NJB 2020/1731:Uitlokken van ontucht bij minderjarige, art. 248a lid 1 Sr: de wetgever heeft beoogd uitdrukkelijk ook strafbaar te stellen een kind van nog geen achttien jaren door de in dat artikellid genoemde middelen opzettelijk te bewegen tot ontuchtige handelingen op afstand van en zonder lijfelijk contact met de dader, dus met zichzelf of met een derde, bijvoorbeeld via internet. Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, art. 38e lid 1 Sr en art. 359 lid 7 Sv: de rechter dient bij oplegging van deze maatregel in zijn motivering tot uitdrukking te brengen dat deze wel of niet is opgelegd ter zake van een ‘geweldsmisdrijf’. In casu kon het hof oordelen dat de bewezenverklaarde misdrijven onder art. 248a en 248e Sr kunnen worden gekwalificeerd als ‘geweldsmisdrijven’, dus als misdrijven die waren gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De Hoge Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat de wetgever niet heeft beoogd het misdrijf van art. 248a Sr slechts dan als ‘geweldsmisdrijf’ aan te merken, indien de ontuchtige handelingen in de fysieke nabijheid van de dader hebben plaatsgevonden en sprake is geweest van lijfelijk contact