Hof 's-Hertogenbosch, 22-01-2015, nr. F 200.130.487-01 en F 200.130.488-01
ECLI:NL:GHSHE:2015:155
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-01-2015
- Zaaknummer
F 200.130.487-01 en F 200.130.488-01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:155, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑01‑2015; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:2775
Uitspraak 22‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Echtscheidingsgeding en faillissement
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 22 januari 2015
Zaaknummers: F 200.130.487/01 en F 200.130.488/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/251826 FA RK 12-3372
in de zaken in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren, voorheen mr. Th. Kremers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2013.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juli 2013, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij de verzoeken van de man zijn afgewezen en de verzoeken van de vrouw, behoudens haar verzoek tot echtscheiding, zijn toegewezen en alsnog bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de vrouw te veroordelen:
als bijdrage in het levensonderhoud van de man te voldoen een bedrag van € 3.500,- per maand met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk, bij vooruitbetaling te voldoen;
tot betaling van een vergoeding voor het gebruik van de woning [woonadres] te [plaats] aan de man te voldoen van € 250,- per maand ingaande 20 november 2012 althans ingaande een zodanige datum die het hof juist acht tot de datum van ontbinding van het huwelijk en subsidiair indien de vordering onder 3 niet toegewezen mocht worden, tot de datum waarop de woning door de vrouw wordt bewoond en partijen gezamenlijk de eigendom van die woning hebben;
aan de man te voldoen ter zake van toescheiding van de woning [woonadres] te [plaats] en ter zake van toescheiding van de auto Mercedes met kenteken [kenteken] een bedrag van € 71.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, subsidiair de vrouw te veroordelen tot verlening van medewerking aan verkoop van de woning via een makelaar, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de vrouw daarmee in gebreke mocht blijven;
aan de man te betalen een bedrag van € 5.193,33 in verband met de kosten van de auto zoals uiteengezet onder grief 10, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
aan de man te betalen een bedrag van € 2.250,- in verband met de toescheiding van de honden, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
aan de man te betalen een bedrag ad € 5.000,- in verband met toescheiding van het vijftigtal Koikarpers althans de vrouw te veroordelen tot medewerking aan verkoop van het vijftigtal Koikarpers zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat de vrouw daarmee in gebreke mocht blijven;
aan de man te betalen een bedrag ad € 2.535,- ter zake van schade in verband met de in beslag genomen vogels, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
aan de man te betalen een bedrag ad € 2.866,50 inzake de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2012 te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 22 september 2012 tot de dag der algehele voldoening;
tot verrekening van de teruggaven die krachtens aanslagen inkomstenbelasting over 2011 en 2012 – anders dan de onder 7 genoemde – van de Belastingdienst zijn of nog zullen worden verkregen en de vrouw te veroordelen aan de man te verstrekken afschriften van die aanslagen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat de vrouw met het een en/of het ander in gebreke mocht blijven;
aan de man te verstrekken afschriften van de saldi op de ING spaar- en betaalrekening nr. [bankrekeningnummer] in de maand juli 2012, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 10 september 2013, heeft de vrouw in principaal appel verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken c.q. de verzoeken van de man in appel af te wijzen als zijnde ongegrond/ onbewezen en in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie nader wordt vastgesteld op nihil, althans met een dusdanig bedrag naar beneden wordt bijgesteld als het hof juist acht, alsmede te bepalen dat indien het hof aan de man een bijdrage in zijn levensonderhoud toekent te bepalen dat de vrouw alimentatieplichtig is jegens de man voor een periode van 2 jaar, subsidiair 3 jaar, alsmede te bepalen dat na 2 jaar, subsidiair 3 jaar, de vastgestelde bijdrage wordt afgebouwd, in die zin dat deze gehalveerd wordt, althans een zodanig besluit te nemen omtrent de duur van de alimentatieverplichting van de vrouw jegens de man alsmede omtrent een afbouwregeling als het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2013, heeft de man verzocht het incidenteel appel van de vrouw ongegrond te verklaren en haar verzoeken in dat kader niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen.
Voorts heeft de man bij voornoemd verweerschrift in incidenteel appel zijn verzoeken in principaal appel vermeerderd in die zin dat de man in aanvulling op grief 3 verzoekt dat de vrouw wordt veroordeeld in het geding te brengen de afschriften van de betaal- en spaarrekening(en) op naam van de vrouw bij de ING bank onder rekeningnummer [bankrekeningnummer] over de periode 1 januari 2012 tot en met 13 juli 2012, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft.
2.2.2.
Bij brief van 21 februari 2014 met producties heeft de man in aanvulling op grief 10 en het verzoek onder 4 van het petitum zijn verzoek vermeerderd tot een bedrag van € 8.352,17 welk bedrag is opgebouwd als volgt:
- -
aanslagen motorrijtuigenbelasting ad € 3.141,-
- -
achterstallige premie autoverzekering ASR ad € 2.587,78
- -
vordering OM inzake boetes ad € 1.414,39
- -
€ 488,- door de man reeds aan de Belastingdienst betaald;
- -
€ 721,- door de man reeds aan het CJIB betaald.
Voorts verzoekt de man in aanvulling op grief 11 en het verzoek onder 10 van het petitum de vrouw krachtens artikel 843a Rv te veroordelen afschriften te verstrekken van alle op haar naam staande bankrekeningen over de periode 1 januari 2012 tot 31 juli 2012.
2.2.3.
Bij V8-formulier met bijlage, ingekomen op 13 november 2014, heeft de man, met het oog op het uitgesproken faillissement van de vrouw, zijn verzoeken gewijzigd als volgt:
- -
verzocht wordt de procedure in het incidenteel appel van de vrouw te schorsen teneinde de curator op te roepen tot overname van het geding en bij gebreke van overname ontslag van instantie te verlenen;
- -
het verzoek onder sub 2 vanaf “subsidiair” komt te luiden als volgt:
indien de vordering onder sub 3 niet toegewezen mocht worden, tot de datum waarop de woning zal zijn verkocht en partijen de gezamenlijke eigendom van die woning hebben;
- het verzoek onder sub 3 vervalt en in plaats daarvan komt dit verzoek te luiden als volgt:
- te verklaren voor recht dat na executie of minnelijke verkoop door of vanwege de hypotheekhouder de man uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning [woonadres] te [plaats] een bedrag toekomt van € 66.500,- en te verklaren voor recht dat de curator in het faillissement van de vrouw betaling uit die verkoopopbrengst aan de man zal gehengen en gedogen;
- te verklaren voor recht dat uit de verkoopopbrengst van de Mercedes met kenteken [kenteken] aan de man toekomt € 5.000,- een en ander te vermeerderen met wettelijke rente sedert de datum van ontbinding van het huwelijk en te verklaren voor recht dat de curator in het faillissement van de vrouw betaling uit die verkoopopbrengst aan de man zal gehengen en gedogen;
- te verklaren voor recht dat uit de contante waarde van de ASR Spaarhypotheekverzekering aan de man toekomt de helft van de waarde van die verzekering per 13 juli 2012 en te verklaren voor recht dat de curator in het faillissement van de vrouw betaling uit die verkoopopbrengst aan de man zal gehengen en gedogen;
- het verzoek onder sub 4 (kosten auto) te wijzigen als volgt:
te verklaren voor recht dat de vrouw met de man dient te verdelen althans aan de huwelijksgemeenschap verschuldigd is het bedrag van € 5.193,33 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2012 tot de dag der algehele voldoening;
- het verzoek onder sub 5 (honden) te wijzigen als volgt:
te verklaren voor recht dat de vrouw met de man dient te verdelen althans aan de huwelijksgemeenschap verschuldigd is een bedrag van € 4.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2012 tot de dag der algehele voldoening;
- het verzoek onder sub 6 (koikarpers) te wijzigen als volgt:
te verklaren voor recht dat de vrouw met de man dient te verdelen althans aan de huwelijksgemeenschap verschuldigd is een bedrag van € 10.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2012 tot de dag der algehele voldoening;
- het verzoek onder sub 7 (vogels) te wijzigen als volgt:
te verklaren voor recht dat de vrouw met de man dient te verdelen althans aan de huwelijksgemeenschap verschuldigd is een bedrag van € 5.070,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2012 tot de dag der algehele voldoening;
- het verzoek onder sub 8 (inkomstenbelasting) te wijzigen als volgt:
te verklaren voor recht dat de vrouw met de man dient te verdelen althans aan de huwelijksgemeenschap verschuldigd is een bedrag van € 5.733,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2012 tot de dag der algehele voldoening;
- het verzoek onder sub 9 (inkomstenbelasting) te wijzigen als volgt:
te verklaren voor recht dat de vrouw met de man dient te verdelen althans aan de huwelijksgemeenschap verschuldigd is al hetgeen zij over de jaren 2011 en 2012 aan inkomstenbelasting heeft terug ontvangen of nog zal terug ontvangen en de vrouw te veroordelen aan de man te verstrekken afschriften van de te dier zake ontvangen en nog te ontvangen aanslagen;
- -
het verzoek onder sub 11 (hierbij merkt het hof op dat de man geen verzoek sub 11 heeft gedaan): te verklaren voor recht dat op alle aanspraken die de vrouw rechtens zou kunnen doen gelden op de ontbonden huwelijksgemeenschap en voor hetgeen daarvoor krachtens executie of anderszins in de plaats mocht komen, het door haar blijkens de verzoeken van de man in de onderhavige procedure aan de huwelijksgemeenschap en aan de man verschuldigde wordt toegerekend;
- -
het verzoek onder sub 12 (hierbij merkt het hof op dat de man geen verzoek sub 12 heeft gedaan): de man biedt bewijs aan van zijn stellingen door alle middelen rechtens in het bijzonder door getuigen, met name onder meer zichzelf en de vrouw.
2.3.
Gelet op de verknochtheid van de voormelde onder F 200.130.487/01 (levensonderhoud man) en F 200.130.488/01 (gebruiksvergoeding en verdeling) ter griffie ingeschreven zaken heeft het hof de voeging daarvan gelast, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
namens de man, mr. Van der Borst;
- -
de vrouw, bijgestaan door mr. Hendrikx-Heeren;
- -
namens de curator de heer A. Brekelmans, mr. P.R. Mars.
2.4.1.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 3 maart 2014;
- -
het faxbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 11 maart 2014;
- -
de brief van de curator van 17 april 2014;
- -
de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 13 november 2014;
- -
de ter zitting door de advocaat van de man voorgedragen pleitnota.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen zijn op 15 maart 1991 gehuwd in gemeenschap van goederen;
Bij inleidend verzoekschrift d.d. 12 juli 2012 heeft de vrouw onder meer verzocht de boedelscheiding te bevelen ten overstaan van een door de rechtbank te benoemen notaris. In het verweerschrift heeft de man onder meer verzocht de vrouw te veroordelen tot verdeling van de gemeenschap van goederen waarin partijen zijn gehuwd en inzake die verdeling te bepalen, kort weergegeven, dat de genoemde woning aan [woonadres] en de Mercedes worden toegedeeld aan de vrouw en zij wordt veroordeeld tot betaling aan de man van het bedrag waarmee zij is overbedeeld;
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en onder meer de verdeling gelast van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 3.21 tot en met 3.41 van de beschikking. Het verzoek van de vrouw om een notaris te benoemen is kennelijk afgewezen.
De echtscheidingsbeschikking is op 1 oktober 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij vonnis van 25 februari 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de vrouw in staat van faillissement gesteld.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw als bijdrage in het levensonderhoud van de man een bedrag van € 1.693,- per maand dient te voldoen met ingang van 1 oktober 2013 (onder gehoudenheid de hypotheeklasten te dragen) en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen gelast.
3.3.
Partijen kunnen zich met onderdelen van deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
de gebruiksvergoeding (grief 1 van de man);
de behoefte van de man (grief 2 van de man);
de alimentatieduur (grief 1 van de vrouw);
e draagkracht van de vrouw (grief 3 van de man, grief 2 van de vrouw);
de schulden bij Defam en ING (grief 3 van de man);
de woning en de auto (grief 4 van de man);
de teruggaaf inkomstenbelasting 2012 (grief 5 van de man);
de honden (grief 6 van de man);
de Koi-karpers (grief 7 van de man);
de vogels (grief 8 van de man);
de uitgaven in verband met de verbouwing van de echtelijke woning (grief 9 van de man);
de achterstallige premies ASR autoverzekering, boete CJIB en naheffing motorrijtuigenbelasting (grief 10 van de man);
de ING spaar- en betaalrekening met nummer [bankrekeningnummer] (grief 11 van de man).
Het hof zal deze onderwerpen achtereenvolgens behandelen. Daarbij zal het hof als peildatum voor de omvang en waardering van de huwelijksgemeenschap 13 juli 2012 (de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, tevens de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap), althans de datum van feitelijke verdeling, hanteren.
Het hof acht de wijziging van verzoek van de man, ondanks het late tijdstip van indiening, toelaatbaar en niet in strijd met de twee-conclusie-regel, nu de wijziging haar grond vindt in de gewijzigde omstandigheden, namelijk het faillissement van de vrouw.
De man heeft met een beroep op artikel 27 Fw ontslag van instantie voor wat betreft het incidentele appel van de vrouw (dat ziet op de partneralimentatie) verzocht. Dat verzoek wijst het hof af nu deze bepaling niet van toepassing is. Het is de man geweest die in eerste aanleg vaststelling van een door de vrouw te betalen bijdrage in zijn levensonderhoud heeft verzocht en niet de vrouw (‘schuldenaar’) op welk onderwerp het incidenteel appel van de vrouw betrekking heeft.
Of ten aanzien van de boedelverdeling wellicht één van de artikelen 26, 27, 28 of 29 Fw van toepassing is, zal hierna worden beoordeeld aan de hand van het betreffende item.
Voorts heeft de man gesteld dat de vrouw haar faillissement ten onrechte heeft aangevraagd. Van misbruik van het faillissement is naar het oordeel van het hof geen sprake, gelet in het bijzonder op de bestaande schulden, op de terugval in het inkomen van de vrouw (30% in verband met het feit dat zij meer dan een jaar arbeidsongeschikt is), de hoge advocaatkosten het feit dat de man niets bijdraagt maar wel de woning bewoonde zodat de vrouw genoodzaakt is extra kosten voor onderdak en wat daar bij komt, te maken. Daarbij is mede gelet op de functie die de vrouw in haar werk vervult, te weten bij de Belastingdienst. Het faillissement valt met die functie niet goed te verenigen. De gevolgen van het faillissement zijn voor de vrouw dan ook drastisch, zodat moet worden aangenomen dat zij haar faillissement niet lichtzinnig zal hebben aangevraagd. Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat namens de curator ter zitting is verklaard dat de faillissementsboedel aanzienlijk negatief is (€ 82.000,- te vermeerderen met het salaris van de curator), terwijl er van de man geen bijdrage valt te verwachten. Dat het faillissement is aangevraagd met geen ander doel dan de man te schaden is, gelet op de gevolgen van het faillissement voor de vrouw, dan ook niet aannemelijk. Het hof acht het juist alleszins aannemelijk dat de vrouw geen andere uitweg zag dan deze maatregel te nemen (waartoe het beroep van de man op dwangsommen in negatieve zin zal hebben bijgedragen). Blijkens informatie van de curator resulteert de afwikkeling van het faillissement bovendien in een aanzienlijk negatief vermogen. Het hof kan daarom evenmin aannemen dat de vrouw in redelijkheid niet de faillissementsaanvraag had kunnen komen.
Ad. a) de gebruiksvergoeding (grief 1 van de man) en de overwaardevergoeding
3.5.
De rechtbank heeft het verzoek van de man tot vaststelling van een door de vrouw aan hem te betaling gebruiksvergoeding afgewezen. In de gewijzigde eis in hoger beroep heeft de man tevens betaling van een overwaardevergoeding gevorderd bij verkoop van de echtelijke woning.
3.5.1.
De man stelt dat hij de woning op 20 november 2012 heeft verlaten omdat de vrouw dreigde met rechtsmaatregelen indien de man de woning niet zo spoedig mogelijk zou verlaten. Dat de vrouw alle woonlasten voldeed toen de man in de woning verbleef is niet relevant en bovendien is daarmee geen rekening gehouden bij de vaststelling van de alimentatieverplichting van de vrouw.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.5.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 26 Fw kunnen rechtsvorderingen, die voldoening ener verbintenis uit de boedel ten doel hebben, gedurende het faillissement ook tegen de gefailleerde op geen andere wijze ingesteld worden, dan door aanmelding ter verificatie. Artikel 29 Fw bepaalt dat voor zover tijdens de faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen voldoening ener verbintenis uit de boedel ten doel hebben, het geding na de faillietverklaring wordt geschorst, om alleen dan voortgezet te worden, indien de verificatie der vordering betwist wordt.
Nu de man betaling van een gebruiksvergoeding uit de boedel verlangt, dient het geding op dit punt te worden geschorst.
Hetzelfde geldt voor het verzoek van de man tot toekenning van (de helft van) de overwaarde van de woning.
Het hof ziet aanleiding om een voorlopig oordeel ten aanzien van de door de man verzochte gebruiksvergoeding te geven nu ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de woning inmiddels is verkocht voor € 300.000,-. Alleen de levering aan de koper(s) dient nog plaats te vinden. In deze omstandigheden is het hof voorlopig van oordeel dat er geen aanleiding is om de door de man verzochte gebruiksvergoeding toe te kennen. De gebruiksvergoeding wordt in beginsel immers berekend over de overwaarde van de woning, welke er, gelet op de hypothecaire geldleningen bij ASR (€ 317.000,-) en de achterstand in hypotheeklasten van nog eens ruim € 17.000,-, in onderhavig geval niet is. Ook aan toekenning van een overwaardevergoeding wordt dan niet toegekomen.
Partneralimentatie (grieven 2 en 3 van de man, grieven 1 en 2 van de vrouw)
3.6.
De man heeft grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte, alsmede tegen de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de vrouw. De vrouw heeft grieven gericht tegen het afgewezen verzoek om de alimentatieverplichting in duur te beperken alsmede tegen de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de vrouw.
3.7.
Het hof constateert dat de vaststelling van de hoogte van de door de man verzochte onderhoudsbijdrage, voor wat betreft de periode van vijf maanden tussen de ontbinding van het huwelijk (1 oktober 2013) tot het faillissement (25 februari 2014), alleen de onderlinge relatie tussen man en vrouw betreft en niet de boedel raakt, maar buiten de curator om gaat. Dit laat onverlet dat een onbetaald gedeelte ter verificatie kan worden aangemeld. Artikel 28 Fw is niet van toepassing. Het hof merkt overigens op dat ter zitting de curator heeft laten blijken het eens te zijn met de afwijzing van het verzoek de alimentatie te bepalen.
3.8.
Het hof onderscheidt de periode voorafgaand aan het faillissement en de periode vanaf het faillissement.
Voor wat betreft de periode voorafgaand aan het faillissement overweegt het hof dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij vonnis in kort geding van 26 september 2013 de executie van de beschikking van de rechtbank Breda van 24 augustus 2012 en/of de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2013 voor wat betreft de partneralimentatie heeft geschorst, voor zover deze executie een bedrag van € 906,- per maand te boven gaat. Uit de stand van de schulden ten tijde van het uitspreken van het faillissement van de vrouw (€ 382.138,14, waarvan een bedrag van € 317.000,- de hypothecaire geldleningen betrof) alsmede de inkomensdaling van de vrouw van 30% in augustus 2013, waardoor het bruto salaris van de vrouw ongeveer € 4.300,- per maand is gaan bedragen (derhalve voorafgaande aan de ingangsdatum van de onderhoudsverplichting, 1 oktober 2013) en de overige maandlasten van de vrouw (€ 1.221,83 bruto hypotheekrente (waarvan de helft fiscaal aftrekbaar is); € 304,- premie levensverzekering; € 95,- overige eigenaarslasten; € 85,- premie ziektekostenverzekering; € 45,- verplicht eigen risico en € 500,- rente en aflossing op schulden bij Defam en ING), is duidelijk geworden dat de vrouw geen draagkracht had voor enige bijdrage in het levensonderhoud van de man, althans dat er geen gronden zijn voor toekenning van levensonderhoud boven hetgeen door de vrouw in deze periode van vijf maanden feitelijk is betaald.
Voor wat betreft de periode vanaf het faillissement volgt het hof de Hoge Raad (HR 12 oktober 2012, NJ 2012/585) en zal er geen door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in zijn levensonderhoud worden vastgesteld.
Het hof wijst het verzoek van de man alsnog af.
3.9.
De vrouw heeft over de betreffende periode van vijf maanden vijf maal € 906,- aan de man betaald. De man heeft het hof verzocht om hem deze bijdragen niet aan de vrouw te laten terugbetalen. Het hof zal de man geen terugbetalingsverplichting opleggen voor de reeds door hem ontvangen partneralimentatie nu de man van een bijstandsuitkering leeft en geen spaargeld heeft als gevolg waarvan het de man aan middelen ontbreekt om tot terugbetaling aan de vrouw over te gaan.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Ad e) de schulden bij Defam en ING (grief 3 van de man)
3.10.
De rechtbank heeft overwogen (rov. 3.37) dat partijen twee – ten tijde van huwelijk gesloten – doorlopende kredieten hebben afgesloten bij Defam (op de peildatum ten bedrage van € 4.615,17) en bij de ING Bank en dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat de vrouw zorg draagt voor de termijnbetalingen op deze schulden en dat de man haar de helft van de debetstanden per de peildatum zal vergoeden.
3.10.1.
De man stelt dat de betreffende leningen door de vrouw zijn gesloten en dat hij er niet mee bekend was. De man betwist dat voor het aangaan daarvan een redelijke grond aanwezig was en dat de leningen tot enig voordeel van de huwelijksgemeenschap hebben geleid. De man vindt het niet redelijk dat hij de helft van de leningen zou moeten vergoeden. Voorts stelt de man dat door de rechtbank de leningen niet én bij de verdeling én bij de alimentatie hadden mogen worden betrokken.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Zij stelt dat de beide leningen zijn aangegaan voor de verbouwing van de echtelijke woning. De kosten daarvan bedroegen € 50.000,- exclusief de kosten voor de aanschaf van een nieuwe inboedel. Destijds is slechts een aanvullende hypotheek verstrekt van € 25.000,- zodat de rest van het benodigde geld is geleend via een doorlopend krediet. De man heeft voor beide leningen meegetekend.
3.10.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 1:100 BW hebben partijen ieder een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de echtscheiding (een echtscheidingsconvenant). Partijen hebben geen afwijkende afspraken gemaakt. Op grond van de redelijkheid en billijkheid kan in zeer uitzonderlijke gevallen van de verdeling bij helfte worden afgeweken. Het hof is van oordeel dat van dergelijk uitzonderlijke omstandigheden niet is gebleken. Dat de man niet zou hebben geweten van het bestaan van de leningen – zoal juist – kan niet als een uitzonderlijke omstandigheid worden beschouwd. Bovendien heeft de man voor beide leningen meegetekend (hetgeen hij niet ontkent), zodat daarmee zijn bekendheid met de leningen een gegeven is. Aldus zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig voor de tijdens het huwelijk ontstane schulden. De grief van de man faalt.
3.10.3.
Onder deze omstandigheid bestaat er geen goede grond voor het oproepen van de curator voor toepassing van artikel 28 Fw.
Ad f) de woning en de auto (grief 4 van de man)
3.11.
De rechtbank heeft overwogen dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen partijen en dat de verdeling van de woning en de auto hier onderdeel van uitmaakten. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van algehele overeenstemming met betrekking tot alle onderdelen van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank overweegt voorts dat het tot een concrete invulling van de afspraken niet is gekomen. In het licht van genoemde omstandigheden heeft de man niet aan mogen nemen dat ten aanzien van twee enkele onderdelen van de gemeenschap op dat tijdstip sluitende afspraken tot stand waren gekomen waaraan de vrouw kan worden gehouden.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat geen van partijen de woning aan zich toebedeeld wenst te krijgen en dat de woning verkocht en geleverd dient te worden aan een derde. Partijen dienen hiertoe in onderling overleg een makelaar aan te zoeken en een gezamenlijke opdracht te geven tot verkoop van de woning. De verkoopopbrengst en de contante waarde van de spaarhypotheekverzekering bij ASR, verminderd met de hypotheekschulden bij ASR en de verkoopkosten komt aan ieder van partijen voor de helft toe.
De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat geen van partijen de auto toebedeeld wenst te krijgen zodat de auto dient te worden verkocht. De opbrengst van de auto komt voor de helft aan ieder van partijen toe. De rechtbank heeft de vrouw de meest gerede partij geacht om de verkoop voor haar rekening te nemen.
3.11.1.
De man stelt dat de vrouw bij brief van haar advocaat van 12 juli 2012 heeft gesteld dat zij de woning wenst te krijgen toebedeeld tegen een waarde van € 450.000,- en met overname van de hypotheekschuld van € 317.000,- en dat zij de auto wenst toebedeeld te krijgen op basis van een waarde van € 10.000,-. De man heeft het voorstel van de vrouw geaccepteerd bij brief van zijn advocaat van 24 juli 2012. Hoewel de man eerst een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de voorgestelde waardering is de man uiteindelijk akkoord gegaan met het voorstel van de vrouw. De man stelt dat de vrouw niet eenzijdig terug mag komen op de overeenstemming die tussen partijen is bereikt.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.11.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de woning inmiddels door de curator van de vrouw is verkocht. De levering van de woning dient nog plaats te vinden. De auto is kort vóór aanvang van het faillissement van de vrouw verkocht. De verkoopopbrengst staat geparkeerd op de derdengeldenrekening van mr. Van der Borst.
Het hof merkt op dat het oordeel van de rechtbank juist is. Deelafspraken – zoal gemaakt – ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap binden in beginsel niet, in ieder geval niet zonder dat de vrouw zou hebben ingestemd met een partiële verdeling. Dit kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn, maar daarvan blijkt niet.
Na de levering van de woning, valt er niet meer te verdelen dan wellicht het negatieve saldo van de hypotheekschuld (waarover partijen geen afspraken hebben gemaakt). De auto is verkocht en kan dus ook niet meer worden verdeeld. De verkoopopbrengst komt in beginsel aan beide partijen voor de helft toe, zij het dat deze opbrengst eerst dient te worden aangewend voor de voldoening van gemeenschapsschulden en derhalve niet aan partijen ter beschikking mag worden gesteld. Voor toekenning van wettelijke rente is geen plaats nu (de advocaat van) de man de verkoopopbrengst onder zich heeft en er derhalve geen betalingsverplichting voor de vrouw bestaat. De op de derdengeldrekening gekweekte rente dient eveneens ten goede van de schuldeisers te komen.
Ad g) de teruggaaf inkomstenbelasting 2012 (grief 5 van de man)
3.12.
De rechtbank heeft overwogen (rov. 3.31 e.v) dat alleen het bedrag dat ziet op de fiscale aftrek in verband met hypotheekrente over de periode van 1 januari 2012 tot aan de peildatum, 13 juli 2012 voor verdeling in aanmerking komt. De rechtbank heeft de genoten hypotheekrente-aftrek begroot op een bedrag van € 447,- per maand. De vrouw dient de helft van de aftrek over de periode januari 2012 tot 13 juli 2012 aan de man te vergoeden. Dat komt neer op een bedrag van in totaal € 1.730,50.
3.12.1.
De man stelt dat bij de vaststelling van de voorlopige alimentatie niet is bepaald dat belastingrestitutie alleen ten goede van de vrouw zou moeten komen. Ook als de voorlopige teruggaaf alleen betrekking zou hebben op de door de vrouw betaalde of te betalen alimentatie heeft de man recht op de helft van het ontvangen bedrag. De man handhaaft zijn stelling dat de belastingrestituties over 2011 en 2012 die naast de voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting 2012 ad € 5.733,- zijn of nog moeten worden ontvangen, dienen te worden verdeeld bij helfte.
3.12.2.
De vrouw stelt dat de teruggaaf 2012 ziet op zowel de betaalde hypotheekrente en de voorlopige partneralimentatie. De teruggave voor de betaalde partneralimentatie is verknocht en komt niet voor verdeling in aanmerking. Met het belastingvoordeel is bij de berekening van de partneralimentatie reeds rekening gehouden. De hypotheekrenteaftrek dient eveneens alleen aan de vrouw toe te komen nu zij de hypotheekrente volledig heeft voldaan. De aanslag IB 2011 is eerder niet aan de orde geweest. Primair stelt de vrouw dat de man hierom niet eerst in hoger beroep kan verzoeken. Subsidiair stelt de vrouw dat ook de man inzage dient te geven in hetgeen hij heeft ontvangen of bijbetaald. De vrouw betwist over 2011 een extra teruggaaf te hebben ontvangen.
3.12.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verzoeken van de man tot betaling aan hem van een bedrag, vallen onder de reikwijdte van de artikel 26 en 29 Fw. Het geding is in zoverre geschorst.
De vrouw dient – na opheffing van de schorsing – een kopie van de aanslag IB 2012 aan de man te doen toekomen. Partijen dienen vervolgens een standpunt in te nemen over gedeeltelijke verrekening van de teruggaaf, nu de peildatum 13 juli 2012 is.
Het hof merkt ook hier op dat er geen sprake kan zijn van een betaling door de vrouw, of de curator, aan de man omdat eerst de gemeenschapsschuldeisers voldaan dienen te worden.
Ad h) de honden (grief 6 van de man)
3.13.
De rechtbank heeft geoordeeld (rov. 3.34 e.v.) dat de vrouw haar stelling dat de honden die zij nog in haar bezit heeft geen fokhonden zijn aannemelijk heeft gemaakt en dat de man dit onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de honden geen geldelijke waarde (meer) vertegenwoordigen maar alleen emotionele. De honden zijn aan de vrouw toebedeeld zonder enige verrekening van waarde.
3.13.1.
De man stelt dat hij onweersproken heeft gesteld dat de door partijen in het verleden gefokte pups werden verkocht voor € 1.500,- per stuk. De man kent ten minste die waarde ook toe aan de drie in het bezit van de vrouw zijnde honden.
3.13.2.
De vrouw stelt dat zij slechts over twee honden beschikt. Een hond is, nadat hij een heropvoedingstraject doorlopen heeft, herplaatst. De honden vertegenwoordigen alleen emotionele waarde.
3.13.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De honden zijn aan de vrouw toebedeeld. Daartegen is geen grief gericht. Aan de orde is slechts een eventuele overwaardevergoeding. Een zodanige vordering valt onder de werking van artikel 29 Fw. Het geding wordt in zoverre geschorst.
Reeds nu overweegt het hof dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de honden in het maatschappelijk verkeer enige waarde hebben. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep onbetwist gesteld dat beide honden zijn gesteriliseerd en dat met de honden niet wordt gefokt. De derde hond is herplaatst en vertegenwoordigt evenmin een waarde.
Ad i) de Koi-karpers (grief 7 van de man)
3.14.
De man stelt dat partijen 50 Koi-karpers hebben. De man schat dat de Koikarpers per stuk ten minste € 200,- waard zijn. Indien de vrouw toedeling wenst van de Koikarpers dan dient zij de man € 5.000,- te betalen.
3.14.1.
De vrouw stelt dat de man maritaal beslag heeft gelegd op 15 Koikarpers. De vrouw betwist dat er 50 Koikarpers zijn. De vrouw wenst de Koikarpers niet toebedeeld te krijgen. De vissen kunnen ofwel worden verkocht ofwel worden toebedeeld aan de man. Bij verkoop kan de opbrengst tussen partijen worden gedeeld. De man kan de Koikarpers toebedeeld krijgen voor € 100,- per Koikarper.
3.14.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Geen van partijen wenst de Koi-karpers toebedeeld te krijgen. Zij zullen dus door de meest gerede partij, de man, verkocht kunnen worden. Van een bereidheid daartoe is het hof niet kunnen blijken. Voor zover de man meent dat hij recht heeft op een vergoeding door de vrouw (de grondslag en de hoogte van zodanige vordering zijn niet uiteengezet), valt die vordering onder de werking van artikel 29 Fw en is het geding in zoverre geschorst.
Het hof is overigens van oordeel dat de Koi-karpers behoren bij het huis, aan de kopers mee zijn verkocht en derhalve geen zelfstandige waarde vertegenwoordigen. De grief zal falen.
Ad j) de vogels (grief 8 van de man)
3.15.
De rechtbank heeft overwogen (rov. 3.36) dat, nu de vogels door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming op 27 november 2012 in beslag zijn genomen nadat de man vrijwillig van de volgens afstand heeft gedaan, er geen verdeling meer dient plaats te vinden. Niet gebleken is dat de vogels op dat tijdstip nog enige geldelijke waarde vertegenwoordigden, zodat geen grond bestaat voor vaststelling van een vergoeding van de ene partij aan de andere.
3.15.1.
De man betwist dat hij vrijwillig afstand heeft gedaan van de vogels. De man heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding in verband met de inbeslagneming van de vogels. De vrouw heeft de woning op 20 november 2012 in gebruik genomen en de vogels sindsdien onverzorgd gelaten, waarop de AID heeft ingegrepen. De vrouw heeft op of na 20 november 2012 niet kenbaar gemaakt dat zij de zorg van de vogels niet op zich wilde nemen. De man stelt dat de vrouw hem een bedrag van € 2.535,- dient te betalen welk bedrag is gebaseerd op het inspectie-rapport van AID. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.15.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Voor zover de man meent dat hij recht heeft op een vergoeding door de vrouw, valt die vordering onder de werking van artikel 29 Fw en is het geding in zoverre geschorst.
Het hof neemt reeds als voorlopig oordeel in aanmerking dat, mocht het geding worden voortgezet, de vogels dienen te worden toebedeeld aan de man. Het hof is van oordeel dat de man ter zake geen vergoeding aan de vrouw verschuldigd is, nu de vogels in beslag zijn genomen door de AID en de man – niet de vrouw – in dat kader afstand van de vogels heeft gedaan. Deze afstand blijkt uit het door de man overgelegde proces-verbaal. De grief van de man zal falen.
Ad k) de uitgaven in verband met de verbouwing van de echtelijke woning (grief 9 van de man)
3.16.
De rechtbank heeft geoordeeld (rov. 3.38) dat de nota’s door partijen gezamenlijk dienen te worden gedragen en dat de man de helft van twee nota’s van in totaal € 2.674,03 aan de vrouw dient te vergoeden.
3.16.1.
De man stelt dat betreffende nota’s onderdeel zijn van de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat de nota’s voortvloeiden uit schade die door de man zou zijn veroorzaakt. De vrouw geeft aldus een onjuiste voorstelling van zaken. De man stelt voorts dat het kosten van de huishouding betreffen die de vrouw tijdens de samenleving al had moeten voldoen en waarvoor zij als kostwinner draagplichtig was. Ten slotte stelt de man dat de vrouw geen betalingsbewijzen van de nota’s heeft overgelegd.
3.16.2.
De vrouw stelt dat de nota’s betrekking hebben op werkzaamheden die aan de woning hebben plaatsgevonden, gelegen voor de peildatum zodat deze door partijen gezamenlijk gedragen dienen te worden. Dat ze pas later zijn verstuurd doet daar niet aan af.
3.16.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het betreffende verzoek is afkomstig van de vrouw en valt derhalve onder de reikwijdte van artikel 27 Fw. Een verzoek tot schorsing heeft de man niet gedaan.
Het hof zal, als de curator wenst te verschijnen en alvorens op deze grief van de man te kunnen beslissen, de curator in de gelegenheid stellen betalingsbewijzen van de diverse nota’s over te leggen.
Naar het voorlopig oordeel van het hof gaat het hier inderdaad om kosten van de gemeenschap waarvoor de man voor de helft draagplichtig is. Voor zover de vrouw na de datum van de ontbinding betalingen heeft verricht, dient de man deze haar voor de helft te vergoeden. Voor zover er geen betaling is gedaan heeft de vrouw eerst regres nadat zij meer dan helft heeft voldaan (artikel 6:10 lid 2 BW).
Indien partijen wensen dit geschilpunt alsnog te doen beslissen door het hof, dan kunnen zij dat schriftelijk verzoeken. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
Ad l) de achterstallige premies ASR autoverzekering, boete CJIB en naheffing Motorrijtuigenbelasting (grief 10 van de man)
3.17.
De rechtbank heeft geoordeeld (rov. 3.26) dat openstaande rekeningen en boetes van de auto uit de verkoopopbrengst dienen te worden voldaan en dat de (toekomstige) kosten die nog verbonden zijn aan de auto door partijen gelijkelijk dienen te worden gedragen.
3.17.1.
De man stelt dat nu partijen overeengekomen zijn dat de auto aan de vrouw dient te worden toebedeeld deze kosten voor haar rekening dienen te komen. De kosten welke het gevolg zijn van het stallen van de auto op privéterrein dienen voor rekening van de vrouw te komen. De man heeft behoudens de partneralimentatie geen inkomen en geen vermogen en kan de kosten van de auto dan ook niet voldoen. De motorrijtuigenbelasting, autoverzekering, APK keuring e.d. zijn huishoudelijke lasten die door de vrouw moeten worden voldaan. Voor de boetes en naheffingen is de vrouw volledig draagplichtig. Dat de vrouw inmiddels een andere auto heeft gekocht maakt niet dat de vrouw niet meer gehouden kan worden aan de eerdere overeenstemming tussen partijen.
3.17.2.
De vrouw stelt dat de auto gemeenschappelijk eigendom van partijen is en dat verdeling van de kosten dan ook reëel is, zeker nu de vrouw de auto in de afgelopen maanden niet heeft gebruikt. De man is degene die de auto niet afgeeft en ook in de auto rond rijdt. De man heeft zijn vordering van € 5.193,33 bovendien op geen enkele wijze onderbouwd.
3.17.3.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De vrouw heeft vanaf 20 november 2012 (dat is na de ontbinding van de gemeenschap) de beschikking gehad over de auto. De kosten van de auto (motorrijtuigenbelasting, autoverzekering, APK keuring e.d.) die zien op de periode vanaf 20 november 2012 dienen dan ook ten laste van de vrouw te komen. De grief van de man slaagt in zoverre.
Boetes dienen als hoogst persoonlijk te worden beschouwd en komen voor rekening van diegene die de boete heeft veroorzaakt. De man heeft niet betwist dat hij niet heeft meegewerkt aan de overschrijving van de motorrijtuigenbelasting zodat de kosten die daardoor zijn ontstaan ten laste van de man dienen te komen.
3.17.4.
Eventuele vorderingen van schuldeisers dienen, zo de vrouw aansprakelijk is, ter verificatie te worden aangemeld bij de curator. Van verrekening van betaalde rekeningen met de verkoopopbrengst kan geen sprake zijn. De verkoopopbrengst dient (in overleg met de curator) te worden aangewend ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers.
Ad m) de ING spaar- en betaalrekening met nummer [bankrekeningnummer] (grief 11 van de man)
3.18.
De rechtbank heeft overwogen (rov. 3.29) dat partijen het erover eens zijn dat de saldi van deze rekeningen aan de vrouw moeten worden toebedeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw de helft van het saldo per peildatum aan de man dient uit te keren en dat, indien het saldo negatief is, de man de helft in dit saldo dient bij te dragen en dit bedrag aan de vrouw dient te betalen.
3.18.1.
De man stelt dat de vrouw tot op heden in gebreke is gebleven gegevens over de saldi van beide rekeningen te verstrekken. De man verzoekt het hof de vrouw te veroordelen tot het verstrekken van de afschriften zulks op straffe van een dwangsom.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.18.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Als productie 4 bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel heeft de vrouw een brief van ING van 27 maart 2013 overgelegd waarin opgave van de saldi van de bankrekeningen met rekeningnummer [bankrekeningnummer] op 12 juli 2012 wordt gedaan. Het debet-saldo op de bankrekeningen bedraagt op genoemde datum € 2.270,35.
De man dient aldus de helft van dit saldo bij te dragen en dit bedrag aan de vrouw c.q. haar curator te betalen.
3.18.3.
De man heeft ten slotte nog gesteld dat hij het vermoeden heeft dat de vrouw in de periode van een half jaar voor aanvang van de echtscheidingsprocedure (13 juli 2012) gelden van haar betaal- en spaarrekening heeft opgenomen teneinde deze aan de huwelijksgemeenschap te onttrekken of betalingen ten laste van die rekeningen heeft gedaan waardoor de huwelijksgemeenschap is benadeeld. Zijn vordering uit artikel 834a Rv ziet hierop. De man heeft hierbij kennelijk het oog op artikel 1:164 BW. Deze bepaling voorziet in een betalingsverplichting door de vrouw aan de huwelijksgemeenschap. Een zodanige vordering valt onder de werking van de artikelen 26 en 29 Fw. Het geding is in zoverre geschorst.
Het hof merkt nu reeds op dat de man zijn stelling niet heeft onderbouwd en dat er kennelijk geen andere grond voor deze vordering bestaat dan een wantrouwen jegens de vrouw, althans een fishing expedition om te bezien of er nog wat te halen valt. In dit verband is van belang dat de vrouw tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap gerechtigd is geld op te nemen van haar bankrekening en dat derhalve de stelplicht en bewijslast van een eventuele benadeling in de zin van artikel 1:164 BW bij de man berust.
3.19.
Het hof merkt nog het volgende op. In hetgeen de rechtbank heeft beslist en hetgeen hiervoor werd overwogen ligt besloten dat de man uit hoofde van de boedelverdeling op enkele aangelegenheden een – geringe – vordering op de vrouw heeft. Deze kan evenwel niet tot uitkering komen omdat vooraf de gemeenschapsschulden dienen te worden voldaan. Voorts zal het moeten komen tot een verdeling van de schulden.
Het hof geeft partijen (en de curator) in overweging een minnelijke regeling te treffen.
3.20.
In afwachting van de verdere ontwikkelingen ten aanzien van het faillissement zal het hof iedere verdere beslissing, behoudens de beslissing ten aanzien van de verzochte alimentatie, aanhouden. Als partijen voortzetting van het geding wensen kunnen zij dit kenbaar maken. Daarbij dient concreet te worden aangegeven welke beslissing van het hof wordt verwacht.
3.21.
Vooralsnog wordt als volgt beslist.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de alimentatiebeslissing en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het verzoek van de man tot vaststelling van partneralimentatie;
bepaalt dat er geen recht op terugbetaling bestaat van hetgeen de vrouw reeds aan de man ter zake van partneralimentatie heeft voldaan;
schorst de procedure voor wat betreft de onderdelen hiervoor weergegeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, C.D.M. Lamers en
G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.