RN 2014/61
403-verklaring. Leidt preferente vordering op groepsmaatschappij tot preferente vordering op moedermaatschappij?
HR 11-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:904
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11 april 2014
- Magistraten
Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek
- Zaaknummer
13/02597
- Conclusie
A-G mr. L. Timmerman
- JCDI
JCDI:ADS918084:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:904, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑04‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:92, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑02‑2014
- Wetingang
Art. 2:403 BW
Essentie
403-verklaring.
Leidt preferente vordering op groepsmaatschappij tot preferente vordering op moedermaatschappij?
Samenvatting
Econcern heeft op de voet van art. 2:403 lid 1 aanhef en onder f BW zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor uit rechtshandelingen voortvloeiende schulden van haar dochtermaatschappij Innogrow. Inmiddels zijn beide vennootschappen failliet. Door het faillissement zijn loonaanspraken van de werknemers van Innogrow over gegaan op het UWV waarvoor het UWV een regresrecht heeft op de werkgever. Het UWV heeft de vordering ingediend in het faillissement van Econcern en beroept zich op het voorrecht van art. 3:288 aanhef en onder e BW ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.