Rb. Overijssel, 25-04-2016, nr. 4935329 HA VERZ 16-42
ECLI:NL:RBOVE:2016:2364
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
25-04-2016
- Magistraten
Mr. J.A.O.M. van Aerde
- Zaaknummer
4935329 HA VERZ 16-42
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2016:2364, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 25‑04‑2016
Uitspraak 25‑04‑2016
Mr. J.A.O.M. van Aerde
Partij(en)
Beschikking van de kantonrechter van 25 april 2016
in de zaak van
[Werkneemster],
wonende te Deventer,
verzoekende partij, hierna te noemen [A],
gemachtigde mr. B.J.K. Boter,
tegen
[werkgeefster],
gevestigd te Deventer,
verwerende partij, hierna te noemen [B],
gemachtigde mr. A.G.M. ten Bokum.
1. De procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- —
het verzoekschrift met producties
- —
het verweerschrift met producties
- —
de akte wijziging verzoek.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 april 2016. Beide partijen zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigden.
1.3.
Partijen hebben hun standpunten laten toelichten door hun gemachtigden, waarbij de gemachtigde van [A] gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekeningen gemaakt.
2. De feiten
2.1.
[A], geboren op 23 juli 1963, is op 16 december 1998 in dienst getreden bij [B]. De laatste functie die [A] vervulde, is die van medewerker interieurverzorging/civiele dienst, met een salaris van € 1.445,66 bruto exclusief 8% vakantietoeslag en 5,7% eindejaarsuitkering.
2.2.
[B] is een zorginstelling die allerlei vormen van zorg biedt aan kwetsbare groepen.
2.3.
[A] heeft vanaf 2013 te kampen met een alcoholprobleem, waarvoor zij eind 2014/begin 2015 bij Stichting Tactus Verslavingszorg met succes is behandeld.
2.4.
Op 4 september 2015 heeft [A] zich ziek gemeld en heeft een ziekenhuisopname in verband met een operatie wegens een maagpoliep plaatsgevonden.
2.5.
Op 20 oktober 2015 heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat [A] tijdelijk arbeidsongeschikt is voor eigen werk. [A] heeft op advies van de bedrijfsarts haar werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis hervat, eerst met 5 x 1 uur per week en met ingang van 12 januari 2016 met 5 x 2 uur per week.
2.6.
Op 5 november 2015 heeft in verband met voornoemde werkhervatting een gesprek plaatsgevonden tussen [A] en haar leidinggevende, R. Kiesbrink [A] heeft tijdens dit gesprek toegegeven dat sinds haar ziekenhuisopname sprake is van een terugval in alcoholgebruik.
2.7.
Op 23 december 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Kiesbrink, A. Hofman, senior Organisatie- en HR-adviseur, en [A]. Tijdens dit gesprek is [A] een officiële waarschuwing gegeven. In de bevestigingsbrief van dit gesprek van 4 januari 2016 staat:
Aanleiding voor dit gesprek was dat u bij aanvang van uw werkzaamheden vroeg in de ochtend oncontroleerbaar en zenuwachtig gedrag had vertoond. U rook ook naar alcohol, waardoor dit werd benoemd. U gaf toe de avond en nacht ervoor te lang en te veel alcohol te hebben gedronken. Omdat dit in het verleden vaker is voorgekomen en u daar eerder op bent aangesproken, heeft u in het gesprek een officiële waarschuwing gehad. De heren Kiesbrink en Hofman hebben u erop gewezen dat alle [B] medewerkers representatief en een visitekaartje horen te zijn binnen onze ouderenzorglocaties en dat afwijkend en oncontroleerbaar gedrag in de nabijheid van onze kwetsbare bewoners onaanvaardbaar is. U gaf in het gesprek aan daarmee eens te zijn en verkeerd bezig te zijn.
U meldde ook een afspraak te zullen maken met uw huisarts om (verdere) professionele hulp te zoeken. De heren Kiesbrink en Hofman hebben u gemeld dit niet van u te willen geloven, omdat u dit eerder ook niet bent nagekomen. Het is eerst zien en dan geloven.
De heer Kiesbrink wees u er in het voornoemde gesprek ook nog op, dat u in de periode tot uw ziekmelding (op 4 september 2015) langdurig onvoldoende gefunctioneerd heeft. Ook heeft u verzuimd uw werkgever op de hoogte te stellen van uw problematische (gezondheids-) situatie en hulp te vragen. Uit het controlesysteem is gebleken dal u ernstige achterstanden heeft laten ontstaan in de periodieke werkzaamheden op uw afdeling. Dit betrof vooral de minder gangbare plekken (hoog, laag en achter).
Diverse collega 's zijn, naast hun eigen werkzaamheden, twee maanden bezig geweest de bedoelde ernstig vervuilde plekken schoon te maken en de achterstanden in te halen. Nu hebben uw directe collega 's uw afwijkende en oncontroleerbare gedrag verklikt bij de leidinggevende. Uw credit heeft u ook bij hen verspeeld.
U dient deze officiële waarschuwing als laatste waarschuwing te zien. Herhaling van eerdergenoemd onaanvaardbaar gedrag zal niet worden getolereerd, omdat u er vaker op aangesproken en voor gewaarschuwd bent. Herhaling zal derhalve directe beëindiging van het dienstverband en van salarisbetalingen inhouden omdat voortzetting van de arbeidsovereenkomst dan redelijkerwijs niet van de werkgever gevergd kan worden.
2.8.
Op 4 januari 2016 heeft hulpverleningsinstantie Dimence [A] uitgenodigd voor een intakegesprek bij het team verslavingspsychiatrie op 10 februari 2016.
2.9.
Op de ochtend van 10 februari 2016 is [A] om 8.00 uur op de werkvloer verschenen om haar werkzaamheden te verrichten. Zij is toen door Kiesbrink naar huis gestuurd, omdat volgens hem haar adem naar het gebruik van alcohol rook.
2.10.
Op 11 februari 2016 heeft [B] [A] meegedeeld dat zij op staande voet is ontslagen. Bij brief van diezelfde datum heeft [B] het ontslag op staande voet bevestigd. Daarin staat:
Op woensdag 10 februari jl. toonde u wederom binnen onze ouderenzorglocaties ernstig afwijkend en oncontroleerbaar gedrag in de nabijheid van onze kwetsbare bewoners. Hierop bent u in het recente verleden diverse keren aangesproken, zo ook nu weer.
Toen u hier gisterenmorgen op werd aangesproken door de leidinggevenden de heer R. Kiesbrink en mevrouw A. Jimmink, heeft u toegegeven dat u de voorbije avond en nacht overmatig alcohol had geconsumeerd. Er werd in voornoemd gesprek en op uw werkplek ook duidelijk geroken en geconstateerd dat u een enorme alcohollucht uitademde. U erkende dat u zich weer niet aan de geldende afspraken heeft gehouden. De genoemde leidinggevenden hebben u duidelijk gemaakt één en ander opnieuw onaanvaardbaar te vinden, reden waarom u direct naar huis bent gestuurd en waarom u is meegedeeld dat verder intern beraad over de voorliggende casus zou plaatsvinden.
Het intern beraad heeft geleid tot de conclusie dat van ons als werkgevers redelijkerwijs niet langer gevergd kan worden de arbeidsverhouding voort te zetten, omdat v bij herhaling en voortduring onaanvaardbare gedragingen vertoont en duidelijk met u gemaakte afspraken schendt. Aan u wordt dan ook per heden ontslag op grond van dringende redenen verleend. Uw dienstverband en salarisbetaling eindigen vandaag.
Met de salarisbetaling van februari 2016 zullen u nog toekomende bedragen tot en met 11 februari 2016 worden uitbetaald. Uw vakantiegeld en eventueel te verrekenen verlof volgen een maand later.
2.11.
Bij brief van 19 februari 2016 heeft [A] tegen het gegeven ontslag geprotesteerd en zich beschikbaar gehouden voor haar arbeid.
3. Het geschil
3.1.
[A] verzoekt, na wijziging van verzoek, kort gezegd, primair de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en de veroordeling van [B] om haar in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden te hervatten op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede tot betaling van het bij deze functie behorende loon vanaf 11 februari 2016 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Sub-sidiair, voor het geval de opzegging niet wordt vernietigd, verzoekt [A] om toekenning van een transitievergoeding, billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, alsmede de betaling van de openstaande bedragen ter zake van het vakantiegeld en niet genoten vakantiedagen. Dit alles onder de veroordeling van [B] in de proceskosten.
3.2.
[B] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De vraag die in deze procedure voorligt, is of het door [B] aan [A] gegeven ontslag rechtsgeldig is.
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is ieder van de partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat het ontslag op staande voet een uiterst middel is en dat het slechts mag worden gegeven als van de werkgever op grond van een dringende reden niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer nog langer te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de aard en de ernst van de aan de werknemer verweten gedraging, maar moeten ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, in de afweging worden betrokken. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag voor hem zal hebben. Ook indien deze gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (HR 21 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4436 en HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9532).
4.4.
Vast staat dat bij [A] sinds 2013 sprake is van een alcoholprobleem, dat zich na een succesvolle behandeling eind 2014/begin 2015 in september 2015 wederom heeft geopenbaard. Uit de standpunten van partijen volgt dat [A] [B] niet uit eigen beweging van haar terugval op de hoogte heeft gesteld, maar eerst nadat haar leidinggevende, Kiesbrink, haar tijdens het gesprek van 5 november 2015 over haar werkhervatting ermee heeft geconfronteerd dat hij een alcohollucht bij haar waarnam. [B] heeft [A] tijdens dit gesprek uitdrukkelijk te kennen gegeven dat haar gedrag volstrekt onaanvaardbaar is en er bij haar op aangedrongen om zich wegens haar alcoholprobleem tot haar huisarts te wenden en professionele hulp te zoeken. [A] stelt zich op het standpunt dat zij daaraan gevolg heeft gegeven. Zij voert in dit verband aan dat in overleg met de huisarts is besloten dat zij eerst zelf zal proberen om haar problematiek onder controle te krijgen door stapsgewijs de alcoholinname te minderen. Toen bleek dat zij haar verslaving niet beheersbaar kon maken, heeft zij zich op 30 december 2015 opnieuw tot haar huisarts gewend en is zij doorverwezen naar hulpverleningsinstantie Dimence, aldus [A]. [B] geeft een andere lezing van de feiten. Volgens haar verweer heeft [A] haar alcoholproblematiek niet eerder dan 30 december 2015 bij haar huisarts aan de orde gesteld en om professionele hulp/begeleiding gevraagd. In de periode daaraan voorafgaand heeft zij weliswaar contact met haar huisarts gehad, maar dit betrof alleen haar medische problematiek, aldus [B]. [A] verwijst in dit verband naar de door haar als productie 8 ingebrachte e-mail d.d. 18 november 2015 van Kiesbrink aan Hofman en begeleider re-integratie, M. van Beest, waaruit, kort gezegd, volgt dat [A], hoewel zij inziet dat zij hulp nodig heeft, er niet in slaagt om haar hulpvraag bij de huisarts neer te leggen, reden waarom Kiesbrink er wederom bij haar op heeft aangedrongen dat het initiatief wat dit betreft bij haar ligt. De inhoud van dit e-mailbericht, die [A] onweersproken heeft gelaten, valt niet goed te rijmen met het bepleite en niet nader onderbouwde standpunt van [A] dat zij van meet af aan voortvarend heeft gehandeld wat betreft het zoeken van professionele hulp. Daaraan moet dan ook voorbij worden gegaan.
4.5.
In dit verband weegt mee dat aan de geloofwaardigheid van het standpunt van [A] afbreuk wordt gedaan door de inhoud van de bevestigingsbrief van het gesprek dat op 23 december 2015 tussen partijen heeft plaatsgevonden. Blijkens die brief heeft [B] [A] een officiële waarschuwing gegeven, omdat zij die dag zeer afwijkend en ongecontroleerd gedrag op de werkvloer vertoonde en sterk naar alcohol rook. [A] is er door [B] op gewezen dat haar gedrag onaanvaardbaar is en dat herhaling daarvan niet zal worden getolereerd, nu [A] hierop reeds eerder is aangesproken en daarvoor is gewaarschuwd. Hoewel [A] er tijdens dit gesprek blijk van geeft dat ook zij haar gedrag onacceptabel vindt en toezegt professionele hulp te zullen zoeken, hebben Kiesbrink en Hofman er weinig vertrouwen in dat zij zich aan die belofte zal houden, omdat [A] eerdere afspraken die hierover zijn gemaakt niet is nagekomen.
4.6.
Gebleken is dat [A] zich kort na deze waarschuwing, namelijk op 30 december 2015, tot haar huisarts heeft gewend voor hulp en dat zij is doorverwezen naar Dimence, waarmee in de ochtend van 10 februari 2016 een intakegesprek is ingepland. [B] stelt zich op het standpunt dat [A] voorafgaand aan dat gesprek wederom met een sterke alcohollucht op de werkvloer is verschenen en afwijkend en oncontroleerbaar gedrag heeft getoond, hetgeen voor haar de bekende spreekwoordelijke druppel vormde om [A] op staande voet te ontslaan. [A] betwist voornoemd incident, althans zij stelt zich op het standpunt dat zij in de avond voorafgaand aan het intakegesprek weliswaar een aantal drankjes heeft genuttigd, maar dat op de bewuste ochtend van 10 februari 2016 geen sprake is geweest van een waarneembare alcohollucht. Aan dit standpunt kan geen geloof worden gehecht en dit wordt gepasseerd. In dit verband is van belang dat [A] verder niets heeft ingebracht tegen het door [B] overgelegde verslag van het gesprek dat in de ochtend van 10 februari 2016 tussen Kiesbrink, A. Jimmink (verpleegkundig hoofd) en [A] heeft plaatsgevonden. [A] heeft blijkens dit verslag tijdens het gesprek bevestigd dat in de voorgaande avond/nacht overmatige alcoholconsumptie heeft plaatsgevonden en erkend dat zij zich niet aan de in dit verband gemaakte afspraken heeft gehouden. Voorts heeft [A] evenmin weersproken de ter zake afgelegde verklaring van Kiesbrink d.d. 6 april 2016, waaruit blijkt dat hij [A] in de ochtend van 10 februari 2016 in ‘abnormale doen’ heeft aangetroffen in de algemene ruimte van de ouderenzorglocatie van [B]. Volgens zijn verklaring rook [A] sterk naar alcohol, was zij ‘luidruchtig’ en ‘erg onrustig in haar gedragingen’. ‘overschreeuwde’ zij zichzelf en bewoog zij met name ‘haar armen en handen ongecontroleerd’.
4.7.
Het vorenstaande in aanmerking genomen is de door [B] genoemde ontslagreden, namelijk dat [A] bij herhaling en voortduring onaanvaardbare gedragingen vertoont en gemaakte afspraken niet nakomt, in voldoende mate komen vast te staan. De gedragingen van [A], kort gezegd dat zij met de zichtbare gevolgen van alcoholgebruik op de werkvloer verschijnt, zijn naar het oordeel van de kantonrechter in onderlinge samenhang bezien dusdanig ernstig dat van [A] in redelijkheid niet kan worden gevergd het dienstverband met [A] te handhaven, te minder nu de uitdrukkelijk waarschuwing van 23 december 2015 [A] er blijkbaar niet van heeft kunnen weerhouden dit gedrag opnieuw te tonen. In dit verband weegt mee dat [B] een instelling is die zorg biedt aan kwetsbare groepen en dat [B] gemotiveerd heeft toegelicht dat het toelaten van [A] op de werkvloer een afbreukrisico vormt voor de kwaliteit van haar zorg.
4.8.
Tegen de aard en de ernst van de dringende reden weegt niet op dat [A] heeft te kampen met stress, angsten en spanningen, vooral in nieuwe onbekende situaties, zoals een afspraak met Dimence, die het nuttigen van alcohol in de hand werken. Het mag zo zijn dat [A] door haar angststoornissen en stressklachten in verminderde mate in staat is om haar wil ten aanzien van haar drankgebruik te bepalen en de gevolgen daarvan te overzien, dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat zij daarom niet meer voor haar gedragingen verantwoordelijk gehouden zou kunnen worden.
4.9.
Evenmin kan [A] [B] tegenwerpen dat zij zich in de gegeven situatie niet als een goed werkgever heeft gedragen, omdat zij haar onvoldoende gelegenheid heeft geboden om haar verslaving onder controle te krijgen. In voldoende mate is gebleken dat [B] vanaf het moment dat zij op 5 november 2015 ervan op de hoogte is geraakt dat sprake was van een terugval bij [A] haar werkzaamheden en werkomgeving, mede naar aanleiding van klachten van collega's over haar gedrag en kwaliteit van werk, heeft aangepast en nauwgezet contact met de bedrijfsarts heeft onderhouden wat betreft haar re-integratie. Voorts heeft [B] [A] gestimuleerd om professionele hulp te zoeken. In voldoende mate is komen vast te staan dat [A], die kennelijk wist dat zij wegens haar angsten en spanningen extra gevoelig was voor drankgebruik, het stellen van die hulpvraag heeft uitgesteld tot 30 december 2015. Dat aan [A] ontslag op staande voet is gegeven alvorens die hulpverlening een aanvang heeft kunnen nemen, komt voor haar rekening. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [B] het [A] zwaar mogen aanrekenen dat zij, terwijl zij gelet op de uitdrukkelijke waarschuwing van 23 december 2015 behoorde te weten dat haar gedrag volstrekt ontoelaatbaar was en dat herhaling daarvan verstekkende gevolgen voor haar dienstverband zal hebben, op 10 februari 2016 opnieuw op de werkvloer is verschenen met de zichtbare gevolgen van alcoholgebruik. Daardoor heeft [A] willens en wetens het risico genomen dat [B] tot een directe beëindiging van haar dienstverband zal overgaan. Het standpunt van [A] dat [B] van haar verlangde dat zij voorafgaand aan het intakegesprek met Dimence werkzaamheden verrichte, terwijl [A] haar te kennen heeft gegeven dat zij dit wegens de spanningen die het gesprek bij haar opriep liever niet wilde, c kan haar niet baten. [B] heeft dit standpunt immers gemotiveerd betwist en onder verwijzing naar eerdergenoemd gespreksverslag van 10 februari 2016 aangevoerd dat Kiesbrink en [A] gezamenlijk hebben besloten dat [A] voorafgaand aan de afspraak met Dimence haar gebruikelijke arbeidstherapeutische werkzaamheden zal verrichten.
4.10.
Verder heeft [A] betoogd dat het gegeven ontslag verregaande financiële en psychische gevolgen met zich brengt, maar ook dit doet naar het oordeel van de kantonrechter niet af aan de gerechtvaardigdheid daarvan. Evenmin staat de arbeidsongeschiktheid van [A] aan het ontslag in de weg. Gelet op artikel 7:670a lid 2, onderdeel c, BW is het opzegverbod tijdens ziekte, zoals bedoeld in artikel 7:670 lid 1, onderdeel a, BW, niet van toepassing bij opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden.
4.11.
Tot slot is de kantonrechter, anders dan [A], van oordeel dat de ontslagbrief van 11 februari 2016 kan worden aangemerkt als een onverwijlde mededeling. Het standpunt van [A] dat zij uit die brief niet heeft kunnen opmaken welke ‘onaanvaardbare gedragingen’ tot het ontslag hebben geleid, overtuigt geenszins en wordt niet gevolgd. Onbetwist is dat [B] [A] naar aanleiding van het incident in de ochtend van 10 februari 2016 naar huis heeft gestuurd onder de mededeling dat zij zich hierover zal beraden. Vervolgens is [A] op 11 februari 2016 bij haar thuis door [B] op staande voet ontslagen, gevolgd door voornoemde ontslagbrief. In die ontslagbrief wordt [A] uitdrukkelijk gewezen op haar alcoholgebruik en de daarmee gepaard gaande door [B] onacceptabel geachte gedragingen, waaronder haar gedrag op 10 februari 2016. Tegen deze achtergrond bezien mag worden verondersteld dat [A] wist dat zij op staande voet is ontslagen, omdat zij bij herhaling op de werkvloer is verschenen met de zichtbare gevolgen van alcoholgebruik.
4.12.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het door [B] op 11 februari 2016 aan [A] gegeven ontslag rechtsgeldig is gegeven. Dit betekent dat het primaire verzoek van [A] om vernietiging van dat ontslag en de daarmee samenhangende vorderingen, waaronder toelating tot de werkvloer, zal worden afgewezen.
4.13.
[A] heeft subsidiair verzocht om [B] te veroordelen een transitievergoeding van € 18.176,00 bruto te betalen.
4.13.1.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien, kort gezegd, de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Nu in het geval van [A] aan die voorwaarden is voldaan, is [B] in beginsel een transitievergoeding verschuldigd, ware het niet dat [B] zich op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW op het standpunt stelt dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A]. Volgens [B] is die verwijtbaarheid niet gelegen in de alcoholproblematiek van [A] an sich, maar vloeit deze voort uit de nalatige houding die [A] in dit verband jegens haar heeft ingenomen, zoals het verzwijgen van de terugval in haar alcoholgebruik en het niet voortvarend handelen wat betreft het zoeken van professionele hulp voor haar problematiek.
4.13.2.
Anders dan [B], is de kantonrechter van oordeel dat de door [B] beschreven houding van [A] geen ernstige verwijtbaarheid oplevert. De kantonrechter betrekt bij zijn oordeel de uitleg die aan het begrip ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten’ volgens de wetsgeschiedenis moet worden gegeven. Hieruit volgt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt, hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de werkgever de werknemer hier al tevergeefs op heeft aangesproken (vgl. Kamerstukken II, 2013–2014,33 818,7, pag. 77). Hoewel in voldoende mate vast staat dat [A] zich jegens [B] onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de ernst en de gevolgen van haar alcoholprobleem, is daardoor naar het oordeel van de kantonrechter nog geen sprake van ernstige verwijtbaarheid, zoals bedoeld in de wetsgeschiedenis.
4.13.3.
Dit betekent dat de kantonrechter een transitievergoeding zal toekennen. [B] heeft ter zitting het door [A] verzochte bedrag betwist en toegelicht dat [A] volgens haar berekening recht heeft op een bedrag van € 13.286,70 bruto. Correcte berekening leidt tot een transitievergoeding van afgerond € 13.340,00 en dit bedrag zal worden toegewezen.
4.14.
Het subsidiaire verzoek van [A] om toekenning van een billijke vergoeding is niet toewijsbaar, nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [B]. De subsidiair gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Een dergelijke opzegging is hier immers niet aan de orde.
4.15.
Tot slot heeft [A] naar het oordeel van de kantonrechter in verband met het einde van haar dienstverband recht op een eindafrekening, waarbij uitbetaling van het verschuldigde vakantiegeld en loon wegens opgebouwde, doch niet genoten, vakantiedagen plaatsvindt. Het subsidiaire verzoek tot betaling van 8% vakantiegeld over de periode mei 2015 tot en met datum beëindiging dienstverband en het openstaande bedrag aan loon ter zake van niet genoten vakantiedagen acht de kantonrechter dan ook toewijsbaar, althans voor zover [B] het verzochte niet reeds aan [A] heeft voldaan.
4.16.
Gelet op de aard van de procedure en de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
5. De beslissing
De kantonrechter beslist op het verzoek:
5.1.
veroordeelt [B] om tegen bewijs van kwijting aan [A] een transitievergoeding te betalen van € 13.340,00 bruto, alsmede, voor zover nog niet door [B] voldaan, 8% vakantiegeld over de periode mei 2015 tot en met datum einde dienstverband en het openstaande bedrag aan loon wegens opgebouwde, doch niet genoten, vakantiedagen;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2016. (MvH)