NJB 2015/1914:Strafvermindering vanwege ernstige schending persoonlijke levenssfeer verdachte art. 8 EVRM door tonen camerabeelden in televisieprogramma, overtreden zorgvuldigheidsregels daarbij door Openbaar Ministerie en de media-aandacht en de gevolgen daarvan: Hoge Raad zet maatstaven uiteen en oordeelt dat de strafvermindering niet onbegrijpelijk is, in het bijzonder nu minder verstrekkende alternatieven aan het Openbaar Ministerie ter beschikking stonden (subsidiariteitsbeginsel). Hoge Raad merkt op dat een zelfstandige of afzonderlijke toets aan de hand van beginselen van een behoorlijke procesorde of aan de hand van de factoren van art. 359a lid 2 Sv niet nodig is bij inbreuken als i.c. op art. 8 EVRM. Indien een verdachte te lijden heeft gekregen van indringende media-aandacht omtrent zijn strafzaak, staat het de feitenrechter i.b. vrij daarmee rekening te houden bij het bepalen van de straf, maar een verdachte heeft geen recht op matiging van de hem op te leggen straf op die grond