Zie Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895.
Rb. Noord-Nederland, 27-11-2020, nr. AWB - 20 - 781
ECLI:NL:RBNNE:2020:4228
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
27-11-2020
- Zaaknummer
AWB - 20 - 781
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2020:4228, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 27‑11‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:3067, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2021/7.18 met annotatie van Redactie
NLF 2020/2689 met annotatie van
Uitspraak 27‑11‑2020
Inhoudsindicatie
In geschil het antwoord op de vraag of verweerder de tweede informatiebeschikking mocht nemen.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/781
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 november 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Met dagtekening 13 mei 2019 heeft verweerder op naam van eiseres een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de te nemen uitspraak op bezwaar gericht tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .
Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .
Ter zitting is het beroep met zaaknummer 19/2462 gelijktijdig behandeld.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is geboren op [datum] 1969 en gehuwd met [echtgenoot] .
1.2.
Eiseres heeft op 28 februari 2011 een onroerende zaak aan [adres] (hierna: de onroerende zaak) geleverd gekregen. De koopprijs bedroeg € 359.000.
1.3.
Bij de levering van de onroerende zaak betrof het een (voormalig) [gebouw] . De onroerende zaak is vanaf 2013 verbouwd tot een appartementencomplex met veertien appartementen, waarvan de eerste zeven appartementen in 2014 gereed zijn gekomen en verhuurd. De overige zeven appartementen zijn in 2015 gereed gekomen en verhuurd.
1.4.
Eiseres heeft voor het jaar 2014 een aangifte IB/PVV ingediend waarin zij een belastbaar inkomen uit werk en woning, uit aanmerkelijk belang en uit sparen en beleggen van telkens nihil heeft aangegeven. Eiseres heeft de onroerende zaak aangegeven als een bezitting met een waarde van € 165.000 als onderdeel van de rendementsgrondslag voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.
1.5.
Verweerder heeft bij brief van 9 maart 2018 eiseres’ gemachtigde verzocht om (nadere) informatie toe te sturen om eiseres’ standpunt te kunnen beoordelen dat er ten aanzien van de onroerende zaak sprake is van belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Dit verzoek om informatie heeft verweerder herhaald bij zijn brief van 19 april 2018.
1.6.
Met dagtekening 31 mei 2018 heeft verweerder ten aanzien van eiseres een informatiebeschikking genomen (hierna: de eerste informatiebeschikking). In deze informatiebeschikking heeft verweerder onder meer vermeld:
“In verband met het behandelen van uw bezwaarschrift tegen de afwijzingsbeschikking op het verzoek tot wijziging van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2014 van uw cliënte [eiseres] , heb ik u op 9 maart 2018 en op 19 april 2018 verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van uw cliënte. U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan.
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:
- -
De opdrachtovereenkomst tussen uw cliënte en [X] ;
- -
De stukken waaruit blijkt dat [X] de in de brief van 9 maart
- -
2018 genoemde werkzaamheden heeft uitgevoerd;
- -
Alle facturen inzake de verrichte werkzaamheden aan het pand, gelegen aan de
- -
[adres] ;
- -
Bouwtekeningen en taxatierapporten van het voornoemde pand, voor zowel de oude,
- -
als de nieuwe situatie;
- -
De huurovereenkomsten;
- -
De WOZ-beschikkingen 2013 en 2014.”
1.7.
De rechtbank heeft de eerste informatiebeschikking in haar uitspraak van 14 januari 2019 vernietigd.
1.8.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 31 december 2018 voor het jaar 2014 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.069.124.
1.9.
Eiseres heeft bij brief van 16 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2014.
1.10.
Verweerder heeft eiseres in het kader van de behandeling van het bezwaar (1.9.) bij brief van 27 maart 2019 om nadere informatie gevraagd.
1.11.
Verweerder heeft het informatieverzoek (1.10.) bij brief van 18 april 2019 herhaald, waarna hij op 13 mei 2019 de informatiebeschikking heeft genomen (hierna: de tweede informatiebeschikking). Daarin heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:
“In verband met het behandelen van het bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag 2014 van cliënte [eiseres] , burgerservicenummer [nummer] heb ik u op 27 maart 2019 en nogmaals door middel van een rappel op 18 april 2019 gevraagd om
inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van cliënte. U hebt niet aan dit informatieverzoek voldaan.
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:
- De opdrachtovereenkomst tussen uw cliënte en [X] (hierna:
[X] ).
- De bewijsstukken dat [X] de bouwvergunning heeft aangevraagd.
- De bewijsstukken dat [X] de aannemer heeft geselecteerd.
- De bewijsstukken dat [X] de vergunningen heeft aangevraagd.
- De bewijsstukken dat [X] de contacten met de aannemer/bouwvakkers heeft
onderhouden.
- De bewijsstukken dat [X] toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden.
- Het overzicht, of indien er geen overzicht is de eventuele losse bescheiden, en de
bewijsstukken van de kosten (architect, vergunning, verbouwing etc).
- Welke werkzaamheden heeft [eiseres] in het kader van de projectontwikkeling
met betrekking tot de ontwikkeling van 14 appartementen in het pand aan [adres]
verricht? In dat kader verzoek k u mij in ieder geval de agenda(’s) van uw cliënte
over het jaar 2013 en 2014 toe te sturen.
- Alle facturen die [X] in het kader van de bovengenoemde werkzaamheden aan uw
cliënte heeft verzonden.
- Alle betalingsbewijzen waaruit blijkt dat uw cliënte [X] voor de bovengenoemde
werkzaamheden heeft betaald.
- Alle overige facturen en betalingsbewijzen inzake de verrichte werkzaamheden aan het
pand aan [adres] .
- Alle bouwtekeningen en taxatierapporten van voornoemd pand, zowel de oude als de
nieuwe situatie.
- De huurovereenkomsten.
- De Woz beschikkingen over 2013 en 2014.
Nu u niet of niet volledig op ons verzoek hebt gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking. De informatiebeschikking is gebaseerd op artikel 52a van de Algemene wet rijksbelastingen.”
Geschil en beoordeling
2. In geschil het antwoord op de vraag of verweerder de tweede informatiebeschikking mocht nemen.
3. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe – kort gezegd – aan dat verweerder in de fase van bezwaar tegen de (definitieve) aanslag de tweede informatiebeschikking inzake het belastingjaar 2014 niet had mogen nemen, omdat hij reeds voor hetzelfde belastingjaar in de aanslagregelende fase van de voorlopige aanslag de eerste informatiebeschikking heeft genomen (zie 1.6.). Het feit dat deze eerste informatiebeschikking zag op een voorlopige aanslag en de tweede op een (definitieve) aanslag doet daar naar de mening van eiseres niet aan af, evenmin als het feit dat de eerste informatiebeschikking door de rechtbank is vernietigd en niet is komen te vervallen in de zin van artikel 52a, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4. Verweerder beantwoordt voormelde vraag bevestigend en voert daartoe – kort gezegd – aan dat de eerste informatiebeschikking niet is vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, van de AWR. De vernietiging van de eerste informatiebeschikking door de rechtbank staat er dan ook niet aan in de weg dat verweerder de tweede informatiebeschikking mocht nemen.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in de bezwaarfase een informatiebeschikking kan nemen.1.Hieraan kunnen twee dingen in de weg staan. Ten eerste kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur eraan in de weg staan dat verweerder in de bezwaarfase een (tweede) informatiebeschikking neemt.2.Ten tweede mag verweerder in de bezwaarfase geen (tweede) identieke informatiebeschikking nemen in geval hij met betrekking tot hetzelfde belastingjaar reeds eerder een informatiebeschikking heeft genomen die is vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, van de AWR.3.
6. In de motivering van haar beroep heeft eiseres uitdrukkelijk de schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uitgesloten van de gronden van beroep. Vernietiging van de tweede informatiebeschikking vanwege schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is daarom niet aan de orde. Daarnaast is de eerste informatiebeschikking niet vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, van de AWR. Naar het oordeel van de rechtbank kan onderhavig geval waarin de eerste informatiebeschikking ten gevolge van een rechterlijke uitspraak is vernietigd, ook niet worden gelijkgesteld met de situatie waarin een informatiebeschikking is genomen die ten gevolge van artikel 52a, derde lid, van de AWR is komen te vervallen. Dit betekent dat er in dit geval geen rechtsregel is die eraan in de weg staat dat verweerder in de fase van bezwaar tegen de (definitieve) aanslag (opnieuw) een informatiebeschikking heeft genomen. De beroepsgronden van eiseres falen. Het beroep van eiseres tegen de tweede informatiebeschikking is ongegrond.
7. De rechtbank zal eiseres op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om alsnog de gevraagde gegevens, zoals vermeld in de tweede informatiebeschikking, aan verweerder te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden, passend.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- stelt eiseres in de gelegenheid om binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf de
dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden, aan het informatieverzoek te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Haanstra, griffier, op 27 november 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑11‑2020
Zie Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895, r.o. 2.4.3.
Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 april 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3623.