geschoven/gevallen. Aan verdachte is poging tot doodslag dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gewild dat de aangever gedood zou worden of dat hem zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht op het moment dat hij is gaan rijden met de aangever op de motorkap. Bij het abrupt remmen door verdachte bestond geen aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wordt bovendien vrijgesproken van medeplichtigheid aan diefstal.
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700324-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juli 2012 (bij vervroeging)
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Raadsman is mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juli 2012, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd om [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2: medeplichtig is geweest aan diefstal van een aanhangwagen.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 primair heeft hij aangevoerd dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [naam slachtoffer], toen deze op de motorkap van de auto van verdachte lag en verdachte vervolgens hard is weggereden en daarna hard heeft geremd. Verdachte heeft deze kans op de dood willens en wetens aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal van een aanhangwagen door de dieven naar de plaats van de diefstal te brengen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat, bij gebrek aan objectieve vaststellingen over de snelheid waarmee verdachte heeft gereden, niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte had ook niet het opzet om [naam slachtoffer] dood te rijden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ook ten aanzien van feit 2 dient de verdachte volgens de raadsman te worden vrijgesproken, omdat er geen bewijs voor medeplichtigheid aan de diefstal is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 13 april 2012 reed verdachte met twee vrienden op de [R.weg] te Klimmen, toen een van zijn vrienden een aanhangwagen zag staan. Eén van de vrienden wilde de aanhangwagen bekijken, kennelijk om deze te stelen. Op verzoek van een van die vrienden heeft verdachte zijn auto geparkeerd en zijn die vrienden uitgestapt. Verdachte is in zijn auto blijven zitten. De twee mannen liepen naar de aanhangwagen en trokken deze mee. Op dat moment werden zij betrapt door aangever [naam slachtoffer]. Bij het zien van die [naam slachtoffer] sloegen beide mannen op de vlucht door een veld in rennen.
Verdachte is te voet op zoek gegaan naar zijn vrienden. Toen hij ze niet kon vinden, is hij korte tijd later teruggekeerd naar zijn auto. Op het moment dat verdachte in zijn auto zat, is [naam slachtoffer] op de auto afgestapt, heeft hij geklopt op de ruit en tegen verdachte gezegd dat hij uit moest stappen, omdat hij verdachte kennelijk verdacht van de diefstal van de aanhangwagen. Verdachte wilde wegrijden. [naam slachtoffer] heeft geprobeerd dit te voorkomen door voor de auto te gaan staan.
Ten aanzien van feit 1
De hierboven omschreven omstandigheden zijn de aanleiding geweest tot het voorval zoals aan verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd. De verklaringen van aangever [naam slachtoffer], van de getuigen ter plaatse en van verdachte over hetgeen vervolgens heeft plaatsgevonden zijn niet eenduidig. Wat wel kan worden vastgesteld is dat aangever [naam slachtoffer] op enig moment verticaal op de motorkap van de auto van verdachte terecht is gekomen en dat verdachte
- -
terwijl die [naam slachtoffer] op zijn motorkap lag - heeft gereden. Hoe [naam slachtoffer] op die motorkap is gekomen - of verdachte tegen hem aangereden heeft waarna hij op de motorkap is gevallen of dat [naam slachtoffer] uit eigener beweging op de auto is gesprongen in een ultieme poging verdachte tegen te houden - blijkt niet eenduidig uit het dossier. Na circa 30 meter heeft verdachte zijn personenauto abrupt tot stilstand gebracht met als doel om [naam slachtoffer] van de motorkap van zijn auto af te krijgen. Dat is gelukt in die zin dat [naam slachtoffer], als gevolg hiervan van de motorkap is geschoven/gevallen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of dit handelen van verdachte een opzettelijke poging tot doodslag dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert zoals aan verdachte is ten laste gelegd.
Meer specifiek gaat het dan om de vraag of verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam slachtoffer] zou komen te overlijden of zwaar gewond zou raken.
Bij de beantwoording van deze vraag maakt de rechtbank een onderscheid tussen (i) het wegrijden met de auto terwijl [naam slachtoffer] zich op de motorkap bevond en (ii) het nadien abrupt remmen om zich van [naam slachtoffer] te ontdoen.
Ad i: het wegrijden met de auto met [naam slachtoffer] op de motorkap.
De rechtbank stelt voorop dat het handelen van verdachte, namelijk rijden met zijn auto terwijl [naam slachtoffer] zich op de motorkap bevond, zonder meer als gevaarzettend kan worden aangemerkt. De kans dat [naam slachtoffer] van de rijdende auto zou vallen was onder die omstandigheden aanmerkelijk. Uit de foto’s van een door de politie gehouden reconstructie met een identieke auto blijkt namelijk dat de lengte van de motorkap van de auto waarop [naam slachtoffer] lag zeer kort was (circa 65 centimeter) en bovendien schuin afliep. [naam slachtoffer] (lengte 1.75 meter) moest zijn benen optrekken/ophouden om te voorkomen dat deze de grond zouden raken en had verder alleen de motorkap en de ruitenwissers om zich aan vast te houden.
Gelet op de positie van [naam slachtoffer], te weten in de lengte liggend op de motorkap, had hij alleen vóór de auto van de motorkap kunnen vallen. Verdachte had dan nooit meer tijdig kunnen remmen, omdat de auto meer massa heeft dan het lichaam van een mens. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat, indien [naam slachtoffer] zou zijn gevallen, de auto over zijn lichaam zou zijn gereden met ten minste de aanmerkelijke kans dat [naam slachtoffer] zwaar gewond zou raken.
De vraag is echter of verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Om te achterhalen wat verdachte nu met zijn handelen heeft gewild, heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaring van verdachte, de omstandigheden van het geval en het objectief vast te stellen gedrag van de verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was op het moment dat [naam slachtoffer] naast zijn portier stond en hem - op in verdachtes ogen agressieve wijze - verzocht om uit te stappen. Verdachte wilde wegrijden, omdat hij bang voor [naam slachtoffer] was. Hij heeft steeds ontkend dat hij [naam slachtoffer] wilde doden of letsel bezorgen.
Mede gelet op de benarde positie waarin verdachte dacht te verkeren alsmede gelet op de persoon van de verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, vindt de rechtbank deze verklaring aannemelijk.
Wat het objectief vast te stellen gedrag van de verdachte betreft, merkt de rechtbank het volgende op.
Blijkens een door de politie ter plaatste gemaakte situatieschets heeft verdachte circa 30 meter gereden terwijl [naam slachtoffer] op zijn motorkap lag. Bij gebrek aan een objectieve vaststelling van de snelheid waarmee verdachte heeft gereden, sluit de rechtbank aan bij hetgeen getuige [naam getuige] en verdachte hieromtrent verklaard hebben. Hieruit blijkt dat verdachte niet heeft geschakeld tijdens het rijden. [naam getuige] heeft verklaard dat verdachte tussen de 30 à 40 kilometer per uur reed. De rechtbank acht deze schatting, in combinatie met hetgeen hiervoor is geconstateerd over het rijgedrag van verdachte, aannemelijk.
Dit betekent dat [naam slachtoffer] kort op de motorkap heeft gelegen; 30 meter legt men immers bij een snelheid van 30 km per uur in 3,6 seconde af, bij 40 km per uur doet men er 2,7 seconde over. Rekening houdend met het optrekken vanuit stilstand, bevond [naam slachtoffer] zich maar enkele seconden op de motorkap. Verdachte heeft dus ook maar enkele seconden bedenktijd gehad. In dit zeer korte tijdsbestek heeft verdachte besloten dat hij [naam slachtoffer] niet op zijn motorkap wilde hebben. Hij heeft daarom plots geremd. De rechtbank begrijpt uit de verklaring van verdachte dat hij zich in die paar seconden heeft gerealiseerd in welke benarde situatie hij terecht was gekomen en dat hij hoe dan ook die - voor [naam slachtoffer] gevaarlijke - situatie onmiddellijk wilde beëindigen. Feitelijk heeft verdachte daar ook naar gehandeld door abrupt te remmen met als doel om [naam slachtoffer] van de motorkap af te krijgen. Toen vervolgens [naam slachtoffer] van de motorkap afgleed of afviel, is verdachte hard achteruit gereden om zich alsnog uit de voeten te maken.
Ook uit dit feitencomplex kan niet geconcludeerd worden dat verdachte bewust bovengenoemd risico van de dood c.q. het lichamelijk letsel heeft aanvaard; integendeel, toen hij zich van de situatie - rijdend in de auto met [naam slachtoffer] op de motorkap - bewust was, heeft hij daar gelijk een einde aan gemaakt.
Ad ii: het abrupt remmen om zich van [naam slachtoffer] te ontdoen.
Toen verdachte wegreed en [naam slachtoffer] op zijn motorkap lag, heeft hij hard geremd om [naam slachtoffer] op die manier van zijn motorkap te krijgen.
Uit de verklaring van verdachte blijkt weliswaar dat hij wist dat wat hij deed “niet goed was”, maar niet dat hij dat heeft gedaan om [naam slachtoffer] te doden of te verwonden. De enkele reden van dit handelen was om [naam slachtoffer] van de motorkap te krijgen.
Objectief kan niet alleen niet worden vastgesteld hoe hard verdachte precies heeft gereden, maar evenmin hoe hard hij heeft geremd. Op de plek waar verdachte zijn auto tot stilstand heeft gebracht, zijn in elk geval geen remsporen op het wegdek geconstateerd. Op welke wijze en met welke kracht [naam slachtoffer] op de grond terecht is gekomen, kan niet eenduidig uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
Nu is het hard remmen met iemand op de motorkap teneinde deze persoon van die motorkap te verwijderen zonder meer een gevaarzettende actie. Dat de mogelijkheid bestaat dat [naam slachtoffer] door deze hardhandige manier van handelen ernstig verwond zou hebben kunnen raken, neemt de rechtbank ook aan. De enkele mogelijkheid is voor het aannemen van voorwaardelijk opzet echter niet voldoende. Daarvoor is ook nodig dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat [naam slachtoffer] hierdoor zou komen te overlijden of zwaar gewond zou raken. Dat blijkt naar het oordeel van de rechtbank nergens uit.
Samengevat is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat verdachte met het wegrijden heeft gewild dat [naam slachtoffer] gedood zou worden of dat hem zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht of dat er bij het remmen een aanmerkelijke kans aanwezig was dat een van die gevolgen zou intreden
Bovenstaande leidt tot het oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot (voorwaardelijk) opzet te komen. Nu er verder niets meer of anders is tenlastegelegd dan een opzettelijke poging doodslag dan wel zware mishandeling dient verdachte zowel van het primair als het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij medeplichtig is geweest aan diefstal van een aanhangwagen door zijn mededaders te vervoeren naar de [R.weg] te Klimmen.
Voor de strafbaarheid van medeplichtigheid is vereist dat de dader het zogenoemde dubbel opzet moet hebben. Dit houdt in dat de dader opzet moet hebben op zijn eigen bijdrage (het bieden van hulpverlening) en op het misdrijf dat hij ondersteunt. Toegepast op het tenlastegelegde moet derhalve komen vast te staan dat verdachte zijn vrienden opzettelijk heeft vervoerd naar de [R.weg] te Klimmen met het opzet om de aanhangwagen te stelen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet kan worden vastgesteld. Verdachte heeft immers ten overstaan van de politie en ter zitting verklaard dat hij en zijn vrienden per toeval langs de aanhangwagen reden. Op dat moment was er nog geen sprake van een plan om een aanhangwagen te stelen. Dit plan is eerst ontstaan toen één van de vrienden van verdachte de aanhangwagen zag staan.
Uit de feitelijke omstandigheden die verdachte vervolgens heeft beschreven blijkt dat zijn behulpzaamheid bij het plegen van de diefstal heeft bestaan uit het tot stilstand brengen van zijn auto teneinde zijn vrienden de gelegenheid te geven om uit te stappen en vervolgens op zijn vrienden te wachten toen deze de aanhangwagen meenamen. Deze feitelijke omstandigheden zijn echter niet aan verdachte ten laste gelegd.
Gelet op het voorgaande dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van feit 2.
4. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten;
Voorlopige hechtenis
- -
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 juli 2012.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
- 1.
hij op of omstreeks 13 april 2012 te Klimmen, gemeente Voerendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een personenauto (met hoge snelheid, althans plotseling accelerend) is ingereden op voornoemde [naam slachtoffer] en/of is doorgereden over de plaats waar die [naam slachtoffer] zich bevond, welke [naam slachtoffer] zich toen aldaar op [R.weg], in elk geval op de openbare weg vóór genoemde personeauto bevond,- tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] op de motorkap van voornoemde personenauto terecht is
gekomen en/of vervolgens enkele meters wordt meegesleurd en/of vervoerd,- en/of na enkele meters met voornoemde personenauto abrupt is gestopt, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] van de motorkap van die personenauto is afgevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 april 2012 te Klimmen, gemeente Voerendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto (met hoge snelheid, althans plotseling accelerend) is ingereden op voornoemde [naam slachtoffer] en/of is doorgereden over de plaats waar die [naam slachtoffer] zich bevond, welke [naam slachtoffer] zich toen aldaar op
[R.weg], in elk geval op de openbare weg vóór genoemde personenauto bevond,- tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] op de motorkap van voornoemde personenauto terecht is gekomen en/of vervolgens enkele meters wordt meegesleurd en/of vervoerd,- en/of na enkele meters met voornoemde personenauto abrupt is gestopt, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer] van de motorkap van die personenauto is afgevallen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
twee, althans een of meer (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 13 april 2012 te Klimmen, gemeente Voerendaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhanger, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of aan
verdachte bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door die twee (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en) te vervoeren naar de [R.weg].