HR, 09-11-2012, nr. 11/01656
ECLI:NL:HR:2012:BX7468
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-11-2012
- Zaaknummer
11/01656
- Conclusie
mr. De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
BX7468
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX7468, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX7468
ECLI:NL:HR:2012:BX7468, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX7468
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑03‑2011
- Vindplaatsen
NJ 2013/213 met annotatie van S. Perrick
Conclusie 09‑11‑2012
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Partij(en)
11/01656
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Zitting 7 september 2012
Conclusie inzake
- 1.
[Eiser 1]
- 2.
[Eiseres 2]
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
[Verweerder 2]
Inleiding
1.
Inzet van het onderhavige geding is de vraag of eisers tot cassatie (verder ook: [eisers]) op de voet van art. 4:192 lid 3 BW geacht moeten worden de nalatenschap van hun moeder zuiver aanvaard te hebben door het laten verstrijken van de door de kantonrechter krachtens art. 4:192 lid 2 BW gestelde termijn om hun keuze voor (beneficiaire) aanvaarding of verwerping uit te brengen met als gevolg dat zij - als zuiver aanvaard hebbende erfgenamen - aansprakelijk zijn voor de huurschuld van erflaatster aan verweerders in cassatie (verder ook: [verweerders]). Het hof heeft geoordeeld dat eisers tot cassatie als erfgenamen tot betaling van deze huurschuld kunnen worden aangesproken "nu uit het (openbare en door het hof geraadpleegde) boedelregister blijkt dat zij de nalatenschap hebben aanvaard". Eisers tot cassatie komen tegen dat oordeel op, stellende dat de beschikking van de kantonrechter niet aan hen is betekend zoals vereist door art. 4:192 lid 2 BW, dat bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van een belanghebbende aan een erfgenaam die zijn keuze nog niet heeft gedaan, een termijn kan stellen die ingaat op de dag nadat de belanghebbende deze beschikking heeft doen betekenen en de beschikking onder vermelding van de gedane betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister.
2.
Voor de vaststaande feiten zij verwezen naar de in cassatie niet bestreden rov. 1 van het eindarrest van het hof 's-Gravenhage. Het gaat - samengevat - om het volgende.
- i)
Partijen zijn - tezamen met [betrokkene 1], die in de feitelijke instanties als partij is opgetreden aan de zijde van thans eisers tot cassatie, doch die geen cassatieberoep heeft ingesteld - de kinderen van de op 26 juli 2008 overleden [betrokkene 2] (verder ook: erflaatster).
- ii)
Op 31 december 2003 is bij een notaris een schenkingsakte verleden met erflaatster als schenker en [verweerders] als begiftigden. In de akte is - onder meer - opgenomen dat [betrokkene 2] verklaart te schenken en ten titel van schenking in eigendom over te dragen aan haar twee zonen, [verweerders], die gezamenlijk verklaarden als schenking te aanvaarden, de onverdeelde helft in het herenhuis met erf en tuin aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage onder voorbehoud van het recht van huur van het overgedragen gedeelte van het registergoed terzake waarvan partijen een nadere huur-/verhuurovereenkomst zullen sluiten.
- iii)
Op enig moment in 2004 is een overeenkomst gesloten tussen erflaatster en [verweerders] betreffende voornoemd registergoed, waarin onder meer is bepaald dat deze huurovereenkomst ingaat op 1 juli 2004, dat zij de huurovereenkomst van 1 januari 2004 vervangt, dat de voorwaarden ongewijzigd zijn met uitzondering van het huurbedrag en dat huurster aan verhuurder een bedrag van € 1.500,- per maand vooruitbetaalt.
- iv)
Erflaatster heeft op 13 februari 2008 een testament Iaten opmaken, waarbij zij heeft gelegateerd aan [verweerder 1] en aan [verweerder 2] een bedrag in contanten ter grootte van hun versterfdeel (berekend over het saldo ná inbreng als bepaald in hoofdstuk 4 onder 1), evenwel onder aftrek van de waarde van de aan hen gedane (formele en materiële) schenkingen van (onverdeelde aandelen in) de woning aan [a-straat 1] voor zover de gevolgen van deze schenkingen niet reeds door de rechter financieel of anderszins onherroepelijk ongedaan zijn gemaakt en de waarde van deze schenkingen ook niet op grond van het hierna volgende is ingebracht in de nalatenschap alsmede onder aftrek van de aan hen betaalde huur ter zake van de woning voor zover deze bedragen niet reeds op grond van een rechterlijke uitspraak terugbetaald zijn of moeten worden. In hoofdstuk 4 onder 1 is bepaald dat de afstammelingen verplicht zijn tot inbreng in de nalatenschap van de door erflaatster aan hen gedane schenkingen of giften, op de wijze als in de wet bepaald, voor zover de gevolgen daarvan niet reeds door de rechter financieel of anderszins onherroepelijk ongedaan zijn gemaakt.
3.
[Verweerders] hebben de erven van wijlen [betrokkene 2] - [eiseres 2], [eiser 1] en [betrokkene 1] - gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage (verder: de kantonrechter). Zij hebben ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage gevorderd alsmede ontruiming van deze woning en betaling van achterstallige huur.
4.
Bij vonnis van 29 januari 2009 heeft de kantonrechter - overwegende dat de gedaagde partij, hoewel daartoe naar behoren in de gelegenheid gesteld, tegen de vordering van de eisende partij geen verweer heeft gevoerd - de vorderingen toegewezen.
5.
Op het door [eiseres 2], [eiser 1] en [betrokkene 1] ingestelde hoger beroep heeft het hof (dat bij tussenarrest een comparitie had gelast) bij eindarrest van 14 december 2010 het bestreden vonnis van de kantonrechter vernietigd, onder meer overwegende dat de vordering tot ontbinding niet aan de orde komt nu de huurovereenkomst, gelet op art. 7:268 lid 6 BW, aan het eind van de tweede maand na het overlijden van de huurster/erflaatster is geëindigd. Het hof heeft, opnieuw recht doende, [eiseres 2], [eiser 1] en [betrokkene 1] veroordeeld tot ontruiming van de woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. Voorts heeft het hof [eiseres 2] en [eiser 1] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [verweerders] van een bedrag van € 9.000,- vermeerderd met wettelijke rente. Het hof overwoog daartoe als volgt in rov. 6 van zijn eindarrest:
"Ten aanzien van de vordering tot betaling van achterstallige huur wordt het volgende overwogen. Het gaat hier om een schuld van [betrokkene 2] als huurster. Na haar overlijden is deze huurschuld onderdeel van haar nalatenschap. Nu de huurovereenkomst op 30 september 2008 is geëindigd, bedraagt deze huurschuld 6 (april tot en met september) maal € 1500,= is € 9.000,=. [Eiseres 2] en [eiser 1] kunnen als de erfgenamen tot betaling van deze huurschuld worden aangesproken nu uit het (openbare en door het hof geraadpleegde) boedelregister blijkt dat zij de nalatenschap hebben aanvaard. Uit dat register blijkt dat [betrokkene 1], zoals hij stelt, de nalatenschap heeft verworpen zodat de vordering tegen hem niet toewijsbaar is. [Eiseres 2] en [eiser 1] beroepen zich nog op verrekening met een inbrengplicht van [verweerders] Een dergelijke verrekening zou alleen aan de orde zijn wanneer [verweerders] een vordering tot afgifte van hun legaat zouden hebben ingesteld. Dit is niet het geval. Daarbij komt dat de gestelde tegenvordering in verband met een inbrengplicht niet eenvoudig in rechte is vast te stellen zodat in beginsel voor verrekening geen plaats zou zijn. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken om op grond van de redelijkheid van dit beginsel af te wijken. In deze procedure moet in het midden blijven of de huurovereenkomst vatbaar is voor vernietiging. Daarover loopt thans in hoger beroep een andere procedure."
6.
[Eiseres 2] en [eiser 1] hebben (tijdig) cassatieberoep ingesteld tegen het eindarrest van het hof. [Verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Beide partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht, waarna [verweerders] van dupliek hebben gediend.
Het cassatiemiddel
7.
Het cassatiemiddel richt zich tegen rov. 6 (hiervoor weergegeven) van het bestreden arrest, meer in het bijzonder tegen de zinsnede:
"[Eiseres 2] en [eiser 1] kunnen als de erfgenamen tot betaling van deze huurschuld worden aangesproken nu uit het (openbare en door het hof geraadpleegde) boedelregister blijkt dat zij de nalatenschap hebben aanvaard."
Het middel strekt, naar ik begrijp, onder meer ten betoge dat deze overweging onvoldoende is gemotiveerd en daardoor onbegrijpelijk is in het licht van de "akte uitlaten" d.d. 23 februari 2010. Met deze akte (die zich bij de gedingstukken bevindt) hebben [eiser 1], [betrokkene 1] en [eiseres 2] gereageerd op de door [verweerders] in het geding gebrachte producties 3 en 4. Productie 3 is een afschrift uit het boedelregister waarin met betrekking tot "vaststellen keuzetermijn" staat vermeld: datum registratie 12 augustus 2009, datum beschikking 13 juli 2009 en datum betekening 30 juli 2009. Productie 4 is een afschrift van de "beschikking inzake nieuw erfrecht" van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, d.d. 13 juli 2009 waarin de kantonrechter de termijn waarbinnen de erfgenamen [eiseres 2], [eiser 1] en [betrokkene 1] hun keuze kenbaar dienen te maken of zij de nalatenschap van erflaatster (beneficiair) zullen aanvaarden dan wel verwerpen, stelt op 30 dagen, ingaande op de dag nadat verzoeker [verweerder 1] deze beschikking aan de erfgenamen heeft doen betekenen en de beschikking onder vermelding van de gedane betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister.
Het middel betoogt dat bij de inschrijving in het boedelregister geen exploot van betekening is overgelegd. Het wijst erop dat bij de "akte uitlaten" de stukken in het geding zijn gebracht die [eiseres 2] en [eiser 1] ter zake van de inschrijving in het boedelregister van de rechtbank hebben ontvangen (in het kader van het onderzoek dat zij bij het boedelregister hebben ingesteld toen zij in de procedure voor het hof werden geconfronteerd met het afschrift uit het boedelregister). Uit deze stukken blijkt, aldus het middel, dat geen exploot van betekening is overgelegd. (Bij de stukken die bij de "akte uitlaten" in het geding zijn gebracht bevindt zich geen exploot van betekening. Bij de stukken bevindt zich slechts een brief van [verweerder 1], ingekomen ter griffie op 12 augustus 2009, inhoudende een verzoek tot inschrijving van de evenbedoelde beschikking van de kantonrechter, in welke brief [verweerder 1] (onder verwijzing naar bijgevoegde twee bijlagen) vermeldt dat de stukken die door hem op 30 juni j.l. (bedoeld moet zijn 30 juli j.l. gelet op het stempel op bijlage 1) zijn ingediend bij de griffie, eerder dezelfde dag door hem zijn aangeboden aan en ook in ontvangst zijn genomen door [betrokkene 3], werkzaam bij het advocatenkantoor waar [eiseres 2] en [eiser 1] domicilie hebben gekozen en dat hij verwacht daarmee te hebben voldaan aan "alle voorwaarden voor een correcte betekenis".)
Het middel geeft voorts nog aan dat [eisers] de kantonrechter bij verzoekschrift van 19 mei 2010 hebben verzocht de onderhavige registratie in het boedelregister door te halen, dat de kantonrechter bij brief d.d. 8 juli 2010 vragen aan hen heeft gesteld, dat zij die vragen hebben beantwoord en sindsdien niets meer in deze zaak hebben mogen vernemen, dat zij op 17 augustus 2010 in het boedelregister hebben laten inschrijven dat zij de nalatenschap aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving en dat het de vraag is op welke datum het hof het boedelregister heeft geraadpleegd. In hun schriftelijke toelichting verwijzen zij naar de "als productie bijgevoegde" akte van 17 augustus 2010, inhoudende de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap van erflaatster "heden als vermeld ingeschreven in het boedelregister van de rechtbank 's-Gravenhage". Deze productie bevindt zich uitsluitend in het B-dossier.
In hun dupliek hebben [verweerders] uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen het overleggen van nieuwe stukken in het geding en tegen verruiming van het debat bij schriftelijke toelichting. Zij betogen dat het overleggen van productie 1, wat daarvan verder ook zij, een ontoelaatbaar novum in cassatie is.
8.
Het middel moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het volgende. Op grond van art. 4:186 lid 1 BW houden de griffiers van de rechtbanken een openbaar boedelregister waarin krachtens wettelijk voorschrift feiten worden ingeschreven die voor de rechtstoestand van opengevallen nalatenschappen van belang zijn. Lid 3 bepaalt dat de wijze van inrichting en raadpleging van het boedelregister bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld (het Besluit boedelregister van 11 december 2002, Stb. 2002, 608). Voor het boedelregister is, anders dan bij de openbare registers genoemd in art. 3:16 BW, niet voorzien in een derdenbeschermingsbepaling. Zie Verstappen, Handboek erfrecht XIII.7; W.R. Meijer, Gevolgen van erfopvolging, Mon. BW B22 (2005), hoofdstuk IV en Losbl. Kluwer Erfrecht (Reinhartz), aantekeningen bij art. 4:186 BW.
Art. 4:192 lid 2 BW bepaalt dat, indien een erfgenaam nog geen keuze heeft gemaakt (tussen het (beneficiair) aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap), de kantonrechter hem daarvoor op verzoek van een belanghebbende een termijn kan stellen die ingaat op de dag nadat de belanghebbende deze beschikking aan de erfgenaam heeft doen betekenen en de beschikking onder vermelding van de gedane betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister. De kantonrechter kan op verzoek van de erfgenaam de termijn voor de afloop daarvan een of meer malen verlengen. De verlenging wordt in het boedelregister ingeschreven. Laat de erfgenaam de termijn verlopen zonder inmiddels een keuze te hebben gedaan, dan wordt hij geacht de nalatenschap zuiver te aanvaarden (art. 4:192 lid 3 BW).
De door de rechter vastgestelde termijn gaat pas in op de dag nadat de belanghebbende de beschikking houdende de termijnstelling, aan de erfgenaam heeft doen betekenen en de beschikking onder vermelding van de gedane betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister opdat ook andere belanghebbenden van de ingegane termijn kennis kunnen nemen. Deze eisen strekken tot waarborg voor de erfgenaam en voor derden. Zie Parl. Gesch. Boek 4, p. 937-938 waar wordt opgemerkt dat met dit nieuwe stelsel "enerzijds tegemoet is gekomen aan de eisen van de Commissie ten gunste van de op niets verdachte erfgenamen en anderzijds de mogelijkheid tot verkrijging van rechtszekerheid voor diligente crediteuren en andere belanghebbenden voldoende is gewaarborgd." Zie voorts W.R. Meijer, Gevolgen van erfopvolging, Mon. BW B22 (2005), nr. 19.8, die constateert dat de termijn pas begint te lopen indien aan de betreffende eisen is voldaan, zodat de inschrijving essentieel is. Zie tevens Luijten, 'Het boedelregister van artikel 4:186. Een nieuwe loot aan de registerboom.', Nieuw erfrecht 2003/2, p. 22.
Op grond van art. 1 aanhef en onder e van het Besluit boedelregister dient ter inschrijving van de in art. 4:192 lid 2 BW bedoelde beschikking onder vermelding van de daarvan gedane betekening, in het boedelregister aan de griffier een authentiek afschrift van de beschikking alsmede van het exploot van betekening te worden overgelegd. De verlenging van de termijn wordt ambtshalve door de griffier ingeschreven (art. 2 juncto art. 1 aanhef en onder f). Art. 6 van het Besluit bepaalt dat de in art. 1 genoemde stukken die voor een inschrijving in het boedelregister dienen te worden overgelegd of ter beschikking dienen te staan, geen deel uitmaken van het boedelregister. Zij worden ter griffie van de rechtbank zodanig bewaard dat het verband met de op grond daarvan ingeschreven feiten kan worden gelegd. De nota van toelichting bij het Besluit (p. 11) vermeldt bij dit art. 6 dat zich in de praktijk de situatie kan voordoen dat de juistheid van een in het boedelregister gedane inschrijving wordt betwist en dat zulks moet worden nagegaan aan de hand van de bescheiden die voor de inschrijving als basis hebben gediend. Bedoelde bescheiden dienen dan ook op de griffie van de rechtbank bewaard te worden en wel op een zodanige wijze dat verificatie kan plaatsvinden. Zie ook T&C Erfrecht en relatievermogensrecht (Verstappen), Besluit boedelregister art. 6, aant. 2. Zie tevens Luijten, a.w., p. 23, die betoogt dat de griffier ambtshalve de onderliggende bescheiden zou moeten verifiëren bij betwisting in rechte van de juistheid van een inschrijving.
9.
Het middel richt zich - als gezegd - met motiveringsklachten tegen 's hofs oordeel in rov. 6 dat [eiseres 2] en [eiser 1] als erfgenamen tot betaling van de huurschuld van de erflaatster kunnen worden aangesproken nu uit het (openbare en door het hof geraadpleegde) boedelregister blijkt dat zij de nalatenschap hebben aanvaard. Voor zover het middel daarbij (met name onder punt 11 en 12 van de cassatiedagvaarding, waar onder meer de inschrijving van de beneficiaire aanvaarding op 17 augustus 2010 in het boedelregister ter sprake wordt gebracht) een beroep doet op feiten en omstandigheden die niet in feitelijke instanties zijn aangevoerd, faalt het reeds nu het ongeoorloofde nova in cassatie betreft.
Het middel klaagt echter terecht dat het gewraakte oordeel van het hof in rov. 6 onvoldoende is gemotiveerd gelet op de door het middel (in het bijzonder onder 10) weergegeven stellingen van eisers tot cassatie, inhoudende dat de inschrijving in het boedelregister ten onrechte en in strijd met de wet is geschied omdat geen exploot van betekening is overgelegd (waarbij zij als vindplaats van deze stellingen verwijzen naar de door hen in hoger beroep genomen "akte uitlaten" van 23 februari 2010). Gelet op deze stellingen met betrekking tot de inschrijving in het boedelregister en gelet op de door eisers tot cassatie bij de "akte uitlaten" ter adstructie van deze stellingen in het geding gebrachte stukken, lag het op de weg van het hof - dat zich bij zijn gewraakte oordeel klaarblijkelijk heeft gebaseerd op de (juistheid van de) inschrijving in het boedelregister en daarmee op het overgelegd zijn van een exploot van betekening - te motiveren op grond waarvan het ervan is uitgegaan dat bij de inschrijving in het boedelregister een exploot van betekening van de desbetreffende beschikking is overgelegd.
10.
Het voorgaande brengt mij tot de slotsom dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven en dat verwijzing moet volgen.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 09‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Vordering op erflater; mogelijkheid van verhaal op de erfgenamen; boedelregister. Termijnstelling bij beschikking kantonrechter voor aanvaarding nalatenschap door erfgenamen, art. 4:192 lid 2 BW. Inschrijving beschikking in boedelregister rechtbank; exploot van betekening aan erfgenamen, art. 1 en 6 Besluit boedelregister (Besluit van 11 december 2002, Stb. 608).
Partij(en)
9 november 2012
Eerste Kamer
11/01656
RM/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. van Steensel,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Eisers tot cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 1] en [eiseres 2] en verweerders als [verweerder 1] en [verweerder 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak 802120/08-27165 van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 29 januari 2009;
- b.
de arresten in de zaak 200.033.197/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juni 2009 en 14 december 2010.
Het arrest van het hof van 14 december 2010 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstgenoemd arrest van het hof hebben [eiser 1] en [eiseres 2] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
De advocaat van [verweerder 1] en [verweerder 2] heeft bij brief van 21 september 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
- (i)
[Verweerder 1], [verweerder 2], [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] zijn kinderen van [betrokkene 2].
- (ii)
Op 31 december 2003 heeft [betrokkene 2] bij notarieel verleden akte aan [verweerder 1] en [verweerder 2] geschonken en ten titel van schenking in eigendom overgedragen, en is door [verweerder 1] en [verweerder 2] als schenking aanvaard, de onverdeelde helft van het in 's-Gravenhage gelegen woonhuis van [betrokkene 2], onder voorbehoud van het recht van huur van het overgedragen gedeelte van het woonhuis. Partijen verplichtten zich ertoe een nadere huur-/verhuurovereenkomst te sluiten.
- (iii)
De op 1 januari 2004 tussen [betrokkene 2] enerzijds en [verweerder 1] en [verweerder 2] anderzijds gesloten huur/-verhuurovereenkomst is in de loop van 2004 vervangen door een nieuwe huur-/verhuurovereenkomst, waarbij het door [betrokkene 2] verschuldigde huurbedrag werd vastgesteld op € 1.500,-- per maand.
- (iv)
[Betrokkene 2] is op 26 juli 2008 overleden.
- (v)
Op verzoek van [verweerder 1] heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage bij beschikking van 13 juli 2009 overeenkomstig art. 4:192 lid 2 BW [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] een termijn gesteld waarbinnen zij hun keuze omtrent (beneficiaire) aanvaarding of verwerping van de nalatenschap van [betrokkene 2] kenbaar dienden te maken. De kantonrechter heeft deze termijn gesteld op 30 dagen, ingaande op de dag nadat [verweerder 1] deze beschikking aan [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] heeft doen betekenen en de beschikking onder vermelding van de gedane betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister.
- (vi)
De beschikking van de kantonrechter van 13 juli 2009 is op 12 augustus 2009 in het boedelregister ingeschreven. In het boedelregister is 30 juli 2009 als datum van betekening vermeld.
3.2
[Verweerder 1] en [verweerder 2] hebben de erven van [betrokkene 2] en [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] in rechte betrokken en, onder meer, betaling van de achterstallige huur van [betrokkene 2] gevorderd.
Deze vordering is door de kantonrechter te 's-Gravenhage toegewezen.
3.3
In het door [eiser 1], [eiseres 2] en [betrokkene 1] ingestelde hoger beroep heeft het hof ten aanzien van de vordering tot betaling van de achterstallige huur van [betrokkene 2], voor zover in cassatie van belang, als volgt geoordeeld:
- (i)
De huurovereenkomst tussen [betrokkene 2] enerzijds en [verweerder 1] en [verweerder 2] anderzijds is op grond van art. 7:268 lid 6 BW op 30 september 2008 geëindigd.
- (ii)
De vordering van [verweerder 1] en [verweerder 2] tot betaling van achterstallige huur betreft een schuld van [betrokkene 2] als huurster, die na haar overlijden onderdeel van haar nalatenschap is. De huurschuld van [betrokkene 2] bedraagt € 9.000,--.
- (iii)
[Eiser 1] en [eiseres 2] kunnen als de erfgenamen van [betrokkene 2] tot betaling van deze huurschuld worden aangesproken nu uit het (openbare en door het hof geraadpleegde) boedelregister blijkt dat zij de nalatenschap hebben aanvaard.
- (iv)
Uit het boedelregister blijkt voorts dat [betrokkene 1], zoals hij stelt, de nalatenschap heeft verworpen, zodat de vordering tegen hem niet toewijsbaar is.
3.4
[Eiser 1] en [eiseres 2] bestrijden in cassatie het hiervoor in 3.3 onder (iii) weergegeven oordeel van het hof. Zij voeren daartoe, onder meer, aan dat dit oordeel onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheid dat zij bij akte in hoger beroep hebben betoogd dat de beschikking van de kantonrechter van 13 juli 2009 niet rechtsgeldig aan hen is betekend en dat de inschrijving in het boedelregister van deze beschikking ten onrechte en in strijd met de wet is geschied, omdat geen exploot van de op grond van art. 4:192 lid 2 BW vereiste betekening van de beschikking is overgelegd.
3.5
De klacht is gegrond. Bij de beantwoording van de vraag of [eiser 1] en [eiseres 2] als erfgenamen van [betrokkene 2] tot betaling van de huurschuld kunnen worden aangesproken, had het hof niet mogen voorbijgaan aan het - onderbouwde - betoog van [eiser 1] en [eiseres 2] dat hiervoor in 3.4 is weergegeven.
3.6
Bij het vorenstaande verdient aantekening dat op grond van art. 1, aanhef en onder e, Besluit boedelregister (Besluit van 11 december 2002, Stb. 608) voor de inschrijving in het boedelregister van de in art. 4:192 lid 2 BW bedoelde beschikking, onder vermelding van de daarvan gedane betekening, aan de griffier moeten worden overgelegd (i) een authentiek afschrift van de beschikking, en (ii) het exploot van betekening. Voorts bepaalt art. 6, eerste volzin, Besluit boedelregister weliswaar dat de in art. 1 genoemde stukken die voor een inschrijving in het boedelregister dienen te worden overgelegd of ter beschikking dienen te staan, geen deel uitmaken van het boedelregister, maar art. 6, tweede volzin, Besluit boedelregister schrijft voor dat deze stukken ter griffie van de rechtbank zodanig worden bewaard, dat het verband met de op grond daarvan ingeschreven feiten kan worden gelegd.
3.7
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 december 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder 1] en [verweerder 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] en [eiseres 2] begroot op € 465,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 november 2012.
Beroepschrift 11‑03‑2011
Heden, de [elfde maart] tweeduizendelf
op verzoek van
[eiser 1] wonende te [woonplaats] en [eiseres 2], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: ‘eisers in cassatie’, die beiden woonplaats hebben gekozen op het kantooradres van Kortenbach Van Steensel Advocaten & Belastingkundigen, aan de Koninginnegracht nr. 8 te (2514 AA) Den Haag meer speciaal bij Mr A.J. van Steensel, Advocaat bij de Hoge Raad, die als zodanig wordt gesteld en aangewezen om hen in het geding te vertegenwoordigen;
heb ik,
[Cornelis Johannes Korenhof, als gerechtsdeurwaarder gevestigd te 's‑Gravenhage, kantoorhoudende te 's‑Gravenhage aan de Laan van Nieuw Oost Indie 42–44]
- I.
[verweerder 1], wonende te [woonplaats] en
- II.
[verweerder 2], wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: ‘verweerders in cassatie’, die beiden ten deze domicilie gekozen hebben te 's‑Gravenhage aan de Riouwstraat nr. 142, ten kantore van Blume Stolker & Roel Gerechtsdeurwaarders,
1.
Op laatstvermeld adres exploot gedaan en twee afschriften hiervan, voor elk der gedaagden een, gelaten bij/aan: [Mevrouw A. de Jager]
[aldaar werkzaam]
2.
Aangezegd dat eisers in cassatie beroep instellen tegen het arrest op 14 december 2010 door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage onder zaaknummer 200.033.197/01 gewezen in het geschil tussen eisers in cassatie als appellant en verweerders in cassatie als geïntimeerden,
3.
Gedagvaard om op vrijdag acht april 2011 om 10.00 uur[…], niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad der Nederlanden, in het gebouw aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage, om tegen voormeld arrest te horen het hierna vermelde cassatiemiddel.
4.
Aangezegd:
DAT indien verweerders in cassatie niet op de hiervoor sub 3 genoemde of op een door de Hoge Raad nader te bepalen roldatum, op de sub 3 bepaalde wijze in het geding verschijnen, de Hoge Raad tegen hen verstek zal verlenen.
DAT indien gedaagden, verweerders in cassatie, advocaat stellen maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betalen, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerders verleent, het door de verweerders in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en hun recht om in cassatie te komen vervalt;
DAT indien tenminste één van de gedaagden advocaat heeft gesteld en het griffierecht tijdig heeft voldaan, tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
DAT bij verschijning in het geding van ieder van de verschenen gedaagden een griffierecht zal worden geheven welk griffierecht voor gedaagden ieder € 294,00 bedraagt, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
DAT van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van € 294,00, indien gedaagde op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- —
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- —
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel I-b van die wet, waaruit blijkt dat het inkomen van gedaagde niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35 lid 3 en 4, telkens onderdelen a t/m d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, lid 1 en 2 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
DAT van gedaagden, verweerders in cassatie, die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
Middelen
Eisers in cassatie kunnen zich niet verenigen met de uitspraak waarvan cassatie en voeren daartegen het navolgende middel aan.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt doordat het hof heeft overwogen en beslist als in bestreden arrest is vermeld, zulks om de navolgende, in onderlinge samenhang te lezen redenen.
Onderdeel I
Het hof heeft sub 6, vijfde volzin, van het bestreden arrest overwogen:
‘[eiseres 2] en [eiser 1] kunnen als erfgenamen tot de betaling van deze huurschuld worden aangesproken nu uit het (openbare en door het hof geraadpleegde) boedelregister blijkt dat zij de nalatenschap hebben aanvaard.’
De overweging van het hof is voor eisers in cassatie onbegrijpelijk.
Toelichting
1.
De opsteller van het cassatiemiddel is zich ervan bewust is dat Uw Raad geen feitenrechter is. Niettemin zijn de feiten voor zover zij hieronder worden gegeven relevant voor de beoordeling van het middel, zodat zij hierbij toch worden betrokken. Niet om Uw Raad een nieuw feitelijk oordeel te doen vellen, maar om de juiste context van het middel aan te geven.
2.
Erflaatster en moeder van partijen, mevrouw [erflaatster], overleden op 26 juli 2008, is op 8 januari 2008 een gerechtelijke procedure gestart tegen haar zonen [verweerder 1] en [verweerder 2], nadat zij erachter was gekomen dat deze beide zonen middels kunstgrepen haar totale vermogen (ad circa € 800.000,--) aan haar hadden ontfutseld. Erflaatster heeft —kort gezegd— de rechter verzocht de twee schenkingsakten, waarbij zij middels twee schenkingen haar huis heeft weggeschonken aan beide voornoemde zonen, te vernietigen en heeft voorts gevorderd dat deze beide zonen aan haar moeten terugbetalen hetgeen zij anderszins van erflaatster geschonken hebben gekregen c.q. hebben ontvangen.
3.
Eisers in cassatie zijn door erflaatster bij testament aangewezen als executeurs-testamentair. In die hoedanigheid wensen eisers in cassatie uitvoering te geven aan de laatste wil van hun moeder, waaronder het overnemen van de gerechtelijke procedure van moeder tegen [verweerder 1] en [verweerder 2].
4.
De uitkomst van die procedure is leidend voor de verdere afwikkeling van de nalatenschap, welke op dit moment alleen maar schulden kent.
5.
[verweerder 1] heeft de kantonrechter bij verzoekschrift d.d. 5 juni 2009 verzocht aan [eiser 1] en [eiseres 2] een termijn te stellen voor het aanvaarden van de nalatenschap van erflaatster. Bij beschikking d.d. 13 juli 2009, gewezen onder rolnummer 857923 EJ VERZ 09-82421 heeft de kantonrechter ex art. 4:192, lid 2 BW de termijn waarbinnen [eiseres 2] en [eiser 1] hun keuze kenbaar dienen te maken of zij de nalatenschap van hun moeder (beneficiair) zullen aanvaarden dan wel verwerpen, gesteld op dertig (30) dagen, ingaande op de dag nadat [verweerder 1] deze beschikking aan [eiser 1] en [eiseres 2] heeft doen betekenen en de beschikking onder vermelding van de gedane betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister.
6.
[verweerder 1] heeft voormelde beschikking van de kantonrechter niet aan [eiser 1] en/of [eiseres 2] betekend. Op 12 augustus 2010 heeft [verweerder 1] de beschikking van de kantonrechter doen inschrijven in het boedelregister onder de vermelding dat de beschikking van de kantonrechter op 30 juli 2010 is betekend.
7.
Het Besluit Boedelregister bepaalt dat bij een inschrijving op grond van artikel I, letter e van dat besluit een authentiek exploot van de betekening moet worden overgelegd.
8.
Nadat [eiser 1] en [eiseres 2] in de onderhavige procedure bij het hof werden geconfronteerd met een afschrift van het boedelregister, hebben zij actie ondernomen.
9.
Uit onderzoek van [eiser 1] en [eiseres 2] bij het boedelregister is gebleken dat er geen exploot van betekening is overgelegd. Uit dat onderzoek is voorts gebleken dat [verweerder 1] bij brief d.d. 10 augustus 2009 heeft gecorrespondeerd met mr. M Liao van de griffie van de sector Kanton, waarna de onderhavige aantekening op instructie van laatstgenoemde persoon in het boedelregister is opgetekend. Formeel is de bedoelde aantekening in het boedelregister derhalve op instructie van de Kantonrechter geschied.
10.
[eiser 1] en [eiseres 2] hebben de stukken ter zake de inschrijving in het boedelregister van de rechtbank ontvangen en deze stukken vervolgens bij de akte uitlaten d.d. 23 februari 2010 ter kennis van het hof gebracht. In die akte hebben eisers in cassatie aangegeven dat de inschrijving ten onrechte en in strijd met de wet is geschied en voorts hebben zij in die akte aangegeven actie te zullen ondernemen om die inschrijving ongedaan te maken.
11.
Bij verzoekschrift d.d. 19 mei 2010 hebben [eiser 1] en [eiseres 2] de kantonrechter verzocht de onderhavige registratie in het boedelregister door te halen nu betekening van de betreffende beschikking nog niet had plaatsgevonden. Laatstbedoeld verzoekschrift is bij het kantongerecht ingeschreven onder zaaknummer 968588 / 10-83024. In die zaak heeft de kantonrechter bij brief d.d. 8 juli 2010 vragen aan verzoekers gesteld, welke vragen bij brief d.d. 23 juli 2010 door verzoekers zijn beantwoord. Sindsdien is niets meer in deze zaak vernomen, behalve de telefonische mededeling van de griffie dat de zaak de aandacht van de kantonrechter heeft.
12.
Daar een prompte beslissing van de kantonrechter uitbleef, hebben [eiser 1] en [eiseres 2] op 17 augustus 2010 in het boedelregister laten inschrijven dat zij de nalatenschap van hun moeder mevrouw [erflaatster] aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiaire aanvaarding). Door griffiemedewerker S.P.C. Meeuwssen, is daarvan onder nummer 1101/2010 een akte opgemaakt.
13.
In de bestreden overweging heeft het hof de woorden ‘onder voorrecht van boedelbeschrijving’ niet opgenomen. Uit het feit dat het hof dit niet heeft opgenomen, moet worden geconcludeerd dat het hof er van uit gaat dat eisers in cassatie de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.
14.
In ieder geval gaan verweerders in cassatie van die lezing uit nu zij het arrest van het hof hebben laten betekenen en over willen gaan tot executie daarvan.
15.
Nu eisers in cassatie op 17 augustus 2010 de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard en het hof zijn arrest op 14 december 2010 heeft gewezen, is de beslissing van het hof voor zover daarin is overwogen dat eisers in cassatie de nalatenschap hebben aanvaard, in het licht van de feiten die hiervoor zijn aangevoerd zonder nadere overweging, die ontbreekt, onvoldoende gemotiveerd en daardoor onbegrijpelijk.
16.
De mogelijkheid doet zich voor dat het hof het boedelregister heeft geraadpleegd op een datum gelegen voor 17 augustus 2010. Het hof heeft evenwel verzuimd aan te geven op welke datum zij het boedelregister heeft geraadpleegd. In het onderhavige geval en gezien de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden moet worden geconcludeerd dat sprake is van een motiveringsgebrek.
17.
Nu het arrest van het hof onvoldoende is gemotiveerd en daardoor onbegrijpelijk is, kan het niet in stand blijven.
Eis:
Tot vernietiging van het bestreden arrest, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten, mede ten aanzien van de kosten.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder: € 90,81
Eisers in cassatie kunnen op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 de hen in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.
Deurwaarder