Zie HR 14 april 1998, NJ 1999, 75 (HR ziet in vernietiging arrest in strafzaak geen grond ambtshalve de uitspraak in de ontnemingszaak te vernietigen) en HR 17 februari 2004, LJN AO1401(cassatieberoep in ontnemingszaak niet-ontvankelijk in een geval waarin het arrest van het Hof in de strafzaak eindigde in niet-ontvankelijkheid).
HR, 25-10-2011, nr. 09/03491 P
ECLI:NL:HR:2011:BR6602
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-10-2011
- Zaaknummer
09/03491 P
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BR6602
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BR6602, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑10‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR6602
ECLI:NL:HR:2011:BR6602, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR6602
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/354
Conclusie 25‑10‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Veroordeelde = betrokkene]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft het door de veroordeelde uit 1. ‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’ verkregen voordeel vastgesteld op € 63.703,76 en aan de veroordeelde ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 63.703,76.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/03491P, 09/03490 en 09/03107. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens veroordeelde heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel strekt ten betoge dat het arrest van het Hof in de ontnemingszaak moet worden vernietigd wanneer het arrest in de strafzaak dat aan de ontnemingszaak ten grondslag ligt wordt vernietigd.
5.
Art. 511i Sv luidt:
‘Een uitspraak op de vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht vervalt van rechtswege, doordat de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in artikel 36e, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat.’
6.
Dit betekent dat enig belang van de veroordeelde bij het cassatieberoep ontbreekt en de veroordeelde dus niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.1.
7.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑10‑2011
Uitspraak 25‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. HR verklaart de betrokkene n-o nu de schriftuur is gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval het cassatiemiddel in de hoofdzaak gegrond zou worden bevonden (vgl. HR LJN BM8030).
25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 09/03491 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 juli 2009, nummer 20/003526-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de betrokkene in zijn beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
Zij is immers gericht op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval dat het cassatiemiddel in de hoofdzaak gegrond zou worden bevonden en ziet in zoverre eraan voorbij dat ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie, als bedoeld in art. 36e Sr, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat en voor zover de veroordeling, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat. Opmerking verdient bovendien dat de rechter in voorkomende gevallen op grond van art. 577b, tweede lid, Sv het te betalen bedrag kan verminderen of kwijtschelden. (Vgl. HR 8 februari 2011, LJN BM8030).
2.2. Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 oktober 2011.