Rb. Breda, 18-02-2009, nr. 07 / 4669 WET
ECLI:NL:RBBRE:2009:BH4410
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
18-02-2009
- Zaaknummer
07 / 4669 WET
- LJN
BH4410
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2009:BH4410, Uitspraak, Rechtbank Breda, 18‑02‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2009:BK5083, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 18‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Planschade door wegbestemde bouwmogelijkheden: Voor het indienen van bouwaanvragen houdt de passieve risico-aanvaarding op bij de inwerkingtreding van een voorbereidingsbesluit.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 4669 WET
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. A.M.L. Josten
en
de raad van de gemeente Waalwijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 augustus 2007, verzonden op 18 september 2007 (bestreden besluit), inzake de afwijzing van het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 augustus 2008, waarbij aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde alsmede [naam persoon]. Verweerder is niet verschenen.
Op 9 september 2008 heeft de rechtbank beslist dat het onderzoek wordt heropend en dat schriftelijke inlichtingen zullen worden ingewonnen bij verweerder. Verweerder heeft op 3 oktober 2008 nadere stukken ingezonden. Bij brief van 31 oktober 2008 heeft (de gemachtigde van) eiseres op deze stukken gereageerd.
Bij brieven van 30 december 2008 respectievelijk 7 januari 2009 hebben eiseres en verweerder ingestemd met het voorstel van de rechtbank om uitspraak te doen zonder nadere behandeling van het beroep ter zitting.
2. Beoordeling
2.1
Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In juli 2003 heeft [naam persoon] (de inmiddels overleden echtgenoot van eiseres) verweerder verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Glas-Nat” op 19 mei 2003. Thans is eiseres eigenaar van twee percelen aan de [adres] te [plaats] waarop ingevolge de voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Buitengebied herziening 1983” en “Correctieve herziening Buitengebied 1983” de bestemmingen “Agrarisch gebied I (afweging van belangen noodzakelijk)”, “Agrarische bouwstrook” en “Verkeersdoeleinden” rustten. Ingevolge de bepalingen van het nieuwe bestemmingsplan “Glas-Nat” rust thans op het grootste gedeelte van deze percelen de bestemming “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden” alsmede – op een smalle strook aan de oostkant van de percelen – de bestemming “Verkeersdoeleinden, onverharde weg”. De door verweerder ingeschakelde SAOZ heeft geconstateerd dat de wijziging van het planologische regime voor de eigenaar per saldo heeft geleid tot een aanzienlijk nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Naar het oordeel van de SAOZ betreft het een waardedaling van € 169.920,00 ten gevolge van de sterk verminderde bouw- en gebruiksmogelijkheden. Deze waardevermindering dient volgens de SAOZ voor rekening van eiseres te blijven omdat haar kan worden tegengeworpen dat ze geen blijk heeft gegeven de bouwmogelijkheden te willen benutten toen dat nog mogelijk was (de zogeheten passieve risicoaanvaarding).
Bij besluit van 1 februari 2007 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de SAOZ, het verzoek om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.2
Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat geen sprake is van passieve risicoaanvaarding omdat de voor haar ongunstige wijziging van het planologische regime eerst duidelijk werd na het voorbereidingsbesluit van 30 maart 2000. Anders dan in de door verweerder aangehaalde jurisprudentie is zij overvallen door de wijziging. Door de gelding van het voorbereidingsbesluit kon van haar niet verwacht worden dat zij substantiële kosten zou maken voor het opstellen van bouwplannen en het indienen van een bouwaanvraag. Een dergelijke bouwaanvraag zou immers moeten worden aangehouden. Voorts heeft zij, onder verwijzing naar bouwaanvragen uit 1998, betoogd dat ze wel degelijk actie heeft ondernomen om bouwmogelijkheden te benutten. Naar aanleiding van de indiening van deze schetsplannen is van de zijde van de gemeente zelfs medegedeeld dat er geen voornemens tot (partiële) herziening van het bestemmingsplan bekend zijn, aldus eiseres.
2.3
Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren en waardoor hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Een eventuele waardevermindering van grond ten gevolge van de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan dient voor risico van de eigenaar te blijven indien aangenomen moet worden dat deze rekening had moeten houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel in een voor hem negatieve zin zou gaan veranderen.
2.4
[naam persoon] heeft in 1990 respectievelijk 1992 de eigendom van de twee percelen aan de [adres] te [plaats] verworven. Ter zitting is namens eiseres aangegeven dat sedert 1998 gesprekken met (ambtenaren van) de gemeente zijn gevoerd over het vestigen van een boomkwekerij op deze twee percelen. Beide partijen hebben laten weten dat zij niet beschikken over verslagen of gespreksnotities van vorenbedoelde gesprekken. Voorts is door twee zonen van [naam persoon] bij afzonderlijke brieven van 16 februari 1998 aan verweerder verzocht om een principe-uitspraak te doen omtrent het voornemen om op elk van de twee percelen een agrarisch bedrijf te vestigen. Daarbij was een schetsplan gevoegd van de vestiging van twee sierteeltbedrijven op de onderhavige percelen. In antwoord hierop is namens het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk op 21 april 1998 medegedeeld dat geen medewerking zal worden verleend aan de planopzet omdat een boomkwekerij naar het oordeel van het college strijdig is met de aan de gronden gegeven landbouwfunctie. Vervolgens is op 30 maart 2000 door verweerder een voorbereidingsbesluit genomen waarmee de vestiging van een (agrarisch) bedrijf op de onderhavige percelen voor de duur van één jaar onmogelijk is gemaakt. Op
- 22.
maart 2001 en 22 november 2001 heeft verweerder wederom voorbereidingsbesluiten genomen met dezelfde strekking en op 19 april 2002 is het ontwerpbestemmingsplan “Glas-Nat” ter inzage gelegd. Tegen het voorbereidingsbesluit van
- 22.
maart 2001 heeft [naam persoon] een bezwaarschrift ingediend dat door verweerder op 6 september 2001 ongegrond is verklaard. In het bezwaarschrift heeft [naam persoon] aangegeven dat hij forse investeringen heeft gedaan in verband met toekomstplannen. Ook in dit bezwaarschrift is niet aangegeven dat er al een begin van uitvoering is gegeven aan die toekomstplannen.
Aldus beschouwd zijn er geen objectieve aanknopingspunten voor het oordeel dat naam persoon] concrete pogingen heeft ondernomen om de bestaande bouwmogelijkheden daadwerkelijk te realiseren. Het enkel niet benutten van de bouwmogelijkheden is evenwel onvoldoende om van passieve risicoaanvaarding te kunnen spreken. Daartoe is vereist dat, bezien vanuit de positie van de redelijk denkend en handelend eigenaar, er aanleiding dient te bestaan om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op de beide percelen in negatieve zin zou gaan veranderen en dat daarna onvoldoende concrete pogingen zijn ondernomen om alsnog de bouwmogelijkheden te benutten. Het aannemen van passieve risicoaanvaarding wordt gerelateerd aan de mate van waarschijnlijkheid cq voorzienbaarheid van het intreden van planologische verandering. Zowel de SAOZ als (in navolging van de bezwaarschriftencommissie) verweerder gaan er van uit dat het eerste signaal op grond waarvan A.C.J. de Bont had kunnen vermoeden dat de planologie zou gaan wijzigen, is gegeven met het op 30 maart 2000 genomen voorbereidingsbesluit. Het verzoek om vergoeding van planschade ten gevolge van de wegbestemde bouwmogelijkheden heeft verweerder afgewezen omdat sedert 30 maart 2000 geen of onvoldoende pogingen zijn ondernomen om die mogelijkheden alsnog te benutten.
De rechtbank acht dit onjuist. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat van een redelijk denkend en handelend eigenaar niet verwacht hoeft te worden dat hij bouwplannen gaat opstellen en indienen, wetende dat de bouwaanvragen aangehouden zullen worden en wetende dat er een grote kans is dat de voorbereidingsbescherming zal worden voortgezet door terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan. In het onderhavige geval geldt dit te meer omdat het de vestiging van twee agrarische bedrijven betreft waarvoor ten behoeve van het opstellen van ontvankelijke bouwaanvragen aanzienlijke kosten gemaakt moeten worden. Voor het oordeel dat voor het indienen van bouwaanvragen de passieve risicoaanvaarding ophoudt bij de gelding van een voorbereidingsbesluit, vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de AbRS) van 16 april 2003, LJN: AF7338. In die uitspraak is de desbetreffende eigenaar tegengeworpen dat hij vanaf het moment dat de planologische wijziging voor hem voorzienbaar was tot aan het ontstaan van de voorbereidingsbescherming, waardoor eventuele bouwaanvragen moesten worden aangehouden, geen concrete pogingen heeft ondernomen om de bestaande bouwmogelijkheden daadwerkelijk te realiseren.
De stelling van verweerder in zijn verweerschrift dat de voorzienbaarheid in dit verband reeds een aanvang had genomen bij de vaststelling van het provinciale Streekplan op 17 juli 1992 doet aan dit oordeel niet af aangezien in elk geval het bestemmingsplan “Correctieve herziening Buitengebied 1983” ruimschoots na 17 juli 1992 - te weten op 25 mei 1998 - in werking is getreden. In dit bestemmingsplan wordt expliciet gerefereerd aan het Streekplan maar dat heeft niet geleid tot het wegbestemmen van de bouwmogelijkheden op de beide percelen. Daartoe is in 2002 het bestemmingsplan “Glas-Nat” in procedure gebracht. Daarnaast heeft eiseres in dit verband terecht opgemerkt dat burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk in hun brief van 18 juni 1998 nog hebben verklaard dat er op dat moment geen voornemen was tot (partiële) herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied herziening 1983”. Voorts was ten tijde van het nemen van het voorbereidingsbesluit van 30 maart 2000 nog geen tien jaar, zijnde de termijn waarbinnen in beginsel een bestemmingsplan dient te worden herzien, verstreken zodat deze situatie reeds daarom niet op één lijn gesteld kan worden met de door verweerder aangehaalde uitspraak van de AbRS van 28 september 2005, LJN: AU3404.
2.5
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte heeft tegengeworpen dat sedert het nemen van het voorbereidingsbesluit van 30 maart 2000 geen concrete pogingen zijn ondernomen om de bestaande bouwmogelijkheden op de onderhavige percelen daadwerkelijk te realiseren.
Aangezien, naar niet in geschil is, de waarde van de beide percelen tezamen ten gevolge van de sterk verminderde bouw- en gebruiksmogelijkheden is verminderd met € 169.920,00 zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en de schade vaststellen op € 169.920,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum waarop het onderhavige planschadeverzoek door verweerder is ontvangen, zijnde 18 september 2003.
2.6
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit van 1 februari 2007 en kent eiseres ten laste van de gemeente Waalwijk een vergoeding wegens planschade toe van € 169.920,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2003 tot aan de dag van voldoening;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--, te vergoeden door de gemeente Waalwijk;
gelast dat de gemeente Waalwijk eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.L. Woerdeman , mr. T. Peters en mr. L.P. Hertsig en uitgesproken in het openbaar door mr. A.J.L. Woerdeman, in tegenwoordigheid van mr. P.H.M. Verdonschot als griffier, op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: