Rb. Zeeland-West-Brabant, 20-12-2023, nr. 02-226670-19
ECLI:NL:RBZWB:2023:9005
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
20-12-2023
- Zaaknummer
02-226670-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2023:9005, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20‑12‑2023; (Op tegenspraak)
ECLI:NL:RBZWB:2020:5021, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16‑10‑2020; (Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:3681
ECLI:NL:RBZWB:2020:3886, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21‑08‑2020; (Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:3681
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0754
PS-Updates.nl 2020-0590
JGz 2020/91 met annotatie van Keurentjes, R.B.M.
Uitspraak 20‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Verlenging TBS met verpleging met twee jaar
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-226670-19
beslissing van de meervoudige kamer van 20 december 2023
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ( [land] ),
thans verblijvende in [de kliniek] (hierna: de kliniek).
1. De stukken
Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie van 9 november 2023, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling (hierna tbs) met twee jaar;
- de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid over de periodes
13 juli 2022 tot en met 21 september 2022, en 22 maart 2023 tot en met 6 september 2023;
- het rapport van de kliniek van 11 oktober 2023, waarin het advies van de inrichting is vermeld, te weten verlenging van de tbs met twee jaar.
2. De procesgang
Bij beslissing van het hof Den Bosch van 24 december 2021 is betrokkene, wegens poging tot doodslag, ontslagen van alle rechtsvervolging en is de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege opgelegd.
De rechtbank constateert dat het hier gaat om een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De tbs is op 24 december 2021 aangevangen.
Tijdens het onderzoek ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 6 december 2023 is de officier van justitie gehoord. Tevens is betrokkene gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.
Voorts is de [deskundige] , hoofdbehandelaar van betrokkene, gehoord.
3. Het advies van de tbs-instelling
De tbs-instelling heeft geadviseerd de tbs te verlengen met twee jaar.
De tbs-instelling heeft daartoe naar voren gebracht dat betrokkene een getraumatiseerde Somalische man is met een schizofrene stoornis met een overmaat aan positieve symptomen (hallucinaties, wanen, achterdocht, opwinding, formele denkstoornissen), alsmede negatieve symptomen (vlak affect, sociale terugtrekking en diepe ambivalentie). Daarnaast is er sprake van episodische geheugenproblematiek, waarbij hij moeite heeft met het correct dateren van episodes en gebeurtenissen en die met elkaar verwart. Ondanks langdurige hulpverlening is er geen sprake van ziekte-inzicht en besef.
De afgelopen behandelperiode heeft voornamelijk in het teken gestaan van het stabiliseren van het toestandsbeeld van betrokkene. Naast verschillende farmacologische interventies, zijn er diverse behandelstrategieën en benaderingswijzen toegepast met beperkt resultaat.
Het feit dat hij nu - na al een geruime tijd in detentie en tbs met abstinentie van drugs en gebruik van antipsychotische medicatie - nog steeds positieve symptomen laat zien, impliceert een sombere behandelprognose. Het zal waarschijnlijk nog geruime tijd vergen alvorens de positieve symptomen, die direct gerelateerd zijn aan het recidiverisico, zullen verbleken, als ze ooit al helemaal zullen verdwijnen.
Binnen de huidige context, met afdoende ondersteuning, toezicht, begrenzing en medicatie, worden de risicofactoren gecompenseerd en kan er tijdig actief ingespeeld worden op potentiële risico’s. De risicofactoren zijn hiermee beheersbaar. De ingezette interventies hebben echter niet geleid tot een toename in inzicht en vaardigheden die het recidivegevaar verminderen.
Zonder de huidige structuur, toezicht en zorg, is de kans op medicatieontrouw en ernstige psychotische decompensatie zeer groot en zal het risico op het plegen van delicten toenemen. In het geval van betrokkene zullen toekomstige psychoses doorgaans paranoïde gekleurd zijn, resulterend in angst en het voortdurende risico op het toebrengen van fysiek letsel aan anderen. Zijn afhankelijkheid van extern risicomanagement is dan ook naar verwachting permanent.
Gezien de chronische pathologie van betrokkene in combinatie met diens ontbrekend ziektebesef en -inzicht, en het daaruit voortvloeiende gevaar voor delictgedrag, is voortzetting van de maatregel noodzakelijk om het delictrisico af te wenden.
De kliniek adviseert dan ook om de TBS maatregel met twee jaar te verlengen.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan nog het volgende toegevoegd. De situatie zoals beschreven in het advies is ongewijzigd. Tijdens de behandelcontacten wordt met betrokkene gesproken deels in het Engels en Nederlands, of er wordt gebruik gemaakt van een telefonische tolk. Momenteel functioneert betrokkene rustig in de kliniek. De psychotische klachten zijn voor het grootste deel in remissie. Dat is toe te schrijven aan de medicatie. Therapie is op dit moment eigenlijk niet mogelijk, omdat elk gesprek vastloopt in zijn standpunten dat hij onschuldig is, dat hij geen tbs heeft en dat hij niet ziek is. Deze gesprekken verlopen ook zo als gebruik wordt gemaakt van een telefonische tolk. In die zin vormt de manier van communiceren met betrokkene geen negatieve factor in de duur van de behandeling. Ook de psycho-educatie vlot niet vanwege de hierboven genoemde standpunten van betrokkene. De kliniek komt niet veel verder dan het toedienen van medicatie en het bieden van structuur. Overgang naar een ander tbs-kader zal een langdurig proces zijn.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is ter zitting bij de vordering de tbs met twee jaar te verlengen gebleven. Gelet op het advies van de kliniek en de verdere toelichting van de deskundige is aan de juridische vereisten voor verlenging van de tbs voldaan. Het is aannemelijk dat de behandeling langer gaat duren dan de periode die nu nog resteert als de tbs met één jaar zou worden verlengd. Uitgangspunt is om dan te verlengen met twee jaar. De officier van justitie ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
5. Het standpunt van de verdediging
Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij het helemaal niet eens is met het verloop van de behandeling. Niemand vraag hem of de medicatie werkt. Behandeling moet een bepaald doel hebben, maar er gebeurt niks.
De verdediging heeft betoogd dat betrokkene niet begrijpt waarom hij in het tbs-traject zit. Hij dacht dat alles was afgerond na het einde van zijn detentie. De bijwerkingen van de medicatie tasten zijn levensvreugde aan. Aan de wettelijke vereisten van verlenging is voldaan. De verdediging heeft verzocht om, anders dan door de officier van justitie gevorderd, de tbs te verlengen met één jaar. Betrokkene vindt het prettig als er na een jaar een evaluatie plaatsvindt om te kijken of de positieve lijn wordt doorgezet.
6. Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid van de vordering
De rechtbank is bevoegd om van de vordering kennis te nemen, omdat zij in eerste aanleg
kennis heeft genomen van de misdrijven ter zake waarvan de tbs is gelast. De vordering is
tijdig ingediend, dat wil zeggen niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand
voor het tijdstip waarop de tbs door tijdsverloop zou eindigen. De officier van justitie is
ontvankelijk in de vordering.
Gevaarscriterium
De tbs kan slechts worden verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene
veiligheid van personen de verlenging van de tbs eist. Het recidivegevaar moet nog
aanwezig zijn en dient voort te vloeien uit een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige
ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank stelt op grond van het advies van de tbs-instelling vast dat er bij betrokkene nog steeds sprake is van een stoornis, te weten een
schizofrene stoornis die volgens de kliniek een chronisch karakter heeft.
Volgens de kliniek vloeit het gevaar voor delictgedrag voort uit de chronische pathologie in combinatie met ontbrekend ziektebesef en -inzicht. Het recidiverisico in het geval van beëindiging van de tbs-maatregel wordt daarom ingeschat als hoog.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen verlenging van de maatregel vereist en dat dus is voldaan aan het wettelijk criterium voor verlenging van de tbs.
Duur van de verlenging
De rechtbank verlengt de tbs in beginsel met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridische kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de tbs met een termijn van een jaar.
De kliniek heeft in haar adviesrapport de chronische problematiek en het tot nu toe moeizame behandelverloop benoemd. Gelet hierop en op hetgeen de deskundige hierover naar voren heeft gebracht is de rechtbank van oordeel dat een jaar te kort is om tot een afronding van de tbs-maatregel te kunnen komen, zodat zij de tbs-maatregel zal verlengen met twee jaar.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Gelet op de aard van de gediagnosticeerde stoornis, de ernst van het indexdelict en het ingeschatte recidivegevaar in het geval van beëindiging van de maatregel is de rechtbank van oordeel dat met een verlenging van de tbs-maatregel de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit niet worden overschreden.
7. De beslissing.
De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van betrokkene met twee jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter,
mr. J. Bergen en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J. Moggré-Hengst en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 december 2023.
Uitspraak 16‑10‑2020
Inhoudsindicatie
poging doodslag hulpverlener, ontoerekeningsvatbaar, opdracht voorbereiden zorgmachtiging, geen voorbereiding zorgmachtiging, tbs
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/226670-19
vonnis van de meervoudige kamer van 16 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd te PI Haaglanden, afdeling PPC
2597 JW Den Haag, Pompstationsweg 32.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 7 augustus 2020 en 2 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder is op 7 augustus 2020 als deskundige ter zitting gehoord J. Neeleman, psychiater.
Op 21 augustus 2020 is in deze zaak bij tussenvonnis het onderzoek ter zitting heropend en geschorst om door de officier van justitie een onderzoek naar een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) te laten verrichten en een zorgmachtiging op grond van de Wvggz voor te bereiden. Daarnaast is de benadeelde partij in de gelegenheid gesteld om de post ‘huishoudelijke hulp’ schriftelijk nader te onderbouwen.Bij dit tussenvonnis heeft de rechtbank bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Daarnaast is verdachte in dit vonnis ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend.
2. De tenlastelegging
Voor de tenlastelegging wordt verwezen naar het tussenvonnis.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie, het standpunt van de verdediging en het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst voor genoemde punten naar hetgeen hierover onder 4.1, 4.2 en 4.3 in het tussenvonnis van 21 augustus 2020 is opgenomen. Dit dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd, nu er geen aanleiding is tot een heroverweging te komen.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 september 2019 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met twee samengebonden messen in de buik en borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
De rechtbank acht, net als in het tussenvonnis, dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden zijn die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Daarnaast acht de rechtbank verdachte niet strafbaar voor het door hem gepleegde feit.
De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen onder 5.2 in het tussenvonnis van 21 augustus 2020 is overwogen. Dit dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd, nu er geen aanleiding is om tot een heroverweging te komen.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
Ter zitting van 7 augustus 2020 heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een maatregel ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS-maatregel of TBS) op te leggen.Naar aanleiding van de heropening van het onderzoek, met opdracht aan de officier van justitie om een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz te onderzoeken en voor te bereiden, heeft de officier van justitie ter zitting van 2 oktober 2020 aangevoerd dat is besloten geen zorgmachtiging voor te bereiden. Er is overleg gevoerd met de geneesheer-directeuren van GGZ Emergis en GGZ WNB om over de mogelijkheden te worden voorgelicht. Zij hebben gemotiveerd aangegeven dat het voorbereiden van een zorgmachtiging in het geval van verdachte zinloos is, omdat, zo begrijpt de rechtbank, de reguliere GGZ-instellingen niet het beveiligingsniveau kunnen bieden dat voor verdachte is vereist. De onderliggende stukken die tot dit besluit hebben geleid, zullen niet worden overgelegd. Dit betreffen medische stukken en daarmee geheimhouder stukken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting van 2 oktober 2020 primair verzocht af te zien van het opleggen van een TBS-maatregel. Zij stelt dat niet is voldaan aan het ‘ultimum remedium’-vereiste voor het opleggen van een TBS-maatregel omdat andere, minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn die niet eerder zijn geprobeerd, namelijk de zorgmachtiging in het kader van de Wvggz.
Ter zitting van 2 oktober 2020 heeft de verdediging zich aanvullend op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank een zorgmachtiging ingevolge de Wvggz voor te bereiden. Zij heeft de rechtbank daarom verzocht de officier van justitie op te dragen om de stukken die tot dat besluit hebben geleid aan het dossier toe te voegen. Ook heeft zij verzocht de officier van justitie opnieuw op te dragen een zorgmachtiging voor te bereiden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Zoals overwogen in het tussenvonnis van 21 augustus 2020, heeft verdachte aangever, die zijn vaste hulpverlener was bij GGZ Emergis, meerdere keren met een mes gestoken waardoor aangever levensgevaarlijk gewond is geraakt. Door de hulpdiensten kon aangever tijdig naar het ziekenhuis worden vervoerd en worden geopereerd, waardoor nog ernstigere gevolgen uit zijn gebleven.
Zoals de rechtbank onder 5 heeft overwogen, kan dit feit niet aan verdachte worden toegerekend. Aan hem kan om die reden geen straf worden opgelegd. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of oplegging van een maatregel nodig is.
Op grond van de rapportages van de deskundigen die verdachte hebben onderzocht, stelt de rechtbank vast dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens waarvoor verdachte, gelet op het risico van herhaling, langdurig psychiatrische zorg nodig heeft. Deze zorg kan volgens de deskundigen niet binnen een voorwaardelijk kader aan verdachte worden verleend, gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis van verdachte en zijn weigering medicatie in te nemen. Door de officier van justitie op te dragen een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz voor te bereiden heeft de rechtbank, in navolging van het advies van beide deskundigen, beoogd te onderzoeken of er een minder verstrekkend alternatief voor handen is voor het opleggen van een TBS-maatregel aan verdachte. Op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) heeft de strafrechter immers de bevoegdheid om ambtshalve een zorgmachtiging af te geven. De rechtbank constateert evenwel dat de officier van justitie, om de onder 6.1 genoemde redenen, heeft besloten geen zorgmachtiging voor te bereiden. De rechtbank beschikt daardoor niet over de informatie die nodig is om van haar bevoegdheid om een zorgmachtiging af te geven gebruik te maken. In het bijzonder is de rechtbank er niet op toegerust om, zonder een daartoe strekkend advies van een medisch deskundige, te bepalen welke verplichte zorg in het kader van een af te geven zorgmachtiging aan verdachte moet worden verleend. Dat maakt dat de rechtbank geen zorgmachtiging kan en zal afgeven.
Het verzoek van de verdediging om de officier van justitie opnieuw op te dragen een zorgmachtiging voor te bereiden wijst de rechtbank af. Gelet op zijn standpunt valt naar het oordeel van de rechtbank niet te verwachten dat de officier van justitie aan een volgende opdracht wel uitvoering zal geven. Ook het verzoek van de verdediging om de officier van justitie op te dragen de stukken te verstrekken die hebben geleid tot het besluit de zorgmachtiging niet voor te bereiden, wijst de rechtbank om die reden af.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan aan verdachte een TBS-maatregel op te leggen. Slechts op die wijze wordt de veiligheid van anderen, gelet op de problematiek van verdachte en de kans op herhaling, voldoende gegarandeerd. Nu het afgeven van een zorgmachtiging om hiervoor genoemde redenen niet mogelijk is, is oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege passend en geboden. Verdachte heeft hulp nodig en de enige mogelijkheid om die hulp te bieden, is in dit geval een TBS-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. Bij verdachte was tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis. Daarnaast is sprake van een misdrijf waarop in de wet een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld. Tevens eist de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel en is, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat aan verdachte de maatregel TBS met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
De rechtbank overweegt tot slot dat de maatregel van TBS zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 16.395,60, bestaande uit € 1.395,60 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Materiële schade
Zoals overwogen in het tussenvonnis van 21 augustus 2020, is de materiële schade door de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis, de verzorging door de partner en de medicatie een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Zij acht verdachte voortgezet aansprakelijk voor die schade, te weten € 183,00. Het gevorderde is ook voldoende aannemelijk gemaakt, zodat deze posten kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De post ‘huishoudelijke hulp’ ter hoogte van € 1.212,60, acht de rechtbank nog steeds onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft geen gebruik gemaakt van de bij tussenvonnis geboden mogelijkheid dit onderdeel van zijn vordering schriftelijk nader te onderbouwen. Volstaan is met het opnieuw toesturen van de vordering. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van de post ‘huishoudelijke hulp’ niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Bij tussenvonnis van 21 augustus 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 15.000,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De rechtbank handhaaft die beslissing. De vordering is tot het gevorderde bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] van € 15.183,00, waarvan € 183,00 ter zake van materiële schade en € 15.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 15.183,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, bestaande uit € 183,00 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade, berekend vanaf 19 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 110 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. de Koster, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 oktober 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Uitspraak 21‑08‑2020
Inhoudsindicatie
: Poging tot doodslag. Verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar. Heropening van het onderzoek en opdracht aan de officier van justitie om een zorgmachtiging op basis van de Wvggz voor te bereiden.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/226670-19
tussenvonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd te PI Haaglanden, afdeling PPC,
2597 JW Den Haag, Pompstationsweg 32
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 augustus 2020, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder is als deskundige ter zitting gehoord J. Neeleman, psychiater.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 september 2019 in Middelburg [aangever] meerdere malen met een mes heeft gestoken, wat aan verdachte wordt verweten als een poging doodslag, althans zware mishandeling, althans poging zware mishandeling.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit zoals primair ten laste gelegd heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Op 19 september 2019 werd aangever [aangever] , werkzaam als ambulant verpleegkundige bij GGZ Emergis, gebeld door zijn collega [naam 1] , met het verzoek om naar de woning van verdachte, een cliënt van GGZ Emergis, te komen omdat het niet goed ging met hem. Ter plaatse gekomen weigerde verdachte de voordeur te openen, waarop [aangever] en [naam 1] de woning via de achterdeur konden betreden. Eenmaal in de woning stelden zij vast dat verdachte hulp nodig had en met spoed moest worden opgenomen, waartoe telefonisch contact werd gelegd met een psychiater. In afwachting van verdere hulpverlening liep verdachte op enig moment naar zijn slaapkamer, pakte daar een mes en stak [aangever] met dat mes meerdere keren in de buik. Het betroffen twee samengebonden steakmessen, die met het heft aan elkaar vast waren gebonden. Beide lemmets bevonden zich parallel aan elkaar. Uit de letselrapportage in het dossier blijkt dat [aangever] daarbij zes steekwonden heeft opgelopen in de buik en laag in de borststreek. De linker leverkwab was geraakt en er was een bloeding aan de gang. Aangever moest direct na aankomst in het ziekenhuis worden geopereerd, waarbij onder meer de steekwonden in de lever werden behandeld.
Op basis van deze feiten is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde, de poging doodslag, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte op zijn minst met voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehandeld. Het met twee samengebonden steakmessen toebrengen van meerdere messteken in de buik en in de borst, waar zich vitale organen bevinden, betekent dat er een aanmerkelijke kans is dat iemand daar aan overlijdt. Het handelen van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer op de dood van aangever gericht, dat het niet anders kan dan dat verdachte daarmee bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard..
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 september 2019 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] meermalen met twee samengebonden messen in de buik en borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar en verwijst daarbij naar de over verdachte uitgebrachte deskundigenrapporten. Hij stelt dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht verdachte ook volledig ontoerekeningsvatbaar onder verwijzing naar de deskundigenrapporten en bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte zijn op 4 juli 2020 door psychiater J. Neeleman en op 8 juli 2020 door GZ-psychloog J. Yntema rapportages uitgebracht. Volgens beide deskundigen is bij verdachte sprake van schizofrenie en verkeerde verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in een psychose. Zij adviseren het tenlastegelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte met betrekking tot het aan hem tenlastegelegde feit en neemt deze over. Zij acht verdachte daarom niet strafbaar. Dit betekent dat verdachte van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een maatregel ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS-maatregel of TBS) op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring primair verzocht af te zien van het opleggen van een TBS-maatregel. Zij stelt dat niet is voldaan aan het ‘ultimum remedium’-vereiste voor het opleggen van een TBS-maatregel omdat andere, minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn die niet eerder zijn geprobeerd, namelijk de zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: de Wvggz). Zij heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie op te dragen een zorgmachtiging voor te bereiden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aangever, die zijn vaste hulpverlener was bij GGZ Emergis, meerdere keren met een mes gestoken waardoor aangever levensgevaarlijk gewond is geraakt. Door de hulpdiensten kon aangever tijdig naar het ziekenhuis worden vervoerd en worden geopereerd, waardoor nog ernstigere gevolgen uit zijn gebleven.
Zoals de rechtbank onder 5.2.3 heeft overwogen, kan dit feit niet aan verdachte worden toegerekend. Aan hem kan om die reden geen straf worden opgelegd. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of oplegging van een maatregel nodig is.
Volgens de psychiater is sprake van een matig tot hoog recidiverisico. Dit risico is vooral afhankelijk van in hoeverre verdachte floride psychotisch is/blijft met een overmaat aan positieve symptomen. In zijn rapport adviseert hij aan verdachte bij bewezenverklaring TBS met dwangverpleging op te leggen. Ter zitting heeft de psychiater echter uiteengezet dat hij in het concept van zijn rapport nog het advies van een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz had opgenomen, maar dat hij daar in de definitieve versie van af heeft gezien, toen hij van het NIFP en collega’s vernam dat de uitvoerbaarheid van een dergelijke maatregel in een forensische kliniek in de praktijk heel moeilijk is. Zonder praktische belemmeringen, verdient een zorgmachtiging volgens de psychiater de voorkeur boven TBS met dwangverpleging.
De psycholoog stelt dat het recidiverisico hoog is, indien verdachte onbehandeld terug zou keren in de maatschappij. Wanneer verdachte goed is ingesteld op medicatie, verwacht de psycholoog dat het risico op herhaling afneemt naar matig tot laag. Volgens de psycholoog heeft verdachte langdurige psychiatrische zorg nodig. Een dergelijke behandeling kan niet in een voorwaardelijk kader worden opgelegd, gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis van verdachte en zijn weigering medicatie in te nemen. Vanwege het verstrekkende karakter van een TBS met dwangverpleging, geeft de psycholoog de rechtbank in overweging de mogelijkheid van een zorgmachtiging te onderzoeken, mits deze in een forensische setting kan worden uitgevoerd en de duur daarvan bij gebleken medicatie-ontrouw door verdachte kan worden verlengd.
Tijdens de beraadslaging is de rechtbank gebleken dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest. De rechtbank acht zich voor de te nemen beslissing onvoldoende voorgelicht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Beide deskundigen die verdachte hebben onderzocht adviseren de rechtbank de mogelijkheid tot afgifte van een zorgmachtiging ten behoeve van verdachte te onderzoeken. Gelet op deze adviezen is de rechtbank van oordeel dat deze mogelijkheid moet worden onderzocht, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat oplegging van de TBS-maatregel een ultimum remedium is, waarvan moet worden afgezien indien blijkt dat hetzelfde doel door middel van een, voor verdachte, minder verstrekkende maatregel kan worden bereikt. Zij zal de officier van justitie daarom op basis van de Wet forensische zorg en de Wvggz verzoeken een zorgmachtiging voor te bereiden. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de geneesheer-directeur die ten behoeve van de voorbereiding wordt benaderd, in de advisering betrekt wat het noodzakelijk geachte beveiligingsniveau is van de locatie waar de zorgmachtiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd en in welke GGZ-instelling dit niveau kan worden gegarandeerd. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat daartoe ook andere GGZ-locaties dan die van Emergis in Kloetinge in de advisering worden betrokken en dat waar nodig overleg wordt gevoerd met de geneesheer-directeur van de instelling waar de zorgmachtiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
De rechtbank zal hiertoe het onderzoek ter terechtzitting heropenen en schorsen tot een nadere zitting.
De rechtbank is erop gericht om op zo kort mogelijke termijn een nadere zitting te bepalen. In de omstandigheid dat het vereiste onderzoek nog moet worden verricht, ziet de rechtbank een klemmende reden de maximale termijn voor hervatting van het onderzoek ter zitting niet tot een maand te beperken. Zij zal daarom het onderzoek schorsen voor onbepaalde tijd met een maximum termijn van drie maanden.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 16.395,60, bestaande uit € 1.395,60 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade door de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis, de verzorging door de partner en de medicatie een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade, te weten € 183,00. Het gevorderde is ook voldoende aannemelijk gemaakt, zodat deze posten kunnen worden toegewezen.
De post ‘huishoudelijke hulp’ ter hoogte van € 1.212,60, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. In het bijzonder acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij, zoals in de vordering is gesteld, onder normale omstandigheden 40% van het huishouden voor zijn rekening neemt. Nu de rechtbank het onderzoek zal heropenen, ziet zij daarin aanleiding de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit onderdeel van zijn vordering schriftelijk nader te onderbouwen. Deze nadere onderbouwing dient vóór 1 oktober 2020 schriftelijk aan de rechtbank te worden toegestuurd. De verdediging krijgt vervolgens ter zitting de gelegenheid op deze nadere onderbouwing te reageren. Vervolgens zal de rechtbank op dit onderdeel van de vordering beslissen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade ter hoogte van
€ 15.000,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting bij wat in soortgelijke zaken aan immateriële schade is toegekend. De vordering is tot het gevorderde bedrag ook voldoende aannemelijk gemaakt en kan worden toegewezen.
Aanhouden beslissing
Nu het onderzoek wordt heropend en de benadeelde partij de gelegenheid krijgt om een deel van zijn vordering nader te onderbouwen, zal de rechtbank haar beslissing op de totale vordering van de benadeelde partij aanhouden totdat het eindvonnis wordt gewezen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging
Heropening
- heropent en schorst het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
- gelast een onderzoek naar een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz;
- geeft opdracht aan de officier van justitie een zorgmachtiging op grond van de Wvggz voor te bereiden;
- stelt de benadeelde partij in de gelegenheid om het deel van zijn vordering, zoals hierboven onder 7 is overwogen, schriftelijk nader te onderbouwen en zijn onderbouwing vóór 1 oktober 2020 aan de rechtbank toe te zenden;
- beveelt dat het onderzoek ter terechtzitting zo spoedig mogelijk, in elk geval na twee maanden en binnen drie maanden na heden, op een nader te bepalen datum, zal worden hervat en worden aangebracht bij de samenstelling van de rechtbank zoals deze ten tijde van het onderzoek op 7 augustus 2020 was;
- beveelt de oproeping van verdachte en de raadsvrouw tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter zitting zal worden hervat, met kennisgeving aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 augustus 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.
10. Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 september 2019 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met twee samengebonden messen, althans een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of borstkas heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 19 september 2019 te Middelburg aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zes, in elk geval een of meer steekwonden in de buik en/of borstkas (met twee inwendige steekverwondingen in lever waarvoor een acute operatie noodzakelijk was), heeft toegebracht door die [aangever] met twee samengebonden messen, althans een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken/gesneden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 19 september 2019 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met twee samengebonden messen, althans een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of borstkas heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
11. Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt -tenzij anders vermeld-bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019224852 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 123.
11.1
Het proces-verbaal van verhoor van 20 september 2019 van [aangever] , pagina 35 tot en met 39 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Op 19 september 2019 was ik aan het werk voor Emergis. De persoon die mij heeft gestoken noem ik altijd [verdachte] . [naam 2] zei dat [verdachte] om mij vroeg en dat het niet goed ging met [verdachte] . [verdachte] was binnen in zijn woning. We zijn door de achterdeur naar binnen gegaan. We wilden dat [verdachte] werd opgenomen. Ik heb toen onze psychiater gebeld. Ik zag dat [verdachte] naar zijn slaapkamer liep. Ik ben toen achter [verdachte] aan gelopen. Toen zag ik dat hij een mes uit de kast pakte. [verdachte] trok mij aan mijn kraag naar achteren en begon gelijk te steken. [verdachte] heeft mij een paar keer gestoken. Ik voelde duidelijk dat het mes in mijn buik gestoken werd. Ik voelde dat hij me nog een keer stak met het mes.
11.2
Het proces-verbaal van verhoor van 19 september 2019 van [naam 1] , pagina 82 tot en met 87 van voornoemd proces-verbaal, inhoudende:
Terwijl ik aan het bellen was liep [verdachte] zijn slaapkamer in. [aangever] liep achter [verdachte] aan. Toen hoorde ik [aangever] roepen ‘hij heeft een mes’. [verdachte] kwam de woonkamer in. Ik zag dat hij een mes vast had van zo’n 20 centimeter met een zwart handvat. Ik ben de woning uitgelopen. Na ongeveer 1 minuut kwam [aangever] . Ik hoorde hem zeggen ‘ik ben gestoken’.
11.3
Het geschrift, zijnde een letselbeschrijving van [aangever] , van 19 september 2019, pagina’s 45 en 46 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Betrokkene werd binnengebracht met een 6-tal steekwonden in de buik en laag in het borstgebied. Met een CT scan werd vastgesteld dat de linker leverkwab was geraakt en dat er een bloeding aan de gang was. Betrokkene werd direct geopereerd waarbij de steekwonden in de lever werden behandeld en een eventuele PTSS en een bloeding werd gestopt.
Conclusie: Zes steekwonden in de buik en borstkas met inwendig 2 steekwonden in de lever waarvoor betrokkene acuut werd geopereerd.
11.4
Het proces-verbaal van bevindingen van 19 september 2019, pagina 47 tot en met 52 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 19 september 2019 kwamen wij ter plaatse aan de [adres] in Middelburg. Tijdens het onderzoek troffen wij in de slaapkamerkast een steekvoorwerp aan. Dit steekvoorwerp betrof twee steakmessen, die met het heft aan elkaar vast waren gebonden. Beide lemmets bevonden zich parallel aan elkaar. Wij zagen dat op één lemmet een op vet en weefsel gelijkende substantie aanwezig was en op het andere lemmet was bloed aanwezig.