Rb. Roermond, 02-12-2011, nr. 04-800019-11
ECLI:NL:RBROE:2011:BU6572, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
02-12-2011
- Zaaknummer
04-800019-11
- LJN
BU6572
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2011:BU6572, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 02‑12‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2014:104, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 02‑12‑2011
Inhoudsindicatie
veroorderling 60-jarige first offender voor gekwalificeerde doodslag in Maria Hoop, 9 jaar gevangenisstraf met dwangverpleging; advies vervroegde start TBS in verband met leeftijd verdachte
Partij(en)
RECHTBANK ROERMOND
Sector strafrecht
Parketnummer : 04/800019-11
Datum uitspraak: 2 december 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
thans gedetineerd in [detentieadres].
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2011.
2.De. tenlastelegging
De verdachte staat na vordering nadere omschrijving tenlastelegging terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 16 november 2010 te Maria Hoop, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het (boven)lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten wederrechtelijke vrijheidsberoving, althans diefstal (met geweldpleging) althans afpersing, gepleegd op of omstreeks 16 november 2010 te Maria Hoop, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, ten overstaan van genoemde [slachtoffer], en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 288 Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
- a.
hij op of omstreeks 16 november 2010 te Maria Hoop, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een bankpas en/of een televisie en/of een dvd speler en/of een GSM en/of een fotocamera en/of een videocamera en/of een personenauto (merk Peugeot), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond althans voorgehouden en/of daarbij op dreigende toon tegen die [slachtoffer] zeggen "Money" en/of "bankcode" en/of die [slachtoffer] heeft vastgebonden en/of tape over de mond heeft geplakt en/of die [slachtoffer] heeft omgeduwd en/of die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl dat feit de dood van genoemde [slachtoffer] ten gevolge had;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
en/of
- b.
hij op of omstreeks 16 november 2010 te Maria Hoop, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een beurs, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond althans voorgehouden en/of daarbij op dreigende toon tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "Money" en/of "bankcode" en/of die [slachtoffer] heeft vastgebonden en/of tape over de mond heeft geplakt en/of die [slachtoffer] heeft omgeduwd en/of die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl dat feit de dood van genoemde [slachtoffer] ten gevolge had;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 18 november 2011 gevorderd dat de primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag zal worden bewezen verklaard. Daartoe heeft de officier van justitie – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat door het meermalen met een mes op de wijze zoals is vastgesteld door de patholoog in te steken op het bovenlichaam van iemand, er sprake is van opzet dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Met betrekking tot het oogmerk heeft de officier van justitie verwezen naar een citaat van verdachte, weergegeven op pagina 481 van het dossier. Daaruit blijkt dat verdachte heeft gehandeld uit angst om ontdekt te worden, omdat het slachtoffer zo te keer ging en de buren haar bij wijze van spreken nog konden horen. Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer heeft gestoken, omdat hij wilde dat zij stil werd en hij verder kon gaan met waarmee hij bezig was. De officier van justitie leidt hieruit af dat verdachte heeft gestoken met het oogmerk om te voorkomen dat hij ontdekt zou worden, omdat het slachtoffer immers schreeuwde. Hoewel verdachte heeft verklaard dat het steken voortkwam uit paniek, past de paniek niet bij zijn wijze van handelen. Immers, zowel het gedrag voorafgaand aan als na afloop van het steken was zeer planmatig en berekenend.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu de doodslag door verdachte niet is gepleegd om betrapping op heterdaad te voorkomen. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat door de officier van justitie wordt uitgegaan van een veronderstelde situatie waarbij verdachte het slachtoffer welbewust zou hebben gestoken, omdat hij haar stil wilde krijgen. Hetgeen de officier van justitie daarvoor aandraagt is echter een passage uit het verhoor van verdachte waarin deze antwoord geeft op een vraag naar de beleving van het delict, waarin het antwoord eigenlijk al besloten ligt en er bovendien antwoord gegeven wordt in de ‘setting’ van een verhoor. Eenieder die een delict pleegt waarvan onbekend is hoe dit zich zal gaan ontwikkelen, zal bang zijn om ontdekt te worden. Het antwoord op de vraag of het steken is terug te voeren op een angst die er eigenlijk altijd bij iedereen zal zijn, is dus nietszeggend. Hetzelfde geldt voor verdachtes verklaring over het schreeuwen van het slachtoffer dat eveneens in de setting van het verhoor moet worden gezien. Daartegenover kan uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog worden afgeleid dat de heftige reactie van het slachtoffer en het zelf gewond raken ertoe hebben geleid dat verdachte steeds meer uit evenwicht raakte en hij overspoeld werd door emoties, waardoor hij de controle is verloren. Verdachte verkeerde derhalve ten tijde van het delict in een dusdanige gemoedstoestand die niet kan bestaan naast het ten laste gelegde oogmerk.
7.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen .
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
7.2.1De bewijsmiddelen van de rechtbank
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) van het leven heeft beroofd.
Ter terechtzitting van 18 november 2011 heeft verdachte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
“Ik had financiële problemen en wilde deze oplossen door geld bij haar te halen. Ik heb dat enige tijd voor het delict bedacht. Ik had eerder bij haar gewerkt en toen had zij het erover dat zij geld uit de kluis zou pakken. Ik had nog een sleutel van de sloten die ik destijds in haar woning heb aangebracht en daarmee wilde ik naar binnen. Ik ben de avond ervoor bij haar woning in Maria Hoop gaan kijken hoe de situatie was.
Op 16 november 2010 heb ik besloten het plan uit te voeren en ben ik naar haar woning gegaan. Ik heb het mes, de revolver, een stuk touw, tape, een bacosleutel en een bivakmuts meegenomen. Deze spullen wilde ik gebruiken om haar te overvallen. Ik heb nog enige tijd voor haar deur staan aarzelen. Zij zat op dat moment televisie te kijken. Voordat ik naar binnen ging, heb ik de bivakmuts over mijn hoofd getrokken. Ik had het mes en de revolver meegenomen om dreigend over te komen. De tape en het touw had ik bij mij om haar vast te binden, zodat ik de woning kon doorzoeken. Ik heb dit van te voren bedacht. Ik leefde in de veronderstelling dat dreigen voldoende zou zijn. In eerste instantie heb ik met de ongeladen revolver gedreigd. Zij was op dat moment wel erg geschrokken, maar verder vrij rustig. Ik riep dat ik geld wilde hebben. Ik riep: “geld, geld” en “money, money”. Zij liep vervolgens naar haar portemonnee en gaf deze aan mij. Er zat slechts vijfenzeventig euro in. Zij heeft mij ook haar bankpas gegeven en ik heb haar om de pincode gevraagd. Deze gaf zij mij meteen. Ik heb haar op geen enkel moment naar de aanwezigheid van de kluis gevraagd. Ik ging weliswaar voor het geld, maar ik weet niet waarom ik daar niet naar heb gevraagd. Op dat moment had ik de revolver nog steeds in mijn hand. Ik heb haar vervolgens vastgebonden, omdat ik het huis wilde doorzoeken. Ik kan mij niet herinneren dat ik de tape over haar mond heb gedaan. Ik had de tape wel bij mij en als zij met tape op haar mond is aangetroffen dan moet ik die wel over haar mond geplakt hebben. Nadat ik haar had vastgebonden, ben ik heel even op de bovenverdieping van de woning geweest, omdat ik wist dat er een kluis met geld zou zijn en ik nam aan dat deze zich op de bovenverdieping zou bevinden. Toen ik boven was, meende ik echter wat te horen en ben ik weer naar beneden gegaan. Ik denk dat ik ook het idee had om eerst beneden de televisie en de videorecorder los te koppelen. Ik heb ook een camera en haar gsm gepakt. Terwijl ik daarmee bezig was, zag ik dat het haar was gelukt om op te staan. Zij begon ook te gillen, waarbij zij onder andere heel hard riep: “Help mij, hoort niemand mij?” Ik ben naar haar toegelopen, omdat ik wilde dat zij stil was. Op dat moment heb ik het mes uit mijn zak gehaald en heb geprobeerd haar door middel van dreiging tot stilte te brengen. Het lukte mij niet om haar rustig te krijgen. Zij werd ook niet rustig door het mes. Er ontstond een worsteling, omdat ik haar weer op de grond wilde krijgen in de positie waarin zij eerder lag. Het was mijn bedoeling om haar weer stil te krijgen, zodat ik haar opnieuw kon vastbinden en kon doorgaan met waarmee ik bezig was. In die worsteling raakte ik zelf gewond en heb ik haar in een reflex gestoken. Ik dacht dat ik maar twee of drie keer gestoken had. Ik heb haar gestoken toen zij al op de grond lag, maar zij lag volgens mij niet op de grond toen ik voor de eerste keer stak. Het gebeurde in de worsteling, zij bleef maar doorgaan. Ik heb vervolgens nog een hele tijd verdoofd naast haar gezeten toen ik in de gaten had dat zij dood was. Daarna ben ik naar de keuken gelopen om mijn eigen bloeden te stelpen. Overal lag ook mijn bloed en dat heb ik geprobeerd op te ruimen. Ik wilde zo snel mogelijk weg. De televisie, de videorecorder en de andere spullen die klaar stonden, heb ik in haar auto geladen. Ik heb twee keer op en neer moeten lopen om alle spullen in te laden. Ik heb verder niet meer in de woning gezocht naar andere spullen. Vervolgens ben ik met haar auto weggereden.” [getuige] (hierna te noemen: [getuige]) is op 19 november 2010 de woning van [slachtoffer], gelegen aan de Kerkweg 3 te Maria Hoop binnengegaan. Hij heeft daarover – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
“In de woonkamer waren de gordijnen dicht en er was geen licht aan. Ik zag dat er op de grond een lap stof lag. Toen ik er omheen begon te lopen, zag ik dat er twee benen onder die lap stof uitstaken. De benen waren bedekt tot ergens onder de knieën. Ik ben toen naar de andere kant van de lap stof gelopen en heb daar een punt van die lap opgetild. Ik zag toen inderdaad dat er een lichaam onder lag en dat daar het hoofd lag. Ik zag dat de persoon die daar op de grond onder die lap stof lag een vrouw was. Ik zag dat die persoon dezelfde haardracht had als [slachtoffer]. Wel heb ik even aan de enkel gevoeld, die was steenkoud. Ik zag dat er ontzettend veel bloedplekken vlak bij haar hoofd op de grond lagen. Later zag ik dat er over haar mond een dikke streep plakband of een stevige pleister zat.”
Door forensisch arts [naam] is op 19 november 2010 te 16.00 uur de dood van [slachtoffer] geconstateerd .
Het rapport naar aanleiding van het pathologisch onderzoek opgemaakt door dr. [naam], arts en patholoog, wijst uit dat tijdens de op 23 november 2010 verrichte uit- en inwendige schouwing op het lijk van [slachtoffer] het volgende is gebleken:
“Bij sectie waren er verspreid over het hele lichaam in totaal circa 18 scherprandige letsels met het aspect van snij- en steekletsels. Wegens overlap was het exacte aantal niet goed vast te stellen. In de borst verliepen er steekletsels van voor naar achter met perforatie van onder andere het borstbeen, hartzakje, het hart, het middenrif en de linker leverkwab. Er was beiderzijds veel bloed verloren in de borstholte. In het hart was met name de rechterhartkamer meermalen geraakt. Aan beide handen waren snijwondjes. In de rechterpols een groter kratervormige klieving waarbij pezen en een slagader waren doorgesneden en waarbij een stuk botweefsel van de ellepijp was afgebroken. De letsels zijn het gevolg van meermalen steken en snijden met één of meer scherp snijdende voorwerpen en passen bij steken en snijden met één of meer messen. Het overlijden wordt zondermeer verklaard door functieverlies van het hart in combinatie met massaal bloedverlies door de perforerende letsels. Het slachtoffer is overleden als gevolg van meermalen opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld op het lichaam. De letsels aan beide handen en de rechterpols passen bij afweerletsels.”
Uit nader onderzoek is bovendien gebleken dat de auto, merk Peugeot, van het slachtoffer is ontvreemd. Tevens zijn uit de woning van het slachtoffer de televisie en dvd-recorder weggenomen . Verder is geconstateerd dat het telefoontoestel, merk: Nokia, niet meer aanwezig was in de woning en werd gebruikt door verdachte .
- 7.2.2.
De overwegingen van de rechtbank
Opzet
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] enkele malen met een mes heeft gestoken. De wijze waarop hij dit heeft gedaan – ongeveer achttien steken met een mes in met name het bovenlichaam, waarbij het slachtoffer is geraakt in of nabij vitale lichaamsonderdelen, zoals het hart, de lever en de polsslagader - laat geen andere conclusie toe dan dat deze handelingen naar hun aard gericht waren op het toebrengen van dodelijk letsel. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer.
Het oogmerk van verdachte
Verdachte heeft tevens verklaard dat hij de betreffende dag naar de woning van [slachtoffer] is gegaan om geld te halen dat zich – in zijn veronderstelling – in een kluis in de woning zou bevinden. Uiteindelijk heeft hij de televisie, videorecorder, camera, gsm en bankpas alsmede de personenauto van [slachtoffer] weggenomen.
De vraag die voorligt, is of verdachte [slachtoffer] heeft doodgestoken met het oogmerk als bedoeld in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank beantwoordt deze vraag positief.
Voor dit oordeel van de rechtbank is de feitelijke gang van zaken, zoals verdachte deze ter zitting heeft geschetst, van belang.
Verdachte is naar de woning van [slachtoffer] toegegaan met het plan om haar te beroven. Daartoe heeft hij niet alleen touw en tape, maar ook een ongeladen revolver en een mes meegenomen. In eerste instantie verloopt alles volgens plan: verdachte gaat de woning binnen en onder bedreiging van de revolver vraagt hij [slachtoffer] om geld. Nadat [slachtoffer] haar portemonnee en pincode heeft afgestaan, bindt hij haar vast en gaat hij naar de bovenverdieping om de kluis te zoeken. Wanneer hij vervolgens een geluid denkt te horen, keert hij terug naar de woonkamer en besluit eerst de televisie en videorecorder af te koppelen. Terwijl hij daarmee bezig is, is het [slachtoffer] gelukt om zich te bevrijden en begint zij te gillen. Verdachte wil echter dat zij weer stil en rustig wordt zodat hij verder kan gaan met waarmee hij bezig was. Verdachte is met het mes in zijn hand op [slachtoffer] afgelopen en heeft geprobeerd om haar weer onder controle te krijgen, waarbij hij haar op enig moment met het mes heeft gestoken. Nadat verdachte [slachtoffer] om het leven had gebracht, heeft hij de spullen die hij voor een deel had klaargezet, meegenomen en is daartoe twee keer naar de ook door hem gestolen auto gelopen.
De rechtbank stelt op grond van vorenstaande vast dat verdachte tijdens de overval werd gestoord in zijn handelen, doordat [slachtoffer] zich had weten te bevrijden en begon te schreeuwen. Nu hij daardoor niet verder kon gaan met hetgeen waarvoor hij was gekomen, heeft verdachte ingegrepen om [slachtoffer] onder controle te krijgen. Daarbij verzette [slachtoffer] zich en vervolgens heeft verdachte haar met het mes gestoken, waarna hij de diefstal van de genoemde goederen en de personenauto ongestoord heeft kunnen voltooien. De rechtbank kan hieraan geen andere conclusie verbinden dan dat het handelen van verdachte er willens en wetens op gericht is geweest om ongestoord de diefstal te kunnen voltooien. Met het plegen van de doodslag heeft verdachte de diefstal aldus willen vergemakkelijken. Daarmee acht de rechtbank het oogmerk als bedoeld in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht bewezen, waarbij de rechtbank als oogmerk het vergemakkelijken van de diefstal bewezen acht en niet – zoals de officier van justitie – het bij betrapping verzekeren van straffeloosheid of het bezit van het gestolene. Anders dan door de raadsman is bepleit, staat naar het oordeel van de rechtbank de gemoedstoestand waarin verdachte zich ten tijde van het ten laste gelegde bevond niet in de weg van het aannemen van het oogmerk. Het oogmerk is immers aanwezig wanneer het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, een noodzakelijk en door hem gewild gevolg met zich meebrengt. De rechtbank leidt dat oogmerk af uit verdachtes eigen verklaring over de gang van zaken en zijn handelen. Van het ontbreken van voornoemd besef bij verdachte op grond van zijn gemoedstoestand is niet gebleken. Het feit dat verdachte – volgens de deskundigen – heeft gehandeld vanuit een bepaalde gemoedstoestand, is derhalve niet relevant voor het oogmerk, maar zal in deze zaak hoogstens van belang zijn voor de straftoemeting.
7.3.Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 november 2010 te Maria Hoop opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweldpleging, gepleegd op 16 november 2010 te Maria Hoop ten overstaan van genoemde [slachtoffer], en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
doodslag vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht.
9.De strafbaarheid van verdachte
Door de psychiater dr. [naam] is omtrent de geestvermogens van verdachte op 7 juli 2011 een rapportage uitgebracht. De deskundige geeft aan dat er bij verdachte sprake is van een atypische autistische stoornis. De persoonlijkheid wordt bovendien gekenmerkt door narcistische en psychopathische trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde bestonden zowel de autistische stoornis als de genoemde persoonlijkheidstrekken, welke ook van invloed waren op het gedrag en de keuzes van verdachte tijdens het ten laste gelegde. De deskundige geeft aan dat verdachte zich in de aanloop naar het ten laste gelegde in een fuik had gewerkt met een kokervisie op de werkelijkheid. Hij kon niet anders dan zijn plan tot een roofoverval doorzetten. Toen de reactie van het slachtoffer voor hem volkomen buiten zijn verwachting was en hij zelf gewond raakte, is hij de volledige controle verloren, hetgeen een buitenproportionele reactie tot gevolg had.
Door de psycholoog drs. [naam] is omtrent de geestvermogens van verdachte op 7 juli 2011 gerapporteerd. De deskundige geeft aan dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geest-vermogens in de zin van atypisch autisme (PDD-NOS) alsmede aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van narcistische en psychopathische persoonlijkheidstrekken. Deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling bestonden evenzo ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde het gedrag en de gedragskeuzen van verdachte. De deskundige geeft aan dat in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde de spanningen steeds verder opliepen en verdachte door zijn narcisme niet om hulp heeft kunnen vragen. Door zijn gebrekkig probleemoplossend vermogen is hij bovendien niet in staat geweest te komen tot een uitweg en heeft hij het plan opgevat om het slachtoffer te beroven. Wegens het gebrek aan sociaal inzicht is verdachte onvoldoende in staat geweest om de consequenties van zijn handelen te overzien. Eenmaal ter plaatse heeft hij door een gebrek aan empathie geen rekening kunnen houden met de emoties van het slachtoffer. Toen het slachtoffer anders reageerde dan voorzien en hij ook zelf aan zijn hand gewond raakte, raakte hij uit zijn evenwicht door zijn onvermogen om met onverwachte situaties om te gaan. Zijn emoties kwamen - zoals passend bij autisme - zeer onverwachts en hevig opzetten, hetgeen leidde tot een agressieve impulsdoorbraak, waardoor hij op het moment dat hij overging tot het steken slechts zeer beperkt in staat was om zijn gedrag te sturen.
De deskundigen adviseren om het ten laste gelegde, indien bewezen, in sterk verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen. De deskundigen komen derhalve niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 18 november 2011 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primiar ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 9 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en daarnaast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat bij een volledig toerekenbare verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar passend zou zijn. In dit geval is verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar, hetgeen er naar oordeel van de officier van justitie toe leidt dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren passend is. Daarbij heeft de officier van justitie overigens opgemerkt dat de hoogte van de straf niet (mede) wordt bepaald door het al dan niet opleggen van een maatregel.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf primair aangevoerd dat deze niet alleen bij een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, maar ook wanneer de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van gekwalificeerde doodslag, fors is, gelet op de vaststelling van de deskundigen dat het handelen van verdachte in sterk verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Deze vaststelling grenst aan volledige ontoerekenbaarheid en derhalve heeft de officier van justitie door een gevangenisstraf van 9 jaar in plaats van 18 jaar bij volledige toerekenbaarheid te eisen, onvoldoende rekening gehouden met genoemde vaststelling. De raadsman acht dan ook een gevangenisstraf voor de maximale duur van 5 jaar passend. De raadsman vindt in dat geval dat de vordering tot het opleggen van de maatregel TBS met dwangverpleging moet worden afgewezen en dat TBS met voorwaarden tot de reële mogelijkheden behoort. Verdachte heeft zich zestig jaar kunnen handhaven in de samenleving met een zeer ernstige stoornis en TBS met dwangverpleging dient enkel als ultimum remedium te gelden. De raadsman wijst hierbij op de opmerking van de psychiater inhoudende dat een beslissing tot dwangverpleging gelet op de uitzonderlijke omstandigheden in deze niet te lichtvaardig dient te worden genomen. De raadsman leidt uit de rapporten van de deskundigen af dat de autistische stoornis van verdachte, vanwege het aangeboren karakter, niet of nauwelijks behandelbaar is. De centrale vraag betreft in welke mate hij met deze stoornis kan leren leven. Er wordt dan ook niet uitdrukkelijk een behandeltraject geadviseerd, maar er wordt gedoeld op een begeleidingstraject, hetgeen gestalte kan krijgen binnen TBS met voorwaarden. De redenen waarom uiteindelijk dan toch TBS met dwangverpleging wordt geadviseerd, acht de raadsman niet dermate overtuigend om deze maatregel als beste optie aan te nemen. Ten eerste wordt door de psycholoog aangegeven dat het de vraag is of er een kliniek is die het traject van een TBS met voorwaarden met verdachte aan wil gaan, terwijl niet is onderzocht of er wellicht toch een kliniek is die daartoe wel bereid is. Voorts hebben de deskundigen geconcludeerd dat verdachte zich niet behandelbaar opstelt en hulp of begeleiding resoluut van de hand wijst, waardoor verdachte zich dan ook naar alle waarschijnlijkheid aan de voorwaarden zal onttrekken. De argumenten die de deskundigen tot deze conclusie hebben gebracht, acht de raadsman echter onvoldoende overtuigend, met name ook gelet op veranderde opstelling van verdachte in deze, welke ook ter terechtzitting is gebleken. Verdachte is er thans van doordrongen dat hij hulp nodig zal hebben wanneer hij weer in de maatschappij zal terugkeren en deze dan ook zal aanvaarden. De raadsman is voorts van mening dat oplegging van een gevangenisstraf van vier jaar waarvan één dag voorwaardelijk ook nog tot de mogelijkheden behoort. Gezien het voorwaardelijke deel, zal de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet van toepassing zijn, zodat verdachte de hele straf dient uit te zitten. In de daarbij op te leggen bijzondere voorwaarden kan de benodigde begeleiding worden geformuleerd. De raadsman vreest dat dwangverpleging voor verdachte uitmondt in plaatsing op de longstay afdeling.
Wanneer de rechtbank desondanks terbeschikkingstelling met dwangverpleging overweegt, verzoekt de raadsman om, gelet op het grote belang van verdachte alsmede de vaststelling dat er sprake is van een niet-behandelbare stoornis, nader onderzoek door het Pieter Baan Centrum te laten uitvoeren, met name gericht op de behandelmotivatie van verdachte.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de gekwalificeerde doodslag op het slachtoffer. Verdachte heeft zich laat op de avond de toegang verschaft tot de woning van het slachtoffer met een sleutel waarover hij uit hoofde van zijn werkzaamheden bij het slachtoffer sinds enige jaren beschikte. Hij is met een bivakmuts de woning binnen gegaan, terwijl hij wist dat het slachtoffer zich in de woonkamer bevond. De woning is bij uitstek de plek is waar iemand zich veilig zou moeten kunnen voelen. De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij niet alleen het slachtoffer in haar eigen woning heeft bedreigd met een revolver en heeft vastgebonden, maar ook excessief geweld heeft toegepast, met de dood van het slachtoffer als gevolg. Verdachte heeft bij het plegen van dit feit uitsluitend gehandeld voor zijn eigen gewin, hetgeen het slachtoffer met de dood heeft moeten bekopen. Hoewel verdachte bij herhaling heeft aangegeven dat hij zo snel mogelijk weg wilde, heeft hij eerst geprobeerd zijn bloedsporen te verwijderen en is hij enkele keren op en neer naar de auto van het slachtoffer gelopen om de uit de woning ontvreemde goederen in te laden. Hij heeft vervolgens niet alleen binnen een uur na zijn vertrek uit de woning geld gepind van de rekening van het slachtoffer, maar bovendien heeft hij de auto van andere kentekenplaten voorzien en vervolgens evenals de televisie, videorecorder en gsm van het slachtoffer geruime tijd gebruikt. Deze handelwijze getuigt van een grote mate van respect- en gewetenloosheid.
Het slachtoffer stond ondanks haar 70-jarige leeftijd zeer actief in het leven en was zeer betrokken bij haar geloofsgemeenschap. Uit de vele getuigenverklaringen in het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting door haar zonen naar voren is gebracht blijkt overtuigend van de leegte die zij achterlaat, het verdriet en het onbegrip over haar dood dat haar nabestaanden voelen en de grote invloed die dit feit nog steeds op hun leven heeft.
De verdachte heeft zich niet als dader bij de politie gemeld. Hij heeft zijn ontmaskering afgewacht. Na zijn aanhouding op 18 januari 2011 heeft hij een verhaal bedacht om het gebeuren in de woning en met het slachtoffer te verklaren, zonder zelf voor haar overlijden verantwoordelijk te kunnen worden gesteld. Hij zou de overval met een fictieve mededader hebben gepleegd, waarbij deze het slachtoffer uiteindelijk zou hebben gestoken. Verdachte heeft dit verzonnen verhaal lange tijd volgehouden, ook toen na uitgebreid onderzoek was gebleken dat zijn verhaal niet kon kloppen. Pas op 10 maart 2011 heeft hij een bekennende verklaring afgelegd. Een en ander heeft niet alleen geleid tot vele extra onderzoeken door de zowel de Nederlandse als de Belgische politie en justitie, maar hierdoor zijn ook vele onschuldige anderen uit de kring en de woonomgeving van het slachtoffer alsmede uit de kring van verdachte betrokken geraakt bij een strafrechtelijk onderzoek waar zij ongetwijfeld liever buiten waren gebleven.
Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft het aan een ander toekomende recht op leven uit zelfzucht geschonden. Een dergelijk misdrijf draagt een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien gebleken dat verdachte zich ook nog aan twee andere strafbare feiten schuldig heeft gemaakt. Deze ad informandum gevoegde feiten staan vermeld op de nadere omschrijving tenlastelegging onder de nummers 1 en 2. Deze feiten, die ter terechtzitting door verdachte zijn erkend als door hem begaan, heeft de rechtbank meegewogen in de op te leggen straf en deze feiten zijn daarmee afgedaan.
De rechtbank houdt bij haar overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf ten voordele van verdachte rekening met het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor enkele delicten van een veel geringere ernst dan het onderhavige, zodat de rechtbank hem in deze als first offender aanmerkt.
De rechtbank acht in beginsel -¬ ter vergelding van het leed dat aan de nabestaanden is aangedaan en ter effening van de schok die aan de rechtsorde is toegebracht – een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij te denken is aan 15 jaar, passend. De rechtbank houdt echter ook rekening met hetgeen de deskundigen in hun rapportages (genoemd onder 9) naar voren hebben gebracht en oordeelt op grond daarvan dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het delict. Deze omstandigheid heeft de rechtbank doen besluiten om in plaats van de langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gevangenisstraf van 9 jaar op te leggen.
Met betrekking tot de vraag of naast voornoemde gevangenisstraf de maatregel van terbeschikking-stelling aan verdachte dient te worden opgelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank leidt uit hetgeen de deskundigen in hun rapportages (genoemd onder 9) naar voren hebben gebracht af dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de zin van een atypisch autistische stoornis alsmede narcistische en psychopathische persoonlijkheidstrekken. De deskundigen concluderen dat genoemde problematiek aangeboren en therapeutische weinig beïnvloedbaar is. Er is sprake van een gebrek aan probleeminzicht en een negatieve houding ten opzichte van bemoeienis en begeleiding, alsmede van een gebrekkige gewetensfunctie en een gebrek aan empathie, waardoor verdachte vooral doordrongen zal blijven van zijn eigen behoeften en geen rekening zal kunnen houden met anderen. Concluderend wordt gesproken van een verhoogd risico op gewelddadig gedrag. Beide deskundigen stellen dat bij afstraffing zonder behandeling het risico onverminderd groot is wanneer verdachte weer in de samenleving terugkeert. Zij adviseren een langdurige behandeling met controle, veel structuur van buitenaf en begeleiding om te kunnen komen tot een adequate emotieregulatie en betere controle over zijn gedrag, maar ook ondersteuning bij de enorme financiële problemen die zijn ontstaan. Nu het gelet op zijn problematiek zeer waarschijnlijk dat verdachte zich aan deze behandeling zal onttrekken, dient deze behandeling bij voorkeur binnen het kader van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging plaats te vinden. Hiermede is dan de eventuele resocialisatie op de lange termijn eveneens gewaarborgd.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De bevindingen van de deskundigen over de problematiek van verdachte en de recidivekans, de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van verdachte maken naar het oordeel van de rechtbank naast de gevangenisstraf de oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk. De rechtbank concludeert uit de rapporten van de deskundigen dat de problematiek van verdachte met zich meebrengt dat hij in stressvolle en onverwachte situaties wordt overspoeld door zijn emoties waardoor hij zijn gedrag niet meer kan controleren en afstemmen op het gedrag van anderen en dat daarbij de mogelijkheid bestaat dat hij agressief zal reageren. Verdachte kampt dan ook met een ziektebeeld op basis waarvan kan worden gesteld dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist. Voorts heeft verdachte een strafbaar feit gepleegd, gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, die het opleggen van de maatregel toestaat.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden slechts kan worden opgelegd in combinatie met een gevangenisstraf voor de maximale duur van vijf jaren en de rechtbank - zoals reeds hiervoor overwogen - een gevangenisstraf door de duur van negen jaar passend acht, is een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals door de raadsman is verzocht, niet aan de orde. De rechtbank wijst overigens het subsidiaire verzoek tot nader onderzoek door het Pieter Baan Centrum af, omdat zij zich voldoende voorgelicht acht met de beschikbare rapportages.
De rechtbank adviseert echter, op de voet van artikel 37b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht om de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling een aanvang te doen nemen op een tijdstip dat niet later ligt dan nadat de verdachte de helft van de hem opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten. De rechtbank acht zulks passend om voor verdachte met zijn (relatief) hoge leeftijd en moeilijk behandelbaarheid enig perspectief op resocialisatie mogelijk te maken.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht artikelen 10, 27, 37a, 37b, 288.
12.Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 9 jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
adviseert de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling een aanvang te doen nemen op een tijdstip dat niet later ligt dan nadat verdachte de helft van de hem opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten.
Vonnis gewezen door mrs. M.B.T.G. Steeghs, W. Brouwer en P.M.S. Dijks, rechters, van wie
mr. M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 december 2011.
Mr. M.B.T.G. Steeghs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
- -
-