RvdW 2010/1448
Beklag ex art. 13a Sv bij Hoge Raad over niet-vervolging van beweerdelijk door (voormalige) ministers, staatssecretarissen en kamerleden gepleegde ambtsmisdrijven. Ambtsmisdrijf in zin van art. 44 Sr; strekking art. 13a Sv; Genocideverdrag.
HR 03-12-2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0198
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
3 december 2010
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk
- Zaaknummer
10/02744
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
BO0198
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Bestuursrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BO0198, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑12‑2010
ECLI:NL:PHR:2010:BO0198, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑10‑2010
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑11‑2009
- Wetingang
Essentie
Beklag ex art. 13a Sv bij Hoge Raad over niet-vervolging van beweerdelijk door (voormalige) ministers, staatssecretarissen en kamerleden gepleegde ambtsmisdrijven. Ambtsmisdrijf in zin van art. 44 Sr; strekking art. 13a Sv; Genocideverdrag.
Voor de toepasselijkheid van art. 44 Sr is niet vereist dat het ambt de ambtenaar de bevoegdheid verschaft tot het plegen van het strafbare feit. Het woord 'gelegenheid' in art. 44 Sr betekent dat het ambt de dader in aanraking met of in een bepaalde verhouding tot personen of zaken heeft gebracht.
Art. 13a Sv moet aldus worden begrepen dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.