NJ 2019/128
Onteigening. Positie pachter; verval van pachtrecht ingevolge art. 59 lid 3 Ow; schadeloosstelling op voet art. 42a Ow; maatstaf; schadeloosstelling voor verlies mogelijkheid vergoeding van opkomende pachter te verkrijgen?; inkomensschade.
HR 20-04-2018, ECLI:NL:HR:2018:648, m.nt. E.W.J. de Groot
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20 april 2018
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
16/06181
- Conclusie
A-G mr. W.L. Valk
- Noot
E.W.J. de Groot
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS35817:1
- Vakgebied(en)
Onteigeningsrecht / Onteigening
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:648, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑04‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:43, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑01‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑12‑2016
- Wetingang
Essentie
Onteigening. Positie pachter; verval van pachtrecht ingevolge art. 59 lid 3 Ow; schadeloosstelling op voet art. 42a Ow; maatstaf; schadeloosstelling voor verlies mogelijkheid vergoeding van opkomende pachter te verkrijgen?; inkomensschade.
Samenvatting
Een pachtrecht kan anders dan de in art. 4 Ow genoemde rechten niet worden onteigend. Het vervalt op grond van art. 59 lid 3, eerste volzin, Ow door de inschrijving van het vonnis waarbij de verpachte zaak wordt onteigend. Art. 40b lid 1 Ow geeft de rechthebbende op een onteigende zaak aanspraak op vergoeding van de werkelijke ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.