HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:120 rov. 3.6.2.
HR, 19-12-2017, nr. 16/03461
ECLI:NL:HR:2017:3194
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
16/03461
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3194, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1368, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1368, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3194, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0015
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Bezit kinderporno, art. 240b.1 Sr. Hof heeft i.s.m. art. 359.2 Sv niet beslist op uos over het opzet van verdachte op het bezit van foto’s met kinderporno. HR neemt mede in aanmerking dat i) het Hof heeft vastgesteld dat verdachte - naar later bleek ten onrechte - eerder inbeslaggenomen, gegevensdragers heeft teruggekregen die kinderpornografisch materiaal bevatten en dat hij bestanden van die gegevensdragers naar zijn laptop heeft gekopieerd en ii) het Hof de juistheid in het midden heeft gelaten van hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd omtrent de mogelijkheid dat verdachte zich er niet van bewust is geweest dat zich nog kinderpornografische bestanden op de gegevensdragers bevonden. Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
19 december 2017
Strafkamer
nr. S 16/03461
EC/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 juni 2016, nummer 21/001478-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de veroordeling voor feit 2 betreft en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 31 maart 2013 tot en met 12 augustus 2013 te Delfzijl, een gegevensdrager, te weten een laptop merk Asus, bevattende afbeeldingen, te weten 5 foto's, in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het naakt (laten) poseren van personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt, waarbij deze personen opgemaakt zijn en/of door het camerastandpunt en/of de onnatuurlijke pose en/of de uitsnede van de afbeelding(en) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten en/of billen in beeld worden gebracht, waarbij de afbeeldingen aldus een onmiskenbaar seksuele strekking hebben en/of strekken tot seksuele prikkeling."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"12. Twee processen-verbaal, te weten:
a. het proces-verbaal van bevindingen kinderporno-onderzoek, nr. 2013081916/KP2013-78, d.d. 27 augustus 2013 op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] (bevoegd zedenrechercheur) en [verbalisant 2] , beiden inspecteur van politie en werkzaam bij de Unit Tactische Expertise, Thematische Expertise, Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme Noord Nederland (dossierpagina's 30 t/m 35 van het hiervoor onder 3. genoemde dossier) en
b. het aanvullende proces-verbaal van bevindingen kinderporno-onderzoek, nr. 2013081916/KP2013-78, d.d. 1 november 2013 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2] , verbalisant hiervoor onder 12a. voornoemd, bevattende dezelfde inhoud als het hiervoor onder 12a. genoemde proces-verbaal met daarbij als extra vermeld correcties en aanvullingen op dat proces-verbaal, in onderling verband en samenhang beschouwd - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van genoemde verbalisanten, dan wel een van hen:
In het opsporingsonderzoek van [verdachte] (...) is onder nummer 345988 een gegevensdrager, te weten een laptop, merk Asus, in beslag genomen. Deze gegevensdrager is voor nader onderzoek aangeboden aan het Team Digitale Expertise, Unit Observatie & Digitale Expertise van de Divisie Recherche Ondersteuning / Shared Service Center-Noord. Na verricht onderzoek zijn (kopieën van) de op deze gegevensdrager aanwezige bestanden ter beoordeling aan ons aangeboden. (...) Vervolgens hebben wij een nader onderzoek ingesteld naar het aangetroffen beeldmateriaal.
(...)
Op de 5 accessible strafbare foto's is door mij, verbalisant [verbalisant 2] , nader gekeken naar de datum van plaatsing van deze foto's op het medium. De maak/wijzig datum bleek 31 maart 2013 te zijn met het tijdstip 09:31 uur.
(...)
17. Een proces-verbaal verhoor verdachte, nr. PL01VG 2013081916-17, d.d. 2 september 2013 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3] , hoofdagent, en [verbalisant 4] , brigadier, beiden van Politie Groningen en bevoegd zedenrechercheur (dossierpagina's 81 t/m 93 van het hiervoor onder 3. genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte, afgelegd op 2 september 2013:
Mijn vrouw heeft mij verteld dat de politie (onder meer) de computer (het hof begrijpt en leest: de laptop) heeft meegenomen. Ik wist dat de politie spullen in beslag zou nemen. Dat was mij gevraagd in het verhoor en ik vond het prima. Ik neem aan dat de laptop in de kamer op tafel stond.
Ik ben na september 2011 nog één keer met het downloaden van kinderporno bezig geweest. Ik heb toen bestanden opgeslagen.
18. De verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van de rechtbank d.d. 17 februari 2014 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
In 2011 heb ik van de politie Zwolle mijn apparatuur teruggekregen. Hierna heb ik een laptop van het merk Asus aangeschaft. Deze laptop had voldoende ruimte. Deze laptop stond op tafel.
19. De verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van het hof d.d. 29 januari 2016 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
In 2010 heeft de politie kinderporno aangetroffen op gegevensdragers die onder mij zijn in beslag genomen. Een deel van die gegevensdragers heb ik, naar later bleek ten onrechte, teruggekregen. Ondertussen had ik al een andere computer (het hof begrijpt en leest: laptop) gekocht. Ik heb de gegevensdragers die ik had teruggekregen niet meer gebruikt, behalve dan dat ik vanuit die gegevensdragers bestanden heb gekopieerd naar mijn nieuwe laptop."
3.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 januari 2016 hebben de verdachte onderscheidenlijk diens raadsman aldaar het volgende aangevoerd:
"De politie heeft kinderporno aangetroffen op gegevensdragers die onder mij in beslag genomen zijn. Dat zal kloppen. U vraagt mij hoe dat materiaal op de gegevensdragers is gekomen. Ik kan daar alleen maar over speculeren. Ik ben in 2010 aangehouden bij een kinderporno-onderzoek en ik ben in 2013 veroordeeld. In september 2010 ben ik over die zaak gehoord. Aan het eind van dat verhoor kreeg ik een aantal gegevensdragers mee naar huis waarop geen kinderporno was aangetroffen. Ik had ondertussen al een andere computer gekocht. Ik heb de gegevensdragers die ik heb teruggekregen niet meer gebruikt, behalve dan dat ik vanuit die gegevensdragers bestanden heb gekopieerd naar mijn nieuwe laptop. Voorheen ging ik dwangmatig te werk. Ik downloadde alles en plaatste alles in aparte mapjes en groepjes. Dat verwaterde na een aantal jaren. Ik denk dat het goed mogelijk is dat ik toen ik materiaal kopieerde van een gegevensdrager die ik had teruggekregen, ik misschien ook kinderpornobestanden heb overgenomen. Een andere reden die ik kan bedenken waardoor de kinderporno op mijn computer terecht is gekomen, is doordat zij het telkens over andere apparaten hebben en wellicht apparaten door elkaar hebben gehaald.
U houdt mij voor dat uit een aanvullend proces-verbaal van de politie blijkt dat het onder andere gaat om foto's die op 31 maart 2013 zijn gedownload en rechtstreeks benaderbaar waren. Ik kan dat niet verklaren, behalve door erop te wijzen dat een aanmaakdatum ook kan veranderen op het moment van kopiëren. 13 maart 2013 zou de kopieerdatum kunnen zijn, dat wil zeggen: het moment waarop ik de bestanden kopieerde van een externe gegevensdrager naar mijn laptop.
U houdt mij voor dat de foto's toegankelijk waren en vraagt mij of ik het terecht vind dat er ten aanzien van deze foto's een bewezenverklaring is gevolgd. Als de foto's daarop hebben gestaan, dan kan het bewezen verklaard worden. Ik ben in hoger beroep gekomen omdat ik van mening ben dat het mij niet verweten kan worden.
De raadsman van verdachte deelt mede dat zijn cliënt niet het juridisch oordeel kan geven of een bewezenverklaring moet volgen en dat zijn cliënt zich niet bewust was van de aanwezigheid van de bestanden."
3.2.4.
Blijkens voormeld proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte voorts aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Cliënt is van mening dat hij niet opnieuw kinderporno heeft gedownload na zijn eerdere veroordeling en dat de afbeeldingen waar het over gaat zich wel hebben moeten bevinden op de gegevensdragers die hij van de politie terug heeft gekregen na die eerdere zaak.
(...)
Dat de enige 5 accessible foto's van de maak/wijzig datum 31 maart 2013 waren kan ook het gevolg zijn van het verplaatsen van bijvoorbeeld meerdere mappen van een gegevensdrager (...) zonder dat [verdachte] zich ervan bewust was dat deze bestanden zich er nog op bevonden.
(...)
Of meneer zich bewust was van het aanwezig zijn van deze specifieke 5 foto's staat derhalve niet vast en daarmee kan het voor het bezit (i.d.z.v. artikel. 240b Wetboek van Strafrecht) benodigde opzet niet bewezen worden. (...) Ik verzoek u meneer het voordeel van de twijfel te geven, temeer nu het zo'n geringe hoeveelheid gaat dat, gelet op zijn eerdere zaak, gezegd kan worden dat het niet past bij de persoon die dat eerdere feit pleegde.
Ik verzoek u meneer vrij te spreken van ook dit feit."
3.3.
Hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 29 januari 2016 naar voren is gebracht, inhoudende – kort gezegd - dat het opzet van de verdachte niet was gericht op het in bezit hebben van de in de bewezenverklaring bedoelde foto's, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het onder 2 tenlastegelegde bewezen te verklaren, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
De Hoge Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat i) het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte - naar later bleek ten onrechte - eerder inbeslaggenomen gegevensdragers heeft teruggekregen die kinderpornografisch materiaal bevatten en dat hij bestanden van die gegevensdragers naar zijn laptop heeft gekopieerd en ii) dat het Hof de juistheid in het midden heeft gelaten van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd omtrent de mogelijkheid dat de verdachte zich er niet van bewust is geweest dat zich nog kinderpornografische bestanden op de gegevensdragers bevonden.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017.
Conclusie 07‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Bezit kinderporno, art. 240b.1 Sr. Hof heeft i.s.m. art. 359.2 Sv niet beslist op uos over het opzet van verdachte op het bezit van foto’s met kinderporno. HR neemt mede in aanmerking dat i) het Hof heeft vastgesteld dat verdachte - naar later bleek ten onrechte - eerder inbeslaggenomen, gegevensdragers heeft teruggekregen die kinderpornografisch materiaal bevatten en dat hij bestanden van die gegevensdragers naar zijn laptop heeft gekopieerd en ii) het Hof de juistheid in het midden heeft gelaten van hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd omtrent de mogelijkheid dat verdachte zich er niet van bewust is geweest dat zich nog kinderpornografische bestanden op de gegevensdragers bevonden. Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing.
Nr. 16/03461 Zitting: 7 november 2017 | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden heeft verdachte op 20 juni 2016 voor 1 subsidiair: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, en 2: een - gegevensdrager, bevattende een - afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 71 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Voorts heeft het hof verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en de onttrekking aan het verkeer bevolen van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals in het arrest omschreven. Tot slot heeft het hof de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gelast en deze ten uitvoer te leggen straf vervangen door 60 uur taakstraf.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur doen toekomen inhoudende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van feit 1 in beslissende mate heeft doen steunen op de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . De verdediging heeft verzocht deze getuigen te kunnen ondervragen maar dat heeft het hof niet toegestaan. Het hof heeft het gebruik van de verklaringen van deze getuigen voor het bewijs ontoereikend gemotiveerd.
3.2. Als feit 1 is bewezenverklaard dat:
“hij op 11 augustus 2013 te Delfzijl zich oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten nabij de kruising bij [...] in de buurt van een weiland met pony’s, in zijn auto met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden.”
3.3. Ter terechtzitting van 6 juni 2016 van het hof heeft de advocaat van verdachte het woord gevoerd overeenkomstig een pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. In de pleitnota wordt een vrijspraak bepleit. Voorwaardelijk wordt een verzoek gedaan om de moeders van beide meisjes als getuige ter terechtzitting te horen, voor het geval het hof niet vrijspreekt. Beide moeders zouden kunnen verklaren over de gesprekken die zij met hun dochters hebben gehad, de indruk die hun dochters maakten toen zij terugkwamen van de paarden en hoe zij nadien met hun dochters nog zijn omgegaan.
3.4. Het hof heeft in het arrest het volgende opgenomen:
"Beslissing op voorwaardelijk verzoek ter zake van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft verzocht om. in het geval het hof tot een veroordeling van verdachte zou komen ter zake van het onder 1 ten laste gelegde, de zaak aan te houden om aangeefster [betrokkene 1] , de moeder van [betrokkene 3] , en aangeefster [betrokkene 2] , de moeder van [betrokkene 4] . als getuigen te horen, zoals nader toegelicht in de door de raadsman ter zitting van het hof d.d. 6 juni 2016 overgelegde pleitnota.
Naar het oordeel van het hof bestaat geen noodzaak om de verzochte getuigen alsnog te horen. In het bijzonder niet nu [betrokkene 3] en [betrokkene 4] zelf reeds uitgebreid zijn gehoord door de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de raadsman van verdachte, zodat het niet noodzakelijk is hun moeders als getuigen te horen. Het verzoek wordt dan ook bij gebrek aan noodzakelijkheid, afgewezen."
3.5. Het bewijs van feit 1 heeft het hof aangenomen op basis van negen bewijsmiddelen. Bewijsmiddel 1.2 bevat de verklaring van één van de meisjes ten aanzien van wie feit 1 is begaan. Deze verklaring is voorafgegaan door bewijsmiddel 1.1, de verklaring van de raadsheer-commissaris en griffier, waarin is gerelateerd dat het verhoor van het meisje in een verhoorstudio van de politie te Groningen heeft plaatsgevonden en feitelijk wordt afgenomen door een brigadier van politie, omdat de getuige nog maar 12 jaar oud is. Via audiovisuele middelen hebben raadsheer-commissaris, griffier en de advocaat van verdachte het verhoor bijgewoond en aanvullende vragen kunnen opgeven. Dat verhoor is audiovisueel opgenomen. Bewijsmiddel 2.2 bevat de verklaring van het andere meisje. Bewijsmiddel 2.1 beschrijft dezelfde gang van zaken bij het verhoor van dit meisje van 11 jaar oud. Bewijsmiddel 3 houdt de verklaring in van [betrokkene 1] , de moeder van het eerste meisje. Zij geeft daarin weer wat zij van haar dochter heeft vernomen, dat zij vervolgens samen met anderen ter plekke is gegaan, heeft kunnen vaststellen dat het signalement dat de kinderen hadden gegeven klopte met het signalement van de ter plekke aangetroffen man en dat zij de politie hebben gewaarschuwd die de man heeft meegenomen. Bewijsmiddel 4 bevat de verklaring van de ouders van het andere meisje, die door de moeder van het eerste meisje waren gewaarschuwd. Deze getuigen hebben ook verklaard over de toestand waarin zij hun dochters bij thuiskomst aantroffen.
3.6. Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat, ook indien de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, artikel 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist.1.
3.7. Beide meisjes hebben een verklaring afgelegd. De verklaring van het ene meisje ondersteunt de verklaring van het andere meisje en omgekeerd. Beide meisjes hebben verklaard dat verdachte in zijn auto zat met zijn geslachtsorgaan uit zijn broek. De betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde steunt dus in voldoende mate op andere bewijsmiddelen die betrekking hebben op de door verdachte betwiste onderdelen.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof is afgeweken van een door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zonder in het bijzonder de redenen voor die afwijking aan te geven. Dat standpunt komt erop neer dat verdachte niet opzettelijk kinderpornografisch materiaal op zijn computer in bezit had. Het kan niet anders of er bevond zich nog kinderpornografisch materiaal op de gegevensdragers die verdachte van de politie heeft teruggekregen en die hij zonder acht te slaan op de inhoud weer naar zijn computer heeft gekopieerd.
4.2. Het hof heeft als feit 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 31 maart 2013 tot en met 12 augustus 2013 te Delfzijl, een gegevensdrager, te weten een laptop merk Asus, bevattende afbeeldingen, te weten 5 foto's, in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het naakt (laten) poseren van personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt, waarbij deze personen opgemaakt zijn en/of door het camerastandpunt en/of de onnatuurlijke pose en/of de uitsnede van de afbeelding(en) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten en/of billen in beeld worden gebracht, waarbij de afbeeldingen aldus een onmiskenbaar seksuele strekking hebben en/of strekken tot seksuele prikkeling."
4.3. Het verkort arrest noch de bijlage met bewijsmiddelen bevat een afzonderlijke redengeving voor de afwijking van het betoog met betrekking tot het aantreffen van kinderpornografisch materiaal op verdachtes laptop. Dat betoog strekte tot een ontkenning van het opzettelijk in het bezit hebben van kinderpornografische materiaal. In de vorige zaak heeft verdachte van de politie gegevensdragers teruggekregen en heeft toen, in de veronderstelling dat daar zulk materiaal niet op was achtergebleven, bestanden gekopieerd naar zijn nieuwe laptop.
4.4. Voor een veroordeling voor het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal is inderdaad opzet op het in het bezit hebben van zulke afbeeldingen noodzakelijk.2.Een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat strekt tot vrijspraak omdat het benodigde opzet zou ontbreken mag niet onweerlegd blijven, maar die weerlegging hoeft niet de vorm te krijgen van een afzonderlijke aan het standpunt gewijde overweging. Het geval kan zich immers ook voordoen dat de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijvoorbeeld in de gebezigde bewijsmiddelen, waarin die nadere motivering besloten ligt.3.Dat laatste lijkt op het eerste gezicht hier het geval te zijn. Blijkens bewijsmiddel 17 heeft verdachte verklaard dat hij na september 2011 nog één keer met het downloaden van kinderporno bezig is geweest en dat hij toen bestanden heeft opgeslagen. Het hof heeft klaarblijkelijk geconcludeerd dat deze uitlating betrekking moet hebben op de vijf kinderpornografische afbeeldingen die zijn aangetroffen nu de maak/wijzig datum van deze afbeeldingen 31 maart 2013 zou zijn. Bewijsmiddel 19 bevat echter ook een verklaring van verdachte, waarin deze stelt dat hij ten onrechte gegevensdragers die kinderpornografisch materiaal bevatten in het vorige onderzoek van de politie heeft teruggekregen en dat hij bestanden vanaf die gegevensdragers naar zijn nieuwe laptop heeft gekopieerd. Door opname van deze verklaring van verdachte in de bewijsvoering trekt het hof zelf de grond onder het bewijs van feit 2 weg. Aldus wordt immers de mogelijkheid geopend dat de verdachte kinderpornografisch materiaal van de politie terug heeft gekregen, dat, zonder erover na te denken, naar zijn nieuwe laptop heeft gekopieerd, waar het in het nieuwe onderzoek door de politie weer is aangetroffen. De datum van 31 maart 2013 zou dan betrekking hebben op de datum van het kopiëren.
Kortom, door het opnemen van bewijsmiddel 19 wordt een potentiële weerlegging van het onderbouwd standpunt weer aan het wankelen gebracht. Het hof heeft ook niet de stelling van de verdediging weerlegd dat deze datum, 31 maart 2013, ook aan de afbeeldingen kan worden gelinkt als datum van het kopiëren van deze afbeeldingen.
Het middel komt mij gegrond voor.
5.1. Ten overvloede - voor het geval de Hoge Raad het tweede middel zou verwerpen - bespreek ik ook nog het derde middel, dat klaagt over een schending van de redelijke termijn in cassatie. Op 30 juni 2016 is het cassatieberoep ingesteld. Het dossier is eerst op 26 april 2017 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat dient te leiden tot een verlaging van de opgelegde straf.
5.2. De in de schriftuur genoemde data zijn correct. Dat betekent dat de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn met een maand en 27 dagen is overschreden. Gelet op de door het hof in het bestreden arrest opgelegde sancties zou de Hoge Raad kunnen volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn.
6. Het eerste middel faalt en kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het tweede middel komt mij gegrond voor. Als de Hoge Raad het tweede middel verwerpt zal gegrondbevinding van het derde middel niet tot meer hoeven te leiden dan de constatering dat de redelijke termijn is geschonden. Ik heb overigens ambtshalve geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de veroordeling voor feit 2 betreft en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑11‑2017
HR 28 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9104.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma rov. 3.8.2.