Voor 1 juli 2011 sprak het tweede lid over voordeel, ‘verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan’. De verruiming was het resultaat van de Wet van 31 maart 2011, Stb. 171; zie voor het inwerkingtredingsbesluit Stb. 2011, 237.
HR, 10-01-2023, nr. 21/05032
ECLI:NL:HR:2023:12
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2023
- Zaaknummer
21/05032
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:12, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑01‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1060
ECLI:NL:PHR:2022:1060, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:12
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0007
Uitspraak 10‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit medeplegen hennepteelt (in periode 12-11-2014 t/m 9-6-2015) en “een ander soortgelijk strafbaar feit” (medeplegen hennepteelt in periode 1-9-2013 t/m 11-11-2014), art. 36e.2 Sr. Zijn er “voldoende aanwijzingen” dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit medeplegen hennepteelt voorafgaand aan de in strafzaak bewezenverklaarde periode? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2020:1523 en HR:2021:1498 m.b.t. eisen aan vaststelling dat voldoende aanwijzingen bestaan dat andere strafbare feiten door betrokkene zijn begaan a.b.i. art. 36e.2 Sr. Uit de door hof in aanmerking genomen f&o kunnen niet z.m. voldoende aanwijzingen worden afgeleid dat betrokkene het andere soortgelijke strafbare feit heeft begaan. Gelet hierop is ’s hofs oordeel ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 21/01944, 21/02051 en 21/02071.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05032 P
Datum 10 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2021, nummer 21-003533-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft H.P. Eckert, advocaat te Groningen, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat het oordeel van het hof dat er “voldoende aanwijzingen” zijn dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het medeplegen van het telen van hennep voorafgaand aan de in de strafzaak bewezenverklaarde periode, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
De uitspraak van het hof houdt onder meer in:
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(...)
Betrokkene is bij arrest van dit hof van 30 april 2021 (parketnummer 21-007083-17) ter zake van het onder meer - kort gezegd: het medeplegen van beroep- of bedrijfsmatig telen van hennep in de periode van 12 november 2014 tot en met 9 juni 2015 te Winsum veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit dit feit en uit een ander soortgelijk strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door betrokkene is begaan, financieel voordeel heeft genoten. Dit ander soortgelijk feit betreft het medeplegen van telen van hennep in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014, de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode in het arrest van dit hof van 30 april 2021.
(...)
Met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de hennepkwekerij in Winsum heeft de rechtbank het volgende overwogen.
“De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ten aanzien van de hennepkwekerij op [a-straat] te Winsum, op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot ontnemingsrapportage d.d. 17 mei 2016, opgenomen op pagina 3 e.v. in ordner rapport WVV Winsum/[plaats] die onderdeel is van het voornoemd dossier BAHAM met nummer GRN20 14125477 d.d. 20 januari 2016, als relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 9 juni 2015 werd op [a-straat 1] te Winsum een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij bestond uit vier kweekruimten met elk (gemiddeld) 255 planten. Indicatoren voor eerdere oogsten zijn:
- de stoflagen op de apparatuur;
- de aanwezigheid van restafval;
- de ingangsdatum van het huurcontract van de bedrijfsunit, te weten 1 oktober 2012;
- het feit dat een gestolen gasmeter (die in 2012 uit een woning was gestolen) in de woning werd aangetroffen;
- de netmetingen die door Enexis zijn gedaan waaruit een dagelijkse 12-uurs cyclus is gebleken die kenmerkend is voor een in werking zijnde hennepkwekerij;
- de warmtebeelden van de bedrijfsunit op 28 oktober 2014 en 21 november 2014 waarop beide keren een zogenaamde "hotspot" zichtbaar was;
- dat op de camerabeelden van 20 december 2014 tot en met 12 mei 2015 regelmatig te zien is dat pakketten en zakken de bedrijfsunit in en uit worden gedragen;
- dat veroordeelde [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij in 2013 een trailer in de bedrijfsunit had gezet en dat [medeverdachte] hem eind 2013 of begin 2014 heeft verteld wat hij in de bedrijfsunit deed en dat hij hennepplanten in de bedrijfsunit en de opleggers heeft gezien.
Op grond hiervan wordt uitgegaan van eerdere oogsten, namelijk:
- kweekruimten C en D (zijnde twee ruimten van de bedrijfsunit) van begin januari 2013 t/m 9 juni 2015 128 weken = 12 kweken;
- kweekruimten A en B (zijnde de kweekruimten in de opleggers) van augustus 2013 t/m 9 juni 2015 96 weken = 9 kweken.
De verkoopprijs van hennep bedraagt volgens het rapport van het BOOM € 3.280,00 per kilogram. Gemiddeld stonden er 16 planten op een m2. De opbrengst per plant is dan volgens het rapport van BOOM 27,7 gram. De totale bruto opbrengst, per kweekruimte, per oogst bedraagt dan: het aantal planten x 27,7 gram x € 3,28.
De volgende kosten kunnen in mindering worden gebracht:
- afschrijvingskosten van gedane investeringen: de hoogte van de investeringen is afhankelijk van de omvang van de kwekerij (het aantal planten) en wordt berekend per oogst. Dit levert per kweekruimte, per oogst een aftrekpost op van € 200,-
- de inkoopsprijs van een hennepstek bedraagt € 3,50 (conform update publicatie Afpakken nr. 71)
- variabele kosten; kosten voor overige variabele kosten zoals kweekmedium, water en voedingsstoffen bedragen € 3,33 per plant.
Op grond van het vorenstaande wordt gesteld, dat veroordeelden een wederrechtelijk verkregen voordeel hebben verkregen van in totaal € 879.288,46.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 10 juni 2015, opgenomen op p. 741 e.v. van het zaaksdossier 1 t/m 5 van onderzoek BAHAM met nummer GRN2014125477 d.d. 20 januari 2016, als relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 9 juni 2015 werd door mij, verbalisant, in perceel [a-straat 1] te Winsum een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij werd aangetroffen in twee identiek ingerichte kweekruimten en in twee identiek ingerichte koelwagens. In kweekruimte A (oplegger) stonden 252 hennepplanten, in kweekruimte B (oplegger) stonden 264 hennepplanten, in kweekruimte C (linker kweekruimte begane grond) stonden 268 hennepplanten en in kweekruimte D (rechter kweekruimte begane grond) stonden 230 hennepplanten.
Beoordeling
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
berekening per kweekruimte
De rechtbank neemt de aantallen planten en bedragen die bij de berekening zijn gebruikt zoals die in de ontnemingsrapportage is neergelegd tot uitgangspunt. Het voordeel is in de berekening van de politie geschat op een bedrag van € 879.288,46. Dit is echter een berekening die is gebaseerd op een gemiddeld aantal planten per kweekruimte. De rechtbank zal de wijze van berekenen van de officier van justitie overnemen. Zij heeft ter zitting een berekening overgelegd uitgaande van het feitelijk aantal aangetroffen planten per kweekruimte en niet van gemiddelden zoals in het rapport is gedaan. Die wijze van berekening is het gunstigst voor veroordeelde.
pleegperiode kweekruimtes A + B
De rechtbank gaat er, gelet op de exportdatum van de opleggers (te weten 2 augustus 2013), van uit dat de kweekruimtes A en B rond 1 september 2013 door veroordeelde en zijn medeveroordeelden in gebruik zijn genomen ten behoeve van de kwekerij. De rechtbank zal in haar berekening de periode waarin deze kweekruimtes in bedrijf zijn geweest aanpassen.
pleegperiode kweekruimtes C + D
Ten aanzien van de kweekruimtes C en D overweegt de rechtbank dat het voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet uitmaakt of zij 14 maart 2013 of 1 april 2013 als startdatum neemt van deze periode waarin deze kweekruimtes in bedrijf zijn geweest, aangezien de berekening in beide gevallen op 11 oogsten uitkomt. De rechtbank gaat, gelet op de productiedatum van de Opticlimates die in ruimtes C en D werden gebruikt, uit van een startdatum van 1 april 2013.
pondspondsgewijze toedeling
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelden onvoldoende inzicht hebben gegeven in de mogelijke verdeling van de buit en dat daarom een pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk voordeel voor de hand ligt. De rechtbank is echter ook van oordeel dat medeverdachte [betrokkene 3] een aandeel in het geheel heeft gehad en zal daarom het hierna vast te stellen bedrag niet door vier, maar door vijf delen.
aftrekpost huur
De pondspondsgewijze toedeling van het genoten voordeel aan vijf medeverdachten brengt mee dat het - nu onder hen ook medeverdachte [betrokkene 3], incasseerder van de huurpenningen, is - in de rede ligt om de aftrekpost van aan [betrokkene 3] betaalde huurpenningen te laten vervallen. Dat zal de rechtbank in haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook doen.
aftrekpost schikking [betrokkene 3]
Medeverdachte [betrokkene 3] heeft een schikkingsbedrag betaald in verband met genoten wederrechtelijk voordeel in de vorm van huurpenningen. Door verdachte is niet gesteld, noch is op andere wijze aannemelijk geworden dat de betaling van dit bedrag door [betrokkene 3] aan hem is doorberekend. Het bedrag - of een deel daarvan - zal dan ook niet door de rechtbank als kostenpost in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank merkt hierbij nog terzijde op dat, mocht jegens [betrokkene 3] nog een ontnemingsvordering aanhangig worden gemaakt, vergelijkbaar met die jegens verdachte, het door [betrokkene 3] betaalde bedrag van € 16.000,- dan als kostenpost in aanmerking zou kunnen worden gebracht.
Al hetgeen hierboven is overwogen levert de volgende berekening op:
Oogsten
ruimte A + B (opleggers)
periode van 1 september 2013 t/m 9 juni 2015 = 92 weken
92 weken: 10 weken per oogst = 9 oogsten
ruimte C + D (bedrijfsruimten)
periode van 1 april 2013 t/m 9 juni 2015 = 116 weken
116 weken : 10 weken per oogst = 11 oogsten
ruimte A (oplegger)
In deze ruimte stonden 252 planten
bruto opbrengst per oogst: 252 x 27,7 gram x € 3,28 € 22.895,71
kosten per oogst: 200 + €882 (252 x € 3,50) + €839,16 (252 x 3,33) € 1.921,16 -
netto opbrengst per oogst € 20.974,55
9 oogsten x € 20.974,55 = € 188.770,97
ruimte B (oplegger)
In deze ruimte stonden 264 planten
bruto opbrengst per oogst: 264 x 27,7 gram x € 3,28 € 23.985,98
kosten per oogst: 200 + € 924 (264 x € 3,50) + € 879,12 (264 x 3,33) € 2.003.12 -
netto opbrengst per oogst € 21.982,86
9 oogsten x €21.982,86 = € 197.845,74
ruimte C (bedrijfsunit)
In deze ruimte stonden 268 planten
bruto opbrengst per oogst: 268 x 27,7 gram x € 3,28 € 24.349,41
kosten per oogst: 200 + €938 (268 x € 3,50) + € 892,44 (268 x 3,33) € 2.030,44 -
netto opbrengst per oogst € 22.318,97
11 oogsten x € 22.318,97 = € 245.508,67
ruimte D (bedrijfsunit)
In deze ruimte stonden 230 planten
bruto opbrengst per oogst: 230 x 27,7 gram x € 3,28 € 20.896,88
kosten per oogst: 200 + € 805 (230 x € 3,50) + € 765,90 (230 x 3,33) € 1.770,90 -
netto opbrengst per oogst € 19.125,98
11 oogsten x € 19.125,98 = € 210.385,78
Totaal
ruimte A € 188.770,97
ruimte B € 197.845,74
ruimte C € 245.508,67
ruimte D € 210.385,78
totaal € 842.511,16
Verdeling
€ 842.511,16 : 5 = € 168.502,32
(...)
Gelet op het bovenstaande schat de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 842.511,16. Conform hetgeen hierboven is overwogen dient dit bedrag in een pondspondsgewijze verdeling over vijf personen verdeeld te worden. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat aan veroordeelde een terugbetalingsverplichting moet worden opgelegd ter hoogte van € 168.502,32.”
Het hof kan zich met bovenstaande overwegingen verenigen en maakt deze tot de zijne, met dien verstande dat het hof niet alleen uitgaat van de door de rechtbank genoemde bewijsmiddelen en aanvullende bewijsmiddelen zal opnemen in een eventueel later op te maken aanvulling op dit arrest.
De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een veel lager bedrag moet worden vastgesteld, omdat de rol van verdachte beperkt was en hij pas in april 2015 bij de kwekerij betrokken is geraakt. Voorts is aangevoerd dat de kosten die betrokkene heeft gemaakt met zijn groothandel [B], de verbeurdverklaarde handelsvoorraad van [B], het aangetroffen geld, zowel bij betrokkene thuis als bij [B], in mindering dienen te worden gebracht. In totaal betreft dit een in mindering te brengen bedrag van € 129.330,45.
Uit het strafdossier en de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen en een ander soortgelijk feit financieel voordeel heeft genoten, zoals dat door de rechtbank in de beslissing van 24 juni 2019 aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen is geschat. Het hof overweegt dat het verweer van betrokkene dat hij eerst in april 2015 bij de hennepkwekerij betrokken is geraakt niet wordt ondersteund door het dossier. Uit het dossier blijkt namelijk dat betrokkene op 19 februari 2015, 21 februari 2015 en 11 maart 2015 al wordt gezien bij de loods waarin de hennepkwekerij wordt geëxploiteerd. Verder komt betekenis toe aan de betrokkenheid van betrokkene en de medeverdachten bij Tuincentrum [B] en voorbereidingshandelingen ten aanzien van hennepteelt zoals het hof in het kader van medeplegen heeft overwogen in het arrest van 30 april 2021. Het hof heeft vastgesteld dat sprake is geweest van samenhang en verwevenheid van de door betrokkene en de medeverdachten verrichte activiteiten ten behoeve van de hennepkwekerij en de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de hennepteelt. Voor zover betrokkene heeft aangevoerd dat hij een kleinere rol had bij de hennepkwekerij had het op de weg van betrokkene gelegen om aan te tonen dat ook zijn aandeel in de verdeling van de opbrengst beperkter is geweest. Dat heeft betrokkene niet gedaan. Er zijn geen steekhoudende argumenten naar voren gebracht die enig inzicht geven in een eventuele verdeling. Het hof volgt de verdediging evenmin in de stelling dat de kosten die betrokkene in het kader van [B] heeft gemaakt en de waarde van de handelsvoorraad van [B] in mindering moeten worden gebracht. Betrokkene heeft zelf verklaard dat hij ten behoeve van de hennepkwekerij alleen aarde en voeding heeft geleverd. Daarmee ziet het hof geen enkele reden om de kosten van het bedrijf op het voordeel in mindering te brengen. Ook wat betreft de overige genoemde kosten ontbreekt het causale verband met het strafbare feit zodat deze niet in mindering kunnen worden gebracht op het te ontnemen bedrag.”
2.2.2
De aanvulling op het verkorte arrest houdt onder meer het volgende in:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen is bewezenverklaard, en naast de reeds in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, de navolgende bewijsmiddelen.
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd GRN 2014125447 van het procesdossier BAHAM, gesloten en getekend op 20 januari 2016 door [verbalisant], hoofdagent van politie, werkzaam bij het Hennepteam van de Politie Eenheid Noord-Nederland.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordelen beelden camera 1 d.d. 30 maart 2015, opgenomen op pagina 37 e.v. (van ordner zaaksdossier 1 t/m 5 deel 1), inhoudende de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Vanaf 16 december 2014 werden in verband met de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand [a-straat 1] te Winsum op grond van artikel 3 van de Politiewet twee camera's geplaatst. Uit de beelden is gebleken dat er ten minste vier verdachte voertuigen zijn betrokken bij de vermoedelijke hennepkwekerij. Dit betreffen: een zwarte Mercedes Vito, kenteken [kenteken 1], die op naam staat van [medeverdachte], een groene VW Passat Variant, kenteken [kenteken 2], die op naam staat van [betrokkene 1], een grijze Ford Fiesta, kenteken [kenteken 3] die op naam staat van [C] B.V., en een blauwe Mercedes Vito, kenteken [kenteken 4], die op naam stond van [D] B.V. Uit het informatiesysteem van de politie is gebleken dat [medeverdachte] en [betrokkene 1] contacten van elkaar zijn. Op 27 mei 2013 werden zij tijdens een controle op de A7 aangetroffen en toen bleek in de auto waarin zij zich bevonden een professionele bewatering- en afzuiginstallatie ten behoeve van een hennepkwekerij te liggen.
Uit onderzoek is tevens gebleken dat de grijze Ford Fiesta ([kenteken 3]) op 30 januari 2015 is aangetroffen op het parkeerterrein van growshop [B] aan de [b-straat 1] te Groningen. Tijdens het onderzoek werd gezien dat de VW Passat Variant ([kenteken 2]) op 20 februari 2015 geparkeerd stond op het terrein van growshop [B]. Uit de beelden is gebleken dat er ten minste vier personen zijn betrokken bij de vermoedelijke hennepkwekerij. Dit betreft volgens hun signalementen vermoedelijk de volgende personen: [medeverdachte], geboren op [geboortedatum]-1991, [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] -1985, [betrokkene], geboren op [geboortedatum] -1994 en [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] -1982.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordelen beelden camera 1, deel 2 d.d. 9 april 2015, opgenomen op pagina 49 e.v. (van ordner zaaksdossier 1 t/m 5 deel 1), inhoudende als de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In dit proces-verbaal worden de bevindingen verwoord van camera 1 bij het pand [a-straat 1] te Winsum.
11 maart 2015, omstreeks 12:23 uur, twee manspersonen, verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene], lopen vanaf de linkerzijde het beeld in en gaan vervolgens bij de deur, rechts van de blauwe silo, de unit waar vermoedelijk de hennepkwekerij zit naar binnen. Om 14:21 uur vertrekken beide personen weer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordelen beelden camera1, deel 3 d.d. 22 mei 2015, opgenomen op pagina 63 e.v. (van ordner zaaksdossier 1 t/m 5 deel 1), inhoudende als de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In dit proces-verbaal worden de bevindingen verwoord van camera 1 bij het pand [a-straat 1] te Winsum.
Op 2 april 2015 om 15:21 uur loopt een verdachte, gekleed in donkergekleurde driekwart jas met capuchon, donkere broek en donker gekleurde schoenen met lichte zool, naar de ingang van de verdachte unit en opent de deur. De andere verdachte rijdt de VW Passat variant, kenteken [kenteken 2], met de kofferbak voor de ingang van de vermoedelijke hennepkwekerij. Het signalement van de verdachten komt overeen met dat van [betrokkene 1] en [betrokkene]. Er worden diverse goederen vanuit de auto het pand ingedragen. Om 16:31 uur komen beide verdachten weer in beeld als ze de verdachte unit verlaten.
Op 9 april 2015 om 8:21 uur loopt verdachte [betrokkene] naar de deur van de vermoedelijke hennepkwekerij. Achter hem lopen een drietal oudere dames. [betrokkene] draagt een blauwe draagtas. Alle vier personen gaan de verdachte unit binnen. Om 11:50 uur loopt verdachte [medeverdachte] naar buiten. Hij loopt links uit beeld en komt 1 minuut later weer het beeld in lopen. In zijn rechterhand draagt hij iets donkers met daarboven op een wit doosje of iet dergelijks. Hij gaat de verdachte unit weer binnen. Om 18:59 uur gaat de deur open en komen de drie dames weer naar buiten. Op het moment dat de derde dame weg loopt staat verdachte [betrokkene 1] in de deuropening. [betrokkene 1] blijft binnen en doet de deur dicht. Om 21:44 uur gaat de deur open en staan drie personen in het licht wat binnen in de verdachte unit brandt. Alle drie verdachten kijken om zich heen en lopen vervolgens naar buiten. De grootste van de drie sluit de deur.
11 april 2015 om 11:50 uur komt vanaf links verdachte [betrokkene] het beeld in lopen. Bij hem is een tweede verdachte. Het signalement lijkt op het signalement van de broer van verdachte [betrokkene 1], [betrokkene 2]. [betrokkene] draagt in zijn hand een gevulde witte tas. Als beide verdachten naar binnen gaan in de verdachte unit is zichtbaar dat er al een verdachte binnen is. Het gaat hier om verdachte [medeverdachte]. Om 11:51 uur komt de vierde verdachte aanlopen. Het signalement van deze verdachte komt overeen met dat van [betrokkene 1]. Hij gaat ook naar binnen, wederom staat [medeverdachte] achter de deur. Om 18:09 uur gaat de deur van de verdachte unit open. Vier verdachten komen naar buiten. Als eerste verdachte [medeverdachte], als tweede verdachte [betrokkene], als derde verdachte de mogelijke [betrokkene 2] en als laatste verdachte [betrokkene 1]. Deze laatste sluit de deur.
17 april 2015 om 17:54 uur (het hof begrijpt 14:54 uur, zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2015 p. 61 van ordner zaaksdossier 1 t/m 5, deel 1) komen verdachte [medeverdachte] en verdachte [betrokkene 1] vanaf links het beeld binnen lopen. Verdachte [medeverdachte] opent met behulp van een sleutel de deur en beide verdachten gaan naar binnen. Direct daarna komt een derde verdachte, [betrokkene], bij het pand en gaat ook naar binnen. Om 16:09 uur gaat de deur open en verlaten de drie verdachten de verdachte unit. Verdachte [betrokkene] sluit de deur af.
Op 8 mei 2015 om 8:54 uur lopen verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene] vanaf de linkerzijde het beeld binnen en gaan via de toegangsdeur de verdachte unit binnen. Om 12:48 uur gaat de deur open en verlaten de twee verdachten de verdachte unit.
Op 9 mei 2015 om 11:15 uur lopen verdachten [betrokkene 1], [betrokkene] en de nog onbekende vierde verdachte het beeld binnen en gaan via de toegangsdeur de verdachte unit binnen. Om 12:39 uur gaat de deur open en verlaten de drie verdachten de verdachte unit. Om 13:14 uur lopen verdachten [betrokkene 1], [betrokkene] en de nog onbekende vierde verdachte wederom het beeld van de camera binnen en gaan via de toegangsdeur de verdachte unit binnen. Om 15:30 uur gaat de deur open en verlaten de drie verdachten de verdachte unit.
Op 11 mei 2015 om 11:01 uur rijdt een blauwe Mercedes Vito met de achterzijde voor de ingang van de verdachte unit. De onbekende verdachte stapt uit als bestuurder. Er is te zien dat de deur van de verdachte unit opengaat en dat één verdachte naar binnen gaat. Om 11:01 verdwijnt de Mercedes uit beeld. Om 11:02 uur gaat de nog onbekende verdachte eveneens de verdachte unit binnen. Om 11:19 uur gaat de deur open en verlaten de onbekende verdachte en [betrokkene] de verdachte unit.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 11 juni 2015, opgenomen op pagina 1013 e.v. (van ordner zaaksdossiers 1 t/m 5, deel 3) van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
V: Je zei dat je meerdere keren in het pand was geweest. In hoeveel ruimtes heb je gezien dat er planten stonden?
A: In de trailers en in de ruimtes aan de achterzijde van de gang.
V: Wie heb je allemaal die hennepkwekerij binnen zien gaan?
A: [medeverdachte], [betrokkene 1]. Het broertje van [medeverdachte]. Ik weet zijn naam niet.
V: We laten je een aantal foto's zien. Foto 1 is [medeverdachte]. Foto 2 is [betrokkene 1]. Foto 3 is [betrokkene].
A: Foto 1 is [medeverdachte], 100% zeker. Foto 2 is [betrokkene 1]. Foto 3 weet ik niet hoe die heet. Mij is verteld dat dat het broertje is van [medeverdachte].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2015, op genomen op pagina 177 e.v. (van ordner zaaksdossier 1 t/m 3, deel 1), inhoudende als verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 30 april 2015 heeft de officier van justitie (...) op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering van de ING Bank NV gevorderd historische gegevens te verstrekken. (...) ING Bank heeft afschriften verstrekt van de bankrekening [rekeningnummer] t.n.v. Tuincentrum [B] Groningen BV strekkende de periode 5-12-2013 t/m 9-6-2015. De inkomsten op de bankrekening in deze periode betreffen voornamelijk zestien contante stortingen van in totaal € 100.015.
De bevindingen tonen aan dat de administratie organisatie van [B] het mogelijk maakt dat de onderneming wordt gebruikt voor het faciliteren van bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt en dat het doel van de onderneming kennelijk anders is dan het op legale en duurzame wijze maken van winst.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2015, opgenomen op pagina 233 (van ordner zaaksdossiers 1 t/m 5, deel 1), inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de verbandcontrole blijkt dat in de periode tussen de start van de onderneming en de doorzoeking substantiële hoeveelheden hennepgerelateerde handelsgoederen aan [B] zijn geleverd en op niet gebruikelijke wijze zijn onttrokken aan de voorraad van de onderneming.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2015, opgenomen op pagina 842 e.v. (van ordner zaaksdossiers 1 t/m 5, deel 2), inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op het adres [a-straat 1] te Winsum werden in de hennepkwekerij een aantal goederen aangetroffen. Soortgelijke goederen werden door verbalisanten in het bedrijf [B] aan de [b-straat 1] te Groningen aangetroffen.
Het betrof hier de volgende goederen:
- ventilatoren, merk Hurricane
- droognetten
- watertonnen
- teelaarde, onder ander merk [B] en Atami
- kistventilator
- groeitent, kleur zwart
- flexibele luchtslang
- regelunit Opticlimate
- voedingssupplementen, onder andere Canna”
2.3.1
Het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene andere strafbare feiten in de zin van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft begaan, moet binnen het eigen kader voor het bewijs in de ontnemingsprocedure in overeenstemming zijn met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Ook behoort de betrokkene de gelegenheid te hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er niet voldoende aanwijzingen bestaan dat andere feiten door hem zijn begaan. (Vgl. HR 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523.)
2.3.2
Er is geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de bewijsmiddelen moet vermelden waarop de vaststelling berust dat andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, door de betrokkene zijn begaan. Dat doet er niet aan af dat uit de uitspraak moet blijken aan welke feiten en omstandigheden de rechter voldoende aanwijzingen heeft ontleend dat de betrokkene een ander strafbaar feit of andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, heeft begaan. (Vgl. HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1498.)
2.4
Het hof heeft overwogen dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene, behalve het in de strafzaak bewezenverklaarde feit (kort gezegd: medeplegen van hennepteelt in de periode 12 november 2014 tot en met 9 juni 2015), een ander soortgelijk strafbaar feit heeft begaan dan in de strafzaak is bewezenverklaard, te weten - kort gezegd - medeplegen van hennepteelt in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014. Voldoende aanwijzingen dat de betrokkene dit laatstgenoemde feit heeft begaan, kunnen echter niet zonder meer worden afgeleid uit de door het hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, zoals onder 2.2 weergegeven. Gelet hierop is het oordeel van het hof ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2023.
Conclusie 15‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Profijtontneming. Middel over het oordeel dat de betrokkene uit een ander soortgelijk feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 21/02071, 21/02051 en 21/01944.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/05032 P
Zitting 15 november 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de betrokkene
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 26 november 2021 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 168.502,32 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 163.502,32 aan de Staat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 1080 dagen.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/01944, 21/02071 en 21/02051. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht, zo begrijp ik uit de toelichting, dat ’s hofs oordeel dat de betrokkene uit een ander soortgelijk feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen - mede in het licht van een gevoerd verweer - niet toereikend is gemotiveerd.
Voordat ik het middel bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring van twee feiten in het arrest in de strafzaak en de bijbehorende bewijsoverwegingen weer alsmede de overweging inzake de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het bestreden arrest en de in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen. Ook citeer ik delen van de pleitnota en delen van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
Bewezenverklaringen en bewijsoverwegingen, overwegingen inzake de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en bewijsmiddelen
6. In de strafzaak, waarin ik vandaag eveneens concludeer, heeft het hof op 30 april 2021 ten laste van de betrokkene onder 1 en 3 bewezenverklaard dat:
‘1. hij in de periode van 12 november 2014 tot en met 9 juni 2015 te Winsum (provincie Groningen), tezamen en in vereniging met anderen, in een pand en in opleggers, gelegen en staande bij [a-straat 1] , aldaar, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt, een grote hoeveelheid van in totaal 1014 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II van die wet;’
‘3. hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 juni 2015 te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, in een pand aan de [b-straat 1] stoffen en voorwerpen heeft te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd of voorhanden gehad, te weten
- 96 armaturen
- 3 snelheidsregelaars
- 5 koolstoffilters
- 2 luchtafzuigers
- 7 slakkenhuizen
- 34 ventilatoren
- 12 temperatuurventilatieregelaars
- 12 water-, beluchting- en dompelpompen
- 607 groeimiddelen
- 24 hygro-ph/ec- en thermometers
- 49 knipbenodigdheden
- 12 groeitenten
- 4 droogrekken
en gegevens voorhanden heeft gehad, te weten kweekschema's betreffende informatie met betrekking tot hennepzaken en materialen voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepkweek, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;’
7. Het hof heeft in het in de strafzaak gewezen arrest met betrekking tot deze bewezenverklaarde feiten het volgende overwogen:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
Aan de verdachte is een vijftal feiten tenlastegelegd. Het hof zal eerst een algemeen kader schetsen van het opsporingsonderzoek en de verdenkingen die zijn gerezen. Vervolgens zal het hof de feiten bespreken. De gebezigde bewijsmiddelen zullen in de eventueel later op te maken aanvulling op dit arrest worden opgenomen.
Op 18 oktober 2014 wordt een politieagent in privétijd aangesproken door een onbekende man die meldt dat het in de loods, waarin ook metselbedrijf [A] is gevestigd, niet pluis is. Deze loods is gevestigd op [a-straat] te Winsum. Naar aanleiding van die melding worden op 28 oktober 2014 en 22 april 2015 metingen uitgevoerd met een warmtebeeldcamera. Bij beide metingen blijkt dat in het betreffende pand een warmtebron aanwezig is. Op 21 november 2014 is per helikopter een warmtemeting gedaan waaruit is gebleken dat, bezien vanaf de voorkant van het perceel, aan de rechterachterzijde van het perceel, een warmtebron duidelijk zichtbaar is. Verder zijn er twee netmetingen verricht door netbeheerder Enexis. De eerste periode betrof 12 november 2014 tot en met 18 november 2014. De eerste drie dagen was sprake van een positieve meting. De tweede meting betrof de periode 13 januari 2015 tot en met 18 januari 2015. Ook deze meting was positief. In verband met de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij zijn op 16 december 2014 twee camera’s geplaatst bij het pand [a-straat 1] te Winsum. Naar aanleiding van de cameraobservaties worden vier personen als verdachte aangemerkt, namelijk: [medeverdachte] , [betrokkene] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Zij komen met regelmaat, ook in wisselende samenstelling, bij het betreffende pand. In verband met de gerezen verdenking is ten aanzien van deze verdachten een financieel onderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat de waargenomen stortingen en/of uitgaven van de verdachten niet in verhouding staan tot de bij de belastingdienst bekende inkomens.
Op 22 januari 2015 wordt TCI informatie bekend inhoudende dat in het perceel waar ook tuincentrum [B] is gevestigd een hennepkwekerij zit. Dit is aan de [b-straat 1] te Groningen. Eigenaar van het tuincentrum is medeverdachte [betrokkene] . In de periode van 28 januari 2015 tot en met 9 februari 2015 is een netmeting uitgevoerd. Dit betrof een negatieve meting. Daarnaast heeft op 6 april 2015 een warmtemeting plaatsgevonden. Uit deze meting bleek dat er een warmtebron in het pand aanwezig was. In verband met de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij en om te kijken of er voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van softdrugs werden verricht, zijn er camera’s geplaatst op het perceel [b-straat 1] . Uit deze beelden blijkt dat [betrokkene 2] in de periode van 6 mei 2015 tot en met 20 mei 2015 meerdere malen bij het pand wordt gebracht of opgehaald door zijn vrouw. Op de beelden is verder te zien dat [medeverdachte] in de betreffende periode 25 keer bij [B] is geweest, waarvan zes keer in de nachtelijke uren. [betrokkene 1] is 11 keer bij [B] geweest. Voorts blijkt uit de camerabeelden van de [b-straat] en de camerabeelden van [a-straat] dat er goederen van de [b-straat] worden gebracht naar de hennepkwekerij aan [a-straat] . Ook in de periode van 21 mei 2015 tot en met 3 juni 2015 komen de verdachten diverse malen bij [B] . Het onderzoeksteam heeft voorts opgemerkt dat door iedere verdachte klanten en/of leveranciers worden ontvangen en te woord gestaan. Ook worden er goederen in ontvangst genomen en worden klanten geholpen bij het inladen van goederen. Ook ten aanzien van dit bedrijf heeft een financieel onderzoek plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat tot 30 april 2015 de inkomsten op de rekening van het bedrijf voornamelijk hebben bestaan uit 16 contante stortingen ter waarde van in totaal € 100.015,-.
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde verdenking heeft op 9 juni 2015 een zogenoemde actiedag plaatsgevonden. Op die dag wordt in Winsum aan [a-straat 1] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In vier kweekruimten werden in totaal 1014 hennepplanten aangetroffen. Op de zolder werd een ingerichte hennep-kweektent aangetroffen met een capaciteit van ongeveer 100 planten. Deze kweektent was niet in werking. Op de begane grond werd een hennep-droogruimte aangetroffen waar 13.703 gram natte henneptoppen lagen te drogen. In het tuincentrum [B] worden diverse goederen aangetroffen die de professionele kweek van hennep mogelijk maken. Verder zijn diverse woningen doorzocht. Daar zijn diverse luxe goederen aangetroffen en wapens en munitie.
Feit 1 en feit 2
De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij, samen met anderen, beroeps- of bedrijfsmatig hennep heeft geteeld.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij niet ontkend.
Oordeel van het hof
(…)
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan wel van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op éen daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof van oordeel dat sprake is van medeplegen met de medeverdachten [medeverdachte] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Het hof stelt vast dat de medeverdachten [medeverdachte] en [betrokkene 1] de hennepkwekerij (mede) hebben opgezet. Daarnaast is het hof van oordeel dat ook sprake is van medeplegen met de verdachte [betrokkene 2] . Verdachte en [betrokkene 2] worden in de periode dat er met camera’s wordt geobserveerd, meerdere malen bij de hennepkwekerij gezien. Verdachte heeft verklaard dat hij vooral de laatste periode, voordat de kwekerij werd ontmanteld, bij de kwekerij betrokken was. Op verzoek van zijn broer, [medeverdachte] , heeft hij hennepstekjes geplant en hennep geknipt. Medeverdachte [betrokkene 2] heeft zijn betrokkenheid bij de kwekerij ontkend. Hij heeft over zijn aanwezigheid verklaard dat hij in de betreffende loods is geweest om kabels (met koper) te pellen en om kleding en eten te brengen. Deze verklaring acht het hof ongeloofwaardig gelet op de keren dat de verdachte door het onderzoeksteam bij de loods is gezien en meer in het bijzonder, vanwege het feit dat in de loods, in de ruimte waar hennep werd gedroogd, handschoenen zijn aangetroffen met aan hem gerelateerde DNA-sporen. Voor het bewijs van het medeplegen en de daarvoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking acht het hof ten slotte ook relevant dat verdachte en de medeverdachten niet alleen betrokken zijn geweest bij de hennepkwekerij aan [a-straat] , maar ook bij Tuincentrum [B] en de onder 3 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen ten aanzien van hennepteelt, zoals hierna bij feit 3 zal worden besproken. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat sprake is geweest van samenhang en verwevenheid van de door de verdachte en de medeverdachten verrichte activiteiten ten behoeve van de hennepkwekerij en de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de hennepteelt.
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt (feit 1) respectievelijk aanwezig heeft gehad (feit 2).’
8. Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende overwegingen opgenomen (met weglating van verwijzingen):
‘Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 898.784,12 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De officier van justitie heeft ter zitting in eerste aanleg een nieuwe berekening van de ontnemingsvordering overgelegd waarbij per kweekruimte en per oogst een berekening is gemaakt. Voor de hennepkwekerij op [a-straat] te Winsum komt de officier van justitie op een ontnemingsbedrag van € 837.593,68 en voor de hennepkwekerij op de [c-straat] te [plaats] op een ontnemingsbedrag van € 43.058,00 en derhalve een totale ontnemingsvordering voor alle veroordeelden van € 880.651,68. Gelet op de situatie dat er meerdere personen van de strafbare feiten hebben geprofiteerd, maar dat niet duidelijk is geworden hoe de buit is verdeeld ligt pondspondsgewijze toerekening voor de hand. De officier van justitie heeft derhalve gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor elk van de vier veroordeelden wordt vastgesteld op € 220.162,92. Zij heeft daarbij gevorderd dat de betalingsverplichting ter hoogte van dit bedrag wordt opgelegd.
De advocaat-generaal heeft - als vermeld - ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de beslissing van de rechtbank kan worden bevestigd, het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 168.502,32 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof kan zich in veel van de beslissingen en motiveringen van de rechtbank vinden. Het hof heeft daarom in zijn overwegingen in dit arrest zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de overwegingen van de rechtbank en deze cursief opgenomen.
Betrokkene is bij arrest van dit hof van 30 april 2021 (parketnummer 21-007083-17) ter zake van het onder meer - kort gezegd: het medeplegen van beroep- of bedrijfsmatig telen van hennep in de periode van 12 november 2014 tot en met 9 juni 2015 te Winsum veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit dit feit en uit een ander soortgelijk strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door betrokkene is begaan, financieel voordeel heeft genoten. Dit ander soortgelijk feit betreft het medeplegen van telen van hennep in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014, de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode in het arrest van dit hof van 30 april 2021.
Met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de hennepkwekerij in [plaats] heeft de rechtbank het volgende overwogen.
"De rechtbank is ten aanzien van het deel van de ontnemingsvordering waar de hennepkwekerij in [plaats] aan ten grondslag ligt van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om tot betrokkenheid van veroordeelde bij deze hennepkwekerij te komen. De aanwijzingen in het dossier voor mogelijke betrokkenheid bij deze kwekerij zijn niet direct aan personen te linken. Dat geldt bijvoorbeeld voor het gebruik van de Ford Focus die door meerdere personen werd gebruikt, maar ook voor de documenten die op verschillende plaatsen zijn gevonden. Het enige dat vast is komen te staan is dat een medeveroordeelde in de betreffende woning post ging halen en dat kan een verklaring zijn voor het feit dat de sleutel van die woning in de auto is aangetroffen die door alle veroordeelden werd gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde betrokken was bij de kwekerij in [plaats] en dat hij daaruit voordeel heeft verkregen. De rechtbank zal derhalve dit deel van de vordering (...) afwijzen.”
Het hof kan zich met bovenstaande overweging verenigingen en maakt deze tot de zijne.
Met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de hennepkwekerij in Winsum heeft de rechtbank het volgende overwogen.
"De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ten aanzien van de hennepkwekerij op [a-straat] te Winsum, op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot ontnemingsrapportage d.d. 17 mei 2016, (…), als relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 9 juni 2015 werd op [a-straat 1] te Winsum een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij bestond uit vier kweekruimten met elk (gemiddeld) 255 planten. Indicatoren voor eerdere oogsten zijn:
- de stoflagen op de apparatuur:
- de aanwezigheid van restafval;
- de ingangsdatum van het huurcontract van de bedrijfsunit, te weten 1 oktober 2012:
- het feit dat een gestolen gasmeter (die in 2012 uit een woning was gestolen) in de woning werd aangetroffen:
- de netmetingen die door Enexis zijn gedaan waaruit een dagelijkse 12-uurs cyclus is gebleken die kenmerkend is voor een in werking zijnde hennepkwekerij;
- de warmtebeelden van de bedrijfsunit op 28 oktober 2014 en 21 november 2014 waarop beide keren een zogenaamde "hotspot" zichtbaar was:
- dat op de camerabeelden van 20 december 2014 tot en met 12 mei 2015 regelmatig te zien is dat pakketten en zakken de bedrijfsunit in en uit worden gedragen;
- dat veroordeelde [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij in 2013 een trailer in de bedrijfsunit had gezet en dat [medeverdachte] hem eind 2013 of begin 2014 heeft verteld wat hij in de bedrijfsunit deed en dat hij hennepplanten in de bedrijfsunit en de opleggers heeft gezien.
Op grond hiervan wordt uitgegaan van eerdere oogsten, namelijk:
- kweekruimten C en D (zijnde twee ruimten van de bedrijfsunit) van begin januari 2013 t/m 9 juni 2015 128 weken = 12 kweken:
- kweekruimten A en B (zijnde de kweekruimten in de opleggers) van augustus 2013 t/m 9 juni 2015 96 weken = 9 kweken.
De verkoopprijs van hennep bedraagt volgens het rapport van het BOOM € 3.280,00 per kilogram. Gemiddeld stonden er 16 planten op een m2. De opbrengst per plant is dan volgens het rapport van BOOM 27,7 gram. De totale bruto opbrengst, per kweekruimte, per oogst bedraagt dan: het aantal planten x 27,7 gram x € 3,28.
De volgende kosten kunnen in mindering worden gebracht:
- afschrijvingskosten van gedane investeringen: de hoogte van de investeringen is afhankelijk van de omvang van de kwekerij (het aantal planten) en wordt berekend per oogst. Dit levert per kweekruimte, per oogst een aftrekpost op van € 200,-
- de inkoopsprijs van een hennepstek bedraagt € 3,50 (conform update publicatie Afpakken nr. 71)
- variabele kosten; kosten voor overige variabele kosten zoals kweekmedium, water en voedingsstoffen bedragen € 3,33 per plant.
Op grond van het vorenstaande wordt gesteld, dat veroordeelden een wederrechtelijk verkregen voordeel hebben verkregen van in totaal € 879.288,46.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 10 juni 2015, (…), als relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 9 juni 2015 werd door mij, verbalisant, in perceel [a-straat 1] te Winsum een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij werd aangetroffen in twee identiek ingerichte kweekruimten en in twee identiek ingerichte koelwagens. In kweekruimte A (oplegger) stonden 252 hennepplanten, in kweekruimte B (oplegger) stonden 264 hennepplanten, in kweekruimte C (linker kweekruimte begane grond) stonden 268 hennepplanten en in kweekruimte D (rechter kweekruimte begane grond) stonden 230 hennepplanten.
Beoordeling
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
berekening per kweekruimte
De rechtbank neemt de aantallen planten en bedragen die bij de berekening zijn gebruikt zoals die in de ontnemingsrapportage is neergelegd tot uitgangspunt. Het voordeel is in de berekening van de politie geschat op een bedrag van € 879.288,46. Dit is echter een berekening die is gebaseerd op een gemiddeld aantal planten per kweekruimte. De rechtbank zal de wijze van berekenen van de officier van justitie overnemen. Zij heeft ter zitting een berekening overgelegd uitgaande van het feitelijk aantal aangetroffen planten per kweekruimte en niet van gemiddelden zoals in het rapport is gedaan. Die wijze van berekening is het gunstigst voor veroordeelde.
pleegperiode kweekruimtes A+B
De rechtbank gaat er, gelet op de exportdatum van de opleggers (te weten 2 augustus 2013), van uit dat de kweekruimtes A en B rond 1 september 2013 door veroordeelde en zijn medeveroordeelden in gebruik zijn genomen ten behoeve van de kwekerij. De rechtbank zal in haar berekening de periode waarin deze kweekruimtes in bedrijf zijn geweest aanpassen.
pleegperiode kweekruimtes C+D
Ten aanzien van de kweekruimtes C en D overweegt de rechtbank dat het voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet uitmaakt of zij 14 maart 2013 of 1 april 2013 als startdatum neemt van deze periode waarin deze kweekruimtes in bedrijf zijn geweest, aangezien de berekening in beide gevallen op 11 oogsten uitkomt, De rechtbank gaat, gelet op de productiedatum van de Opticlimates die in ruimtes C en D werden gebruikt, uit van een startdatum van 1 april 2013.
pondspondsgewijze toedeling
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelden onvoldoende inzicht hebben gegeven in de mogelijke verdeling van de buit en dat daarom een pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk voordeel voor de hand ligt. De rechtbank is echter ook van oordeel dat medeverdachte [betrokkene 3] een aandeel in het geheel heeft gehad en zal daarom het hierna vast te stellen bedrag niet door vier, maar door vijf delen.
aftrekpost huur
De pondspondsgewijze toedeling van het genoten voordeel aan vijf medeverdachten brengt mee dat het - nu onder hen ook medeverdachte [betrokkene 3] , incasseerder van de huurpenningen, is - in de rede ligt om de aftrekpost van aan [betrokkene 3] betaalde huurpenningen te laten vervallen. Dat zal de rechtbank in haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook doen.
aftrekpost schikking [betrokkene 3]
Medeverdachte [betrokkene 3] heeft een schikkingsbedrag betaald in verband met genoten wederrechtelijk voordeel in de vorm van huurpenningen. Door verdachte is niet gesteld, noch is op andere wijze aannemelijk geworden dat de betaling van dit bedrag door [betrokkene 3] aan hem is doorberekend. Het bedrag — of een deel daarvan — zal dan ook niet door de rechtbank als kostenpost in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank merkt hierbij nog terzijde op dat, mocht jegens [betrokkene 3] nog een ontnemingsvordering aanhangig worden gemaakt, vergelijkbaar met die jegens verdachte, het door [betrokkene 3] betaalde bedrag van € 16.000,- dan als kostenpost in aanmerking zou kunnen worden gebracht.
Al hetgeen hierboven is overwogen levert de volgende berekening op:
Oogsten
ruimte A+B (opleggers)
periode van 1 september 2013 t/m 9 juni 2015 = 92 weken
92 weken: 10 weken per oogst = 9 oogsten
ruimte C+D (bedrijfsruimten)
periode van 1 april 2013 t/m 9 juni 2015 = 116 weken
116 weken : 10 weken per oogst = 11 oogsten
ruimte A (oplegger)
In deze ruimte stonden 252 planten
bruto opbrengst per oogst: 252 x27,7 gram x € 3,28 € 22.895, 71
kosten per oogst: 200 + € 882 (252 x € 3,50) + € 839,16 (252 x 3,33) € 1.921.16 -
netto opbrengst per oogst € 20.974,55
9 oogsten x € 20.974,55 = € 188.770,97
ruimte B (oplegger)
In deze ruimte stonden 264 planten
bruto opbrengst per oogst: 264 x 27,7 gram x € 3,28 € 23.985,98
kosten per oogst: 200 + € 924 (264 x € 3,50) + € 879,12 (264 x 3,33) € 2.003.12 -
netto opbrengst per oogst € 21.982,86
9 oogsten x € 21.982,86= € 197.845,74
ruimte C (bedrijfsunit)
In deze ruimte stonden 268 planten
bruto opbrengst per oogst: 268 x 27,7 gram x € 3,28 € 24.349,41
kosten per oogst: 200 + € 938 (268 x € 3,50) + € 892,44 (268 x 3,33) € 2.030,44 -
netto opbrengst per oogst € 22.318,97
11 oogsten x € 22.318,97 = € 245.508,67
ruimte D (bedrijfsunit)
In deze ruimte stonden 230 planten
bruto opbrengst per oogst: 230 x 27,7 gram x € 3,28 € 20.896,88
kosten per oogst: 200 + € 805 (230 x € 3, 50) + € 765,90 (230 x 3,33) € 1.770,90 –
netto opbrengst per oogst € 19.125,98
11 oogsten x € 19.125,98 = € 210.385,78
Totaal
ruimte A € 188.770,97
ruimte B € 197.845,74
ruimte C € 245.508,67
ruimte D € 210.385,78
totaal € 842.511,16
Verdeling
€ 842.511,16 : 5 = € 168.502,32
(…)
Gelet op het bovenstaande schat de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 842.511,16. Conform hetgeen hierboven is overwogen dient dit bedrag in een pondspondsgewijze verdeling over vijf personen verdeeld te worden. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat aan veroordeelde een terugbetalingsverplichting moet worden opgelegd ter hoogte van € 168.502,32.”
Het hof kan zich met bovenstaande overwegingen verenigen en maakt deze tot de zijne, met dien verstande dat het hof niet alleen uitgaat van de door de rechtbank genoemde bewijsmiddelen en aanvullende bewijsmiddelen zal opnemen in een eventueel later op te maken aanvulling op dit arrest.
De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een veel lager bedrag moet worden vastgesteld, omdat de rol van verdachte beperkt was en hij pas in april 2015 bij de kwekerij betrokken is geraakt. Voorts is aangevoerd dat de kosten die betrokkene heeft gemaakt met zijn groothandel [B] , de verbeurdverklaarde handelsvoorraad van [B] , het aangetroffen geld, zowel bij betrokkene thuis als bij [B] , in mindering dienen te worden gebracht. In totaal betreft dit een in mindering te brengen bedrag van € 129.330,45.
Uit het strafdossier en de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen en een ander soortgelijk feit financieel voordeel heeft genoten, zoals dat door de rechtbank in de beslissing van 24 juni 2019 aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen is geschat. Het hof overweegt dat het verweer van betrokkene dat hij eerst in april 2015 bij de hennepkwekerij betrokken is geraakt niet wordt ondersteund door het dossier. Uit het dossier blijkt namelijk dat betrokkene op 19 februari 2015, 21 februari 2015 en 11 maart 2015 al wordt gezien bij de loods waarin de hennepkwekerij wordt geëxploiteerd. Verder komt betekenis toe aan de betrokkenheid van betrokkene en de medeverdachten bij Tuincentrum [B] en voorbereidingshandelingen ten aanzien van hennepteelt zoals het hof in het kader van medeplegen heeft overwogen in het arrest van 30 april 2021. Het hof heeft vastgesteld dat sprake is geweest van samenhang en verwevenheid van de door betrokkene en de medeverdachten verrichte activiteiten ten behoeve van de hennepkwekerij en de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de hennepteelt. Voor zover betrokkene heeft aangevoerd dat hij een kleinere rol had bij de hennepkwekerij had het op de weg van betrokkene gelegen om aan te tonen dat ook zijn aandeel in de verdeling van de opbrengst beperkter is geweest. Dat heeft betrokkene niet gedaan. Er zijn geen steekhoudende argumenten naar voren gebracht die enig inzicht geven in een eventuele verdeling. Het hof volgt de verdediging evenmin in de stelling dat de kosten die betrokkene in het kader van [B] heeft gemaakt en de waarde van de handelsvoorraad van [B] in mindering moeten worden gebracht. Betrokkene heeft zelf verklaard dat hij ten behoeve van de hennepkwekerij alleen aarde en voeding heeft geleverd. Daarmee ziet het hof geen enkele reden om de kosten van het bedrijf op het voordeel in mindering te brengen. Ook wat betreft de overige genoemde kosten ontbreekt het causale verband met het strafbare feit zodat deze niet in mindering kunnen worden gebracht op het te ontnemen bedrag.’
9. De in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen houden in (met weglating van verwijzingen):
‘Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen is bewezenverklaard, en naast de reeds in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, de navolgende bewijsmiddelen.
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd (…) van het procesdossier BAHAM, gesloten en getekend op 20 januari 2016 door [verbalisant] , hoofdagent van politie, werkzaam bij het Hennepteam van de Politie Eenheid Noord-Nederland.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordelen beelden camera 1 d.d. 30 maart 2015, (…), inhoudende de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Vanaf 16 december 2014 werden in verband met de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand [a-straat 1] te Winsum op grond van artikel 3 van de Politiewet twee camera's geplaatst. Uit de beelden is gebleken dat er ten minste vier verdachte voertuigen zijn betrokken bij de vermoedelijke hennepkwekerij. Dit betreffen: een zwarte Mercedes Vito, kenteken [kenteken 1] , die op naam staat van [medeverdachte] , een groene VW Passat Variant, kenteken [kenteken 2] , die op naam staat van [betrokkene 1] , een grijze Ford Fiesta, kenteken [kenteken 3] die op naam staat van [C] B.V., en een blauwe Mercedes Vito, kenteken [kenteken 4] , die op naam stond van [D] B.V. Uit het informatiesysteem van de politie is gebleken dat [medeverdachte] en [betrokkene 1] contacten van elkaar zijn. Op 27 mei 2013 werden zij tijdens een controle op de A7 aangetroffen en toen bleek in de auto waarin zij zich bevonden een professionele bewatering- en afzuiginstallatie ten behoeve van een hennepkwekerij te liggen.
Uit onderzoek is tevens gebleken dat de grijze Ford Fiesta ( [kenteken 3] ) op 30 januari 2015 is aangetroffen op het parkeerterrein van growshop [B] aan de [b-straat 1] te Groningen. Tijdens het onderzoek werd gezien dat de VW Passat Variant ( [kenteken 2] ) op 20 februari 2015 geparkeerd stond op het terrein van growshop [B] . Uit de beelden is gebleken dat er ten minste vier personen zijn betrokken bij de vermoedelijke hennepkwekerij. Dit betreft volgens hun signalementen vermoedelijk de volgende personen: [medeverdachte] , geboren op 25-2-1991, [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] -1985, [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] -1994 en [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] -1982.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordelen beelden camera 1, deel 2 d.d. 9 april 2015, (…), inhoudende als de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In dit proces-verbaal worden de bevindingen verwoord van camera 1 bij het pand [a-straat 1] te Winsum.
11 maart 2015, omstreeks 12:23 uur, twee manspersonen, verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene] , lopen vanaf de linkerzijde het beeld in en gaan vervolgens bij de deur, rechts van de blauwe silo, de unit waar vermoedelijk de hennepkwekerij zit naar binnen. Om 14:21 uur vertrekken beide personen weer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen beoordelen beelden camera 1, deel 3 d.d. 22 mei 2015, (…), inhoudende als de verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In dit proces-verbaal worden de bevindingen verwoord van camera 1 bij het pand [a-straat 1] te Winsum.
Op 2 april 2015 om 15:21 uur loopt een verdachte, gekleed in donkergekleurde driekwart jas met capuchon, donkere broek en donker gekleurde schoenen met lichte zool, naar de ingang van de verdachte unit en opent de deur. De andere verdachte rijdt de VW Passat variant, kenteken [kenteken 2] , met de kofferbak voor de ingang van de vermoedelijke hennepkwekerij. Het signalement van de verdachten komt overeen met dat van [betrokkene 1] en [betrokkene] . Er worden diverse goederen vanuit de auto het pand ingedragen. Om 16:31 uur komen beide verdachten weer in beeld als ze de verdachte unit verlaten.
Op 9 april 2015 om 8:21 uur loopt verdachte [betrokkene] naar de deur van de vermoedelijke hennepkwekerij. Achter hem lopen een drietal oudere dames. [betrokkene] draagt een blauwe draagtas. Alle vier personen gaan de verdachte unit binnen. Om 11:50 uur loopt verdachte [medeverdachte] naar buiten. Hij loopt links uit beeld en komt 1 minuut later weer het beeld in lopen. In zijn rechterhand draagt hij iets donkers met daarboven op een wit doosje of iet dergelijks. Hij gaat de verdachte unit weer binnen. Om 18:59 uur gaat de deur open en komen de drie dames weer naar buiten. Op het moment dat de derde dame weg loopt staat verdachte [betrokkene 1] in de deuropening. [betrokkene 1] blijft binnen en doet de deur dicht. Om 21:44 uur gaat de deur open en staan drie personen in het licht wat binnen in de verdachte unit brandt. Alle drie verdachten kijken om zich heen en lopen vervolgens naar buiten. De grootste van de drie sluit de deur.
11 april 2015 om 11:50 uur komt vanaf links verdachte [betrokkene] het beeld in lopen. Bij hem is een tweede verdachte. Het signalement lijkt op het signalement van de broer van verdachte [betrokkene 1] , [betrokkene 2] . [betrokkene] draagt in zijn hand een gevulde witte tas. Als beide verdachten naar binnen gaan in de verdachte unit is zichtbaar dat er al een verdachte binnen is. Het gaat hier om verdachte [medeverdachte] . Om 11:51 uur komt de vierde verdachte aanlopen. Het signalement van deze verdachte komt overeen met dat van [betrokkene 1] . Hij gaat ook naar binnen, wederom staat [medeverdachte] achter de deur. Om 18:09 uur gaat de deur van de verdachte unit open. Vier verdachten komen naar buiten. Als eerste verdachte [medeverdachte] , als tweede verdachte [betrokkene] , als derde verdachte de mogelijke [betrokkene 2] en als laatste verdachte [betrokkene 1] . Deze laatste sluit de deur.
17 april 2015 om 17:54 uur (het hof begrijpt 14:54 uur (…)) komen verdachte [medeverdachte] en verdachte [betrokkene 1] vanaf links het beeld binnen lopen. Verdachte [medeverdachte] opent met behulp van een sleutel de deur en beide verdachten gaan naar binnen. Direct daarna komt een derde verdachte, [betrokkene] , bij het pand en gaat ook naar binnen. Om 16:09 uur gaat de deur open en verlaten de drie verdachten de verdachte unit. Verdachte [betrokkene] sluit de deur af.
Op 8 mei 2015 om 8:54 uur lopen verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene] vanaf de linkerzijde het beeld binnen en gaan via de toegangsdeur de verdachte unit binnen. Om 12:48 uur gaat de deur open en verlaten de twee verdachten de verdachte unit.
Op 9 mei 2015 om 11:15 uur lopen verdachten [betrokkene 1] , [betrokkene] en de nog onbekende vierde verdachte het beeld binnen en gaan via de toegangsdeur de verdachte unit binnen. Om 12:39 uur gaat de deur open en verlaten de drie verdachten de verdachte unit. Om 13:14 uur lopen verdachten [betrokkene 1] , [betrokkene] en de nog onbekende vierde verdachte wederom het beeld van de camera binnen en gaan via de toegangsdeur de verdachte unit binnen. Om 15:30 uur gaat de deur open en verlaten de drie verdachten de verdachte unit.
Op 11 mei 2015 om 11:01 uur rijdt een blauwe Mercedes Vito met de achterzijde voor de ingang van de verdachte unit. De onbekende verdachte stapt uit als bestuurder. Er is te zien dat de deur van de verdachte unit opengaat en dat één verdachte naar binnen gaat. Om 11:01 verdwijnt de Mercedes uit beeld. Om 11:02 uur gaat de nog onbekende verdachte eveneens de verdachte unit binnen. Om 11:19 uur gaat de deur open en verlaten de onbekende verdachte en [betrokkene] de verdachte unit.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 11 juni 2015, (…), inhoudende de verklaring van [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven:
V: Je zei dat je meerdere keren in het pand was geweest. In hoeveel ruimtes heb je gezien dat er planten stonden?
A: In de trailers en in de ruimtes aan de achterzijde van de gang.
V: Wie heb je allemaal die hennepkwekerij binnen zien gaan?
A: [medeverdachte] , [betrokkene 1] . Het broertje van [medeverdachte] . Ik weet zijn naam niet.
V: We laten je een aantal foto's zien. Foto 1 is [medeverdachte] . Foto 2 is [betrokkene 1] . Foto 3 is [betrokkene] .
A: Foto 1 is [medeverdachte] , 100% zeker. Foto 2 is [betrokkene 1] . Foto 3 weet ik niet hoe die heet. Mij is verteld dat dat het broertje is van [medeverdachte] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2015, (…), inhoudende als verklaring van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 30 april 2015 heeft de officier van justitie (...) op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering van de ING Bank NV gevorderd historische gegevens te verstrekken. (...) ING Bank heeft afschriften verstrekt van de bankrekening [rekeningnummer] t.n.v. Tuincentrum [B] BV strekkende de periode 5-12-2013 t/m 9-6-2015. De inkomsten op de bankrekening in deze periode betreffen voornamelijk zestien contante stortingen van in totaal € 100.015.
De bevindingen tonen aan dat de administratie organisatie van [B] het mogelijk maakt dat de onderneming wordt gebruikt voor het faciliteren van bedrijfsmatige en/of grootschalige hennepteelt en dat het doel van de onderneming kennelijk anders is dan het op legale en duurzame wijze maken van winst.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2015, (…), inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Uit de verbandcontrole blijkt dat in de periode tussen de start van de onderneming en de doorzoeking substantiële hoeveelheden hennepgerelateerde handelsgoederen aan [B] zijn geleverd en op niet gebruikelijke wijze zijn onttrokken aan de voorraad van de onderneming.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2015, (…), inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op het adres [a-straat 1] te Winsum werden in de hennepkwekerij een aantal goederen aangetroffen. Soortgelijke goederen werden door verbalisanten in het bedrijf [B] aan de [b-straat 1] te Groningen aangetroffen. Het betrof hier de volgende goederen:
- ventilatoren, merk Hurricane
- droognetten
- watertonnen
- teelaarde, onder ander merk [B] en Atami
- kistventilator
- groeitent, kleur zwart
- flexibele luchtslang
- regelunit Opticlimate
- voedingssupplementen, onder andere Canna’
Delen van de pleitnota en een passage uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep
10. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2021 heeft de raadsman het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig een overlegde pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
‘16 contante stortingen. Als zijn rol moet worden gezien als faciliteerder dan moeten ook de kosten van [B] , die geheel voor zijn rekening komen, in mindering worden gebracht op zijn voordeel.
Dat geldt ook voor de waarde van de verbeurdverklaarde handelsvoorraad van [B] .
36e lid 8 Sr.
De verwachting is dat in de rechtspraktijk de rechter bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening houdt met toepassing van de verbeurdverklaring, om te voorkomen dat de betrokkene door een combinatie van beide sancties ‘onevenredig zwaar zal worden getroffen’. Volgens HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:874 kan blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2009/10, 32194. 3, p. 4) ook door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, worden bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Mede gelet daarop is in zijn algemeenheid onjuist het oordeel van het hof dat het onder de betrokkene in beslag genomen en in zijn strafzaak verbeurdverklaarde geldbedrag niet in mindering moet worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting (zie ook HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:1033).
De handelsvoorraad die inbeslaggenomen is, is weergegeven op p. 227 en in AH-078 op p. 233 en is in beslaggenomen ter verbeurdverklaring en is inmiddels vernietigd.
Op p. 236 wordt het e.e.a. weergegeven over de waarde van de totale voorraad vanaf 2013. Maar gelet op het gegeven dat er in consingnatie werd gewerkt met [E] is hij verantwoordelijk en heeft hij het nadeel van de verbeurdverklaring. De waarde van die voorraad was ten tijde van het beslag ongeveer € 100.000,-
Verder moeten de gelden die onder [B] in beslag zijn genomen (p.237) in mindering worden gebracht op een ontneming tegen cliënt. € 15.565,48
Tevens de € 13.765,00 zoals weergeven op p. 239
Het geld dat onder hem privé in beslag is genomen, als weergegeven op p. 238, moet bij een eventuele afwikkeling in mindering worden gebracht. Totaal zijn in mindering te brengen kosten dan € 129330,48’
11. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2021 heeft de raadsman in aanvulling op zijn pleitnota het volgende naar voren gebracht:
‘Mijn cliënt is misschien naïef geweest door een rol op zich te nemen die uiteindelijk ook gebruikt is om de hennepkwekerij te faciliteren. Dat wil echter niet zeggen dat hij ook mede-eigenaar is geweest. Los van het feit moet gekeken worden naar de rolverdeling. Ik verwijs naar de arrest van de Hoge Raad over medeplegen, ECLI:NL:HR:2021:636. In die zaak wordt de volledige winst aan een iemand toegerekend. In deze zaak moet je het andersom zien. De rol van mijn cliënt is gekwalificeerd als mede gen maar uit niets blijkt dat hij die gehele periode betrokken is geweest. Je ziet mijn cliënt alleen in beeld bij de laatste kweek. In eerste aanleg heb ik ook aangevoerd en een berekening gegeven dat het ontnemingsbedrag hooguit kan worden vastgesteld op € 8.190,64.
Een ander aspect dat in aanloop naar deze zitting begon te spelen is dat mijn cliënt ook is veroordeeld voor het exploiteren van [B] . Opmerking griffier: de raadsman gaat verder met zijn overgelegde pleitnota.’
Bespreking van het middel
12. De steller van het middel voert aan dat het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde feit en een ander soortgelijk feit. En dat dit andere soortgelijke feit het medeplegen van telen van hennep in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014 betreft, de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode. De steller van het middel wijst er voorts op dat de betrokkene heeft verklaard dat hij alleen in de laatste periode betrokken is geweest bij de kwekerij. En dat het hof heeft overwogen dat de verklaring van de betrokkene op dit punt niet wordt ondersteund door het dossier omdat uit het dossier zou blijken dat de betrokkene onder meer op 19 februari 2015 en 21 februari 2015 bij de kwekerij wordt gezien. Deze stelling zou niet ter terechtzitting aan de betrokkene zijn voorgehouden en ook niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen. Uit geen enkel bewijsmiddel zou kunnen volgen dat de betrokkene in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014 betrokkenheid bij de hennepkwekerij heeft gehad.
13. Op grond van art. 36e, eerste lid, Sr, kan de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit. Ingevolge het tweede lid kan de verplichting worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die ‘voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan’.1.
14. In HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1498 heeft Uw Raad inzake de eis dat ‘voldoende aanwijzingen’ bestaan het volgende overwogen:
‘2.5.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523 overwogen dat het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene andere strafbare feiten in de zin van het huidige artikel 36e lid 2 Sr heeft begaan, binnen het eigen kader voor het bewijs in de ontnemingsprocedure in overeenstemming moet zijn met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Tevens behoort de betrokkene de gelegenheid te hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er niet voldoende aanwijzingen bestaan dat andere feiten door hem zijn begaan.
2.5.2
Als de rechter heeft geoordeeld dat voldoende aanwijzingen in de hiervoor bedoelde zin bestaan dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan, kan de omvang van het voordeel door de rechter worden geschat (artikel 36e lid 5, eerste volzin, Sr). Op grond van artikel 511f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan deze schatting slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. De uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet – gelet op artikel 511e lid 1 en 511g lid 2 Sv in verbinding met artikel 359 lid 3 Sv – de bewijsmiddelen vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover die de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden bevat (vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087).
2.5.3
Anders dan ten aanzien van de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel het geval is, is er geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de bewijsmiddelen moet vermelden waarop de vaststelling berust dat andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, door de betrokkene zijn begaan (vgl. HR 26 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7805). Dat doet er niet aan af dat uit de uitspraak moet blijken aan welke feiten en omstandigheden de rechter de voldoende aanwijzingen heeft ontleend dat de betrokkene een ander strafbaar feit of andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, heeft begaan.
2.5.4
Het voorgaande geldt ook voor artikel 36e lid 2 (oud) Sr.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel ertoe strekt dat het hof in zijn uitspraak de bewijsmiddelen had moeten vermelden waarop het oordeel berust dat voldoende aanwijzingen bestaan dat door de betrokkene soortgelijke feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 (oud) Sr zijn begaan, berust het – zoals volgt uit wat hiervoor onder 2.5.3 is overwogen – op een eis die het recht niet kent.’
15. Uit deze overwegingen volgt dat het middel faalt voor zover het erover klaagt dat ’s hofs vaststelling inhoudend dat de betrokkene op 19 februari 2015 en 21 februari 2015 bij de kwekerij is gezien niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt. Ook los daarvan meen ik dat deze deelklacht niet tot cassatie kan leiden. Het hof heeft uit de vaststelling dat de verdachte op deze twee dagen en op 11 maart 2015 bij de kwekerij is gezien afgeleid dat het verweer dat betrokkene ‘eerst in april 2015 bij de hennepkwekerij betrokken is geraakt niet wordt ondersteund door het dossier’. Die gevolgtrekking wordt ook gedragen door de vaststelling dat de verdachte op 11 maart 2015 bij de loods is gezien.
16. ’s Hofs oordeel dat van voldoende aanwijzingen als bedoeld in art. 36e, tweede lid, Sr sprake was, werd in het arrest van 12 oktober 2021 door Uw Raad niet onbegrijpelijk geoordeeld. Anders was de uitkomst in een arrest van 29 maart 2022.2.In cassatie werd geklaagd over ‘s hofs oordeel dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen uit het telen van hennep in de periode voor 15 april 2015. Het hof had daarbij in aanmerking genomen dat betrokkene vanaf 17 september 2014 huurder was van de woning, en dat betrokkene geen verklaring had afgelegd over ‘het aantal personen die betrokken waren bij de hennepkwekerij en over de omvang van hun werkzaamheden’. En dat uit (in de kwekerij) aangetroffen notities voldoende aanwijzingen volgden om aannemelijk te achten ‘dat tenminste één ander bij de hennepkwekerij betrokken was’. A-G Aben meende dat uit de vaststellingen van het hof niet kon worden afgeleid ‘dat de notities en de factuur afkomstig zijn van dan wel toebehoren aan de betrokkene of een ander waarmee de betrokkene nauw en bewust heeft samengewerkt’. En dat uit ’s hofs motivering ook anderszins niet kon worden afgeleid ‘dat de betrokkene een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de hennepteelt dan wel op een zodanige wijze bij de hennepkwekerij betrokken is geweest dat aangenomen moet worden dat de betrokkene, zonder dat zijn eigen directe betrokkenheid bij het telen ervan kan worden vastgesteld, voordeel heeft genoten uit de opbrengst van de eerdere oogsten’. Uw Raad casseerde: ’s hofs oordeel dat buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de betrokkene in de betreffende periode met een ander in de betreffende woning hennep had geteeld, kon niet zonder meer worden afgeleid uit de door het hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden.
17. Het hof heeft in het bestreden arrest overwogen dat de betrokkene bij arrest van 30 april 2021 ter zake van onder meer het medeplegen van beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep in de periode van 12 november 2014 tot en met 9 juni 2015 te Winsum is veroordeeld tot straf. Het hof heeft vervolgens overwogen dat uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene uit dit feit en uit een ander soortgelijk strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door de betrokkene is begaan, financieel voordeel heeft genoten. En dat dit ander soortgelijk feit ‘het medeplegen van telen van hennep in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014, de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode in het arrest van dit hof van 30 april 2021’ betreft.3.Het hof heeft voorts overwogen dat het verweer van de betrokkene 'dat hij eerst in april 2015 bij de hennepkwekerij betrokken is geraakt niet wordt ondersteund door het dossier’. Aan dat oordeel heeft het hof ten grondslag gelegd dat uit het dossier blijkt ‘dat betrokkene op 19 februari 2015, 21 februari 2015 en 11 maart 2015 al wordt gezien bij de loods waarin de hennepkwekerij wordt geëxploiteerd’. Het hof heeft voorts betekenis toegekend aan ‘de betrokkenheid van betrokkene en de medeverdachten bij Tuincentrum [B] en voorbereidingshandelingen ten aanzien van hennepteelt zoals het hof in het kader van medeplegen heeft overwogen in het arrest van 30 april 2021’.
18. Vertrekpunt is voor het hof geweest, zo begrijp ik, dat de stelling dat betrokkene eerst in april 2015 bij de hennepkwekerij betrokken is geraakt geen steun vindt in het dossier, nu hij op 19 februari 2015, 21 februari 2015 en 11 maart 2015 al wordt gezien bij de loods waarin de hennepkwekerij wordt geëxploiteerd. Met het hof komt het mij voor dat aan de omstandigheid dat wordt vastgesteld dat de verdachte in de strafzaak is veroordeeld wegens het medeplegen van het telen van hennep in een bepaalde periode, en aan de omstandigheid dat de verklaring van de verdachte inzake het beginpunt van zijn betrokkenheid onjuist is gebleken, een aanwijzing kan worden ontleend dat op een eerder tijdstip al van samenwerking sprake is geweest. Tegelijk meen ik dat deze aanwijzing niet meebrengt dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014. Ik wijs er in dat verband op dat 19 februari 2015, 21 februari 2015 en 11 maart 2015 binnen de bewezenverklaarde periode vallen, en dat de bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking genomen periode dan al meer dan drie maanden voorbij is.
19. Inzake de betrokkenheid van de betrokkene en de medeverdachten bij Tuincentrum [B] wijst het hof op de overwegingen inzake medeplegen in het arrest in de strafzaak. Het hof heeft voor het bewijs van medeplegen bij de hennepteelt in Winsum in de periode van 12 november 2014 tot en met 9 juni 2015 relevant geacht ‘dat verdachte en de medeverdachten niet alleen betrokken zijn geweest bij de hennepkwekerij aan [a-straat] , maar ook bij Tuincentrum [B] en (…) voorbereidingshandelingen ten aanzien van hennepteelt’, waarbij ‘sprake is geweest van samenhang en verwevenheid van de door de verdachte en de medeverdachten verrichte activiteiten ten behoeve van de hennepkwekerij en de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de hennepteelt’. Daarbij teken ik evenwel aan dat de bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen ziet op de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 juni 2015. En dat de overweging inzake de samenhang en verwevenheid ziet op de periode waarin medeplegen bewezen is verklaard.
20. Uit de bewijsmiddelen in de strafzaak blijkt – meen ik - ook (alleen) van samenhang en verwevenheid in de bij de hennepteelt bewezenverklaarde periode. Er zijn drie camera’s bij het adres van [B] geplaatst, die in de periode van 6 mei 2015 tot en met 20 mei 2015 camerabeelden hebben opgenomen (bewijsmiddel 11). Daaruit blijkt onder meer dat [betrokkene 1] in deze periode tenminste 11 keer bij [B] is geweest, [medeverdachte] tenminste 25 keer, verdachte tenminste 7 keer en [betrokkene 2] 4 keer, en dat zij allemaal een sleutel hadden. In 2015 zijn in de hennepkwekerij soortgelijke goederen aangetroffen als in [B] (bewijsmiddel 17). Het is evenwel niet duidelijk wanneer deze goederen geleverd zijn. Onder de bewijsmiddelen is ook een verklaring opgenomen van medeverdachte [medeverdachte] , inhoudend dat de spullen voor de kwekerij in het begin ‘bij een growshop in Oosterpark’ zijn gehaald en dat hij later ook weleens wat bij verdachte heeft gekocht (bewijsmiddel 21). Daaruit volgt evenmin dat de samenhang en verwevenheid waar het hof in de strafzaak in verband met de bewezenverklaarde periode over spreekt, tijdens de bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als soortgelijk feit in aanmerking genomen periode (van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014) al bestond. Feitelijk heeft het hof ook bij de samenhang en verwevenheid vaststellingen die op een latere periode zien geëxtrapoleerd naar een eerdere periode.
21. In de ontnemingszaak heeft het hof onder de bewijsmiddelen enkele (ook in de strafzaak gebezigde) processen-verbaal opgenomen die op Tuincentrum [B] betrekking hebben en waaruit gegevens over de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014 naar voren komen. Uit de ‘verbandcontrole’ blijkt dat in de periode tussen de start van de onderneming en de doorzoeking substantiële hoeveelheden hennepgerelateerde handelsgoederen aan [B] zijn geleverd en op niet gebruikelijke wijze zijn onttrokken aan de voorraad van de onderneming (bewijsmiddel 6). Uit de afschriften van de bankrekening van Tuincentrum [B] in de periode van 5 december 2013 tot en met 9 juni 2015 blijkt dat de inkomsten vooral bestaan uit zestien contante stortingen van in totaal € 100.015 (bewijsmiddel 5). Van een verband tussen de betrokkene en [B] , en tussen [B] en de hennepkwekerij in Winsum in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014 blijkt uit deze bewijsmiddelen niet.4.
22. Uit de verklaring van [betrokkene 3] kan worden afgeleid dat hij meerdere keren in het pand is geweest en de betrokkene daar heeft gezien (bewijsmiddel 4). Uit deze verklaring volgt echter niet in welke periode hij de betrokkene in de kwekerij heeft gezien. In de strafzaak is een bewijsmiddel opgenomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [betrokkene 3] twee keer in het pand is geweest, waarvan één keer ‘eind 2013 begin 2014’ en één keer ‘begin 2014’ (bewijsmiddel 5). Ik meen evenwel dat het te ver voert in de ontnemingszaak op dit alleen in de strafzaak gebezigde bewijsmiddel de gevolgtrekking te baseren dat [betrokkene 3] de betrokkene op die momenten heeft gezien. Daarbij betrek ik dat in de strafzaak niet aan de orde was of de betrokkene in de periode voorafgaand aan de tenlastegelegde in de hennepkwekerij is geweest. En dat uit de stukken van het geding blijkt dat [betrokkene 3] drie verklaringen heeft afgelegd (op 10 juni 2015 om 11 uur, op 11 juni 2015 om 11.30 uur en op 11 juni 2015 om 15.10 uur), waarin hij niet telkens gelijkluidend verklaart over het aantal keren dat hij in de loods is geweest. Het hof heeft in het bestreden arrest ook niet aangegeven dat het oordeel dat de betrokkene zich in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014 aan het medeplegen van telen van hennep schuldig heeft gemaakt (mede) gebaseerd is op aanwijzingen ontleend aan de verklaring(en) van [betrokkene 3] .
23. Naar het mij voorkomt kunnen de voldoende aanwijzingen dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep in de periode van 1 september 2013 tot en met 11 november 2014 niet zonder meer worden afgeleid uit de door het hof in de ontnemingszaak in aanmerking genomen feiten en omstandigheden. Daarmee is ’s hofs oordeel dat de betrokkene uit een ander (soortgelijk) feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, niet toereikend gemotiveerd
24. Het middel slaagt.
25. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2022
HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:472.
De aandacht trekt dat de rechtbank blijkens de door het hof overgenomen overwegingen bij de kweekruimtes A en B uit is gegaan van een startdatum rond 1 september 2013, en in de kweekruimtes C en D van een startdatum van 1 april 2013. Dat is niet goed te rijmen met de door het hof in aanmerking genomen periode, terwijl rechtbank en hof het wederrechtelijk verkregen voordeel op hetzelfde bedrag hebben vastgesteld. Het is ook geen gegeven dat irrelevant is in verband met de klacht, die er naar de strekking op neerkomt dat de aanwijzingen van het medeplegen van hennep in de periode waar de voordeelsontneming op ziet ontoereikend zijn. Nu in cassatie niet wordt geklaagd over deze discrepantie, laat ik dit in de tekst evenwel verder rusten.
Wat het verband tussen betrokkene en [B] betreft wijs ik erop dat zich bij de stukken van het geding een uittreksel van de Kamer van Koophandel bevindt waaruit blijkt dat ‘Tuincentrum [B] B.V.’ op 8 november 2013 is opgericht, met als ‘Startdatum onderneming’ en ‘Datum vestiging’ 31 oktober 2013. De verdachte is in dit uittreksel vanaf 8 november 2013 als enig aandeelhouder en directeur vermeld. Ook als dit geschrift, over de betrouwbaarheid waarvan redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, in de beoordeling wordt betrokken blijft staan dat (daaruit) niet blijkt van een verband tussen betrokkene en [B] over het eerste deel van de in aanmerking genomen periode, en evenmin van een verband met de medeverdachten en de hennepkwekerij.