Zowel de officier van justitie als de verdachte hebben hoger beroep ingesteld. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
HR, 05-03-2019, nr. 18/01294
ECLI:NL:HR:2019:305
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2019
- Zaaknummer
18/01294
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:305, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑03‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:105
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:2413, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2019:105, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:305
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Doodslag te Lelystad op vrouw met wie verdachte een buitenechtelijke relatie had. Bewijsklachten over daderschap, waaronder verwerping van het scenario van zelfdoding en over (voorwaardelijk) opzet. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
5 maart 2019
Strafkamer
nr. S 18/01294
ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 15 maart 2018, nummer 21/006510-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2019.
Conclusie 12‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Toereikende en niet onbegrijpelijk motivering van bewezen verklaarde doodslag. Alternatief scenario (zelfdoding) voldoende uitgesloten en voorwaardelijk opzet voldoende gemotiveerd bewezen. AG concludeert tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
Nr. 18/01294 Zitting: 12 februari 2019 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 15 maart 2018 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. primair “doodslag” en 2. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof beslist op in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals in het arrest is vermeld.1.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Beide middelen richten zich tegen de (motivering van de) bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde doodslag. Ik zal eerst (kort) weergeven waar het in deze zaak om gaat, waarna ik de bewezenverklaring en bewijsvoering van het hof zal weergeven.
4. Op 14 mei 2012 wordt aan de [a-straat] te Lelystad het stoffelijk overschot van een vrouw, [slachtoffer] ., aangetroffen. Zij is met een vuurwapen door het hoofd geschoten. De verdachte, die blijkt een buitenechtelijke relatie met het slachtoffer te hebben (gehad), wordt als getuige ondervraagd. Uit die verklaring blijkt dat hij in de nacht van 11 op 12 mei 2012 korte tijd in het appartement van het slachtoffer aanwezig was en volgens hem was het slachtoffer bij zijn vertrek in leven. Kort daarna wordt hij als verdachte aangemerkt. Vanaf dat moment beroept hij zich op zijn zwijgrecht. De verdachte wordt gedagvaard en onder feit 1 primair moord cq. doodslag en onder feit 1 subsidiair dood door schuld verweten. De rechtbank spreekt de verdachte bij vonnis van 15 juli 2013 vrij van hetgeen is tenlastegelegd. Tegen dat vonnis zijn het openbaar ministerie en de verdachte in hoger beroep gegaan. Na de uitspraak van de rechtbank verklaart de verdachte bij de raadsheer-commissaris en later bij het hof dat het slachtoffer zichzelf om het leven heeft gebracht met een door haar zelf aangeschaft vuurwapen (het scenario van zelfdoding). Dat wapen is volgens hem die nacht door het slachtoffer en de verdachte in elkaar gezet. Het hof veroordeelt de verdachte vervolgens (onder meer) voor doodslag. Daartegen wordt in cassatie opgekomen.
5. Ten laste van de verdachte is – voor zover relevant - bewezen verklaard dat:
“1 primair:
hij op of omstreeks 12 mei 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen op/in het hoofd van voornoemde [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;”
6. Het arrest van hof bevat de volgende overwegingen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie, dat hoger beroep heeft ingesteld, heeft bij appelmemorie en ter zitting in hoger beroep als grief aangevoerd - kort samengevat - dat de rechtbank verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De advocaat-generaal gaat bij zijn vordering ter terechtzitting uit van bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde schulddelict, te weten dood door schuld. De advocaat- generaal heeft betoogd dat onvoldoende bewijs voor moord dan wel doodslag aanwezig is nu onvoldoende bekend is welke gedragingen van verdachte ertoe hebben geleid dat het wapen is afgegaan. De advocaat-generaal vindt de uitlatingen van verdachte, kort nadat het feit zich afspeelde, passen bij een door verdachte zelf, zij het per ongeluk, doodschieten van [slachtoffer] . Verdachte zou het wapen hebben meegebracht met alle risico’s van dien. Wie onder invloed van drank en cocaïne een geladen en schietklaar wapen hanteert om te laten zien hoe het wapen werkt of er mee speelt, handelt levensgevaarlijk, zeer onvoorzichtig en heeft dus grove en minstens aanmerkelijke schuld als het wapen niet alleen afgaat, maar ook nog iemand dodelijk raakt.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht de advocaat-generaal het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dood door schuld en het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II of III en de daarbij horende munitie bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe, blijkens de pleitnota - kort en zakelijk weergegeven - betoogd dat [slachtoffer] om het leven is gekomen doordat zij zichzelf door het hoofd heeft geschoten en verdachte daarin geen strafbaar aandeel heeft gehad.
Geheel subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van [betrokkene 1] niet geloofwaardig zijn nu niet meer onderscheiden kan worden wat verdachte haar gezegd zou hebben, wat zij van anderen zou hebben gehoord en wat zij zelf heeft verzonnen.
De overwegingen van het hof met betrekking tot het bewijs
Op 14 mei 2012 kregen verbalisanten van politie Flevoland de opdracht om te gaan naar de [a-straat 1] te Lelystad. Aldaar zou een vrouw verblijven met wie sinds 11 mei 2012 geen contact meer was gekregen. Omstreeks 20.10 uur kwamen verbalisanten bij het bovengenoemde adres aan. Na zich toegang te hebben verschaft tot de woning troffen de verbalisanten een overleden vrouw aan in de woonkamer.3.De overleden vrouw betrof: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] .4.
De doodsoorzaak
Bij de sectie bleek dat er rechts in de behaarde hoofdhuid, 20 centimeter rechts van het midden, een perforatieopening van circa 0,8 cm (diameter) zat. In de linker neusvleugel, op 0,5 centimeter van het midden was een stervormige perforatie van circa 1,0 centimeter (diameter). Deze perforatie had het aspect van een inschotverwonding. Aan het gestrekte lichaam was een schotkanaal te herleiden in relatie met voornoemde schotverwondingen, door het hoofd van linksvoor van de linker neusvleugel naar rechtsachter in de behaarde hoofdhuid. Er was daarbij perforatie van de neus, de aangezichtsschedel, de schedelbasis en de grote en kleine hersenen. De patholoog concludeerde dat het slachtoffer was overleden als gevolg van verlies van hersenfuncties. Afsluiting van de luchtwegen door ingeademd bloed met daardoor optreden van verstikkingsverschijnselen heeft aan het overlijden bijgedragen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het overlijden is opgetreden ten gevolge van uitwendig inwerkend perforerend geweld op het hoofd. Ten aanzien van het tijdstip van overlijden heeft de patholoog geconcludeerd dat het lichaam postmortale veranderingen vertoonde passend bij een interval van enkele dagen in dit jaargetijde.5.
De schootsafstand
Door de afdeling Schotresten van het NFI werd een onderzoek ingesteld ter bepaling van de mogelijke afstand van waar het schot was afgevoerd. De bevindingen in het NFI rapport zijn dat het waarschijnlijker is wanneer de schootsafstand tussen de 10 en 100 centimeter is, dan wanneer de afstand kleiner dan 10 of groter dan 100 centimeter is.6.
De avond van [slachtoffer] voor het bezoek van verdachte
De zuster van [slachtoffer] , [betrokkene 2] heeft op 14 mei 2012 verklaard dat verdachte, hierna ook genoemd: [verdachte] , de relatie met [slachtoffer] vorige week woensdag had beëindigd. [slachtoffer] had tegen haar verteld dat verdachte de relatie per sms had beëindigd. Op vrijdag 11 mei 2012 had [slachtoffer] aan haar verteld dat verdachte omstreeks 23.00 uur bij haar zou komen om te blijven slapen. De telefoon van [slachtoffer] was op zaterdag 12 mei 2012 om 01.11 uur uitgezet.7.
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] op vrijdagavond 11 mei 2012 op het verjaardagsfeestje van de getuige [getuige 1] aanwezig was. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij en de aanwezigen op het feestje van [slachtoffer] hoorden dat zij die avond nog een goed gesprek met [verdachte] wilde hebben om er achter te komen waar zij bij verdachte stond. Verder heeft zij verklaard dat [slachtoffer] shoarma had gehaald voor verdachte, omdat verdachte na een drankje graag iets wilde eten. De getuige heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] heeft verteld dat [verdachte] op vrijdag 11 mei 2012 om 23.15 uur naar de woning aan de [a-straat 1] te Lelystad zou komen. Omstreeks 23.35 uur kreeg getuige een bericht op Facebook. Uit dit bericht bleek dat verdachte nog niet bij [slachtoffer] was. Later zag de getuige op haar telefoon dat de whatsapp van [slachtoffer] opgehouden was op zaterdag 12 mei 2012 om 01.09 uur.8.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op de verjaardag van de getuige [getuige 1] van [slachtoffer] heeft gehoord dat zij eerst met haar vriend een fles Bacardi zou drinken en hem dan zou confronteren met de feiten en hem voor de keus zou stellen. [slachtoffer] vertelde dat haar vriend getrouwd was en dat zij elkaar alleen maar in het weekend zagen. [slachtoffer] zei dat zij niet zonder hem kon en niet zonder hem wilde. [slachtoffer] vertelde ook aan de getuige dat de vrouw van haar vriend niet op de hoogte was van de relatie. Zij zou met die vriend gaan borrelen en flink rampetampen en dan hem confronteren. Dat zou [slachtoffer] thuis doen want hij zou blijven slapen.9.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij op zaterdag 12 mei 2012 om 00.50 uur met [slachtoffer] is gaan pingen. [slachtoffer] vertelde haar dat [verdachte] langs zou komen, maar die was zijn afspraak (nog) niet nagekomen. [slachtoffer] bleef [verdachte] maar bellen en sms’en, maar hij drukte haar weg. [slachtoffer] gaf aan dat hij dat expres deed. Zij werd daar heel erg boos om. [slachtoffer] zei dat als hij er niet binnen een half uur zou zijn, zij naar [getuige 3] zou toe komen. Om 01.04 uur pingt [slachtoffer] haar dat verdachte naar haar toekomt. Het laatste bericht dat zij van [slachtoffer] heeft gehad is van 01.10 uur.10.
De relationele situatie van verdachte ten tijde van de delictsperiode
Uit de verklaring van [betrokkene 1] (hierna ook te noemen: [betrokkene 1] )11.stiefmoeder van verdachte, blijkt dat verdachte die avond ruzie heeft gehad met zijn vrouw. De vrouw van verdachte, [betrokkene 3] , heeft bevestigd dat zij die avond woorden met verdachte heeft gehad over moederdag.12.Van een buitenechtelijke relatie van haar man is zij nimmer op de hoogte geweest. Voorts blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1] dat [slachtoffer] zou hebben gedreigd de vrouw van verdachte in te lichten over hun relatie.13.Daarnaast werd verdachte die avond continu lastig gevallen door telefoontjes en sms’jes van [slachtoffer]14..
De verklaring van verdachte als getuige
Op 15 mei 2012 is verdachte als getuige door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat hij in totaal over een periode van 5 maanden wat met [slachtoffer] heeft gehad. De relatie was dan weer aan en dan weer uit. Ongeveer anderhalve week geleden was de relatie met [slachtoffer] beëindigd. Verdachte heeft verklaard dat hij op zaterdag 12 mei 2012 omstreeks 00.30 uur van zijn huis naar [slachtoffer] was gegaan. Zij hadden toen gesproken over de financiën van haar nieuwe huis. [slachtoffer] kon de huur van de eerste maand zelf opbrengen. Om haar zekerheid te bieden heeft hij aangeboden om de eerste drie maanden de huur voor haar te betalen. De huur betrof € 280,- per maand. Verdachte heeft verklaard dat hij een half uur bij [slachtoffer] was geweest maar dat het ook een uur kon zijn. Toen hij wegging, was haar toestand voor zover hij wist normaal en was zij blij dat hij haar ging helpen met de huur. Op het moment dat hij de woning had verlaten, leefde [slachtoffer] nog. Daarna was hij weer met de auto naar huis gegaan en toen lopend naar zijn vader.15.
De camerabeelden
In het dossier bevinden zich camerabeelden van de bewakingscamera’s van de [A] supermarkt aan de [a-straat] die geregistreerd hebben dat verdachte op 12 mei 2012 om 01:11:30 uur in de richting van de toegangsdeur van het gebouw aan de [a-straat] in Lelystad loopt en een tijdje staat te wachten. Vervolgens is om 01:12:02 uur te zien dat verdachte niet meer voor de toegangsdeur staat. Om 03:36:38 uur registreren de bewakingscamera’s dat verdachte met een blauwe plastic tas en een ander voorwerp in zijn linkerhand in de richting van de parkeerplaats tegenover de [A] supermarkt loopt.16.Verdachte heeft op 17 mei 2012 verklaard dat hij zichzelf herkent op de camerabeelden.17.
De verklaring van verdachte bij de raadsheer-commissaris
Na zijn aanhouding op 16 november 2012 heeft verdachte zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen, totdat verdachte - hij is inmiddels door de rechtbank Midden- Nederland vrijgesproken van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en in afwachting van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep - op 2 juni 2015 aangeeft een aanvullende verklaring te willen afleggen en het verzoek doet om te worden gehoord door de raadsheer- commissaris, Bij de raadsheer-commissaris heeft verdachte op 2 september 2015 verklaard - en ter terechtzitting van het hof op 1 maart 2018 heeft hij dit herhaald - dat hij in de nacht van 11 mei op 12 mei 2012 in de woning van het slachtoffer [slachtoffer] is geweest. Hij had met haar afgesproken om naar haar toe te komen. Die avond hadden zij samen wat gedronken en ook cocaïne gebruikt. [slachtoffer] was niet pissig geweest omdat hij te laat kwam. Ze hebben ook geen ruzie gemaakt. Op een gegeven moment pakte [slachtoffer] een vuilniszak. De inhoud van de zak bestond uit de onderdelen van een wapen, verpakt in een handdoek. Het wapen was zwart. De onderdelen ook. Het was een handvuurwapen. Er zaten kogeltjes bij in een houdertje. [slachtoffer] vroeg aan verdachte of hij haar wilde helpen het wapen in elkaar te zetten. Uiteindelijk hebben zij gezamenlijk het wapen in elkaar weten te zetten. Het wapen lag toen het in elkaar gezet was op de handdoek op de salontafel. Nadat verdachte terugkwam van een bezoek aan het toilet en juist op het moment dat verdachte zich in de stoel liet vallen, zei [slachtoffer] tegen hem: “Als jij mij ook laat vallen, net als de rest, dan maak ik er nu een einde aan”. Daarop heeft [slachtoffer] het wapen gepakt, hield dit in haar linkerhand en richtte het op haar hoofd. Verdachte sprong op om het wapen van haar af te pakken, maar juist op dat moment ging het wapen af. Hij was zo verbouwereerd dat hij niet zichzelf was. Hij zag vervolgens het wapen in zijn handen. Hij zegt zelf: “Ik werd toen wakker.” Verdachte zag toen pas wat [slachtoffer] had gedaan. Hij schrok er zo van dat hij in eerste instantie dacht dat hij de politie moest bellen, maar toen dacht hij: “Dan weet mijn vrouw dat ik vreemd ben gegaan en ik sta hier met dat wapen in mijn handen”. Voorts dacht hij: “Mijn vingerafdrukken zitten op het wapen, ik ben de lui”. Hij heeft het wapen en de handdoek toen meegenomen in een plastic zak en is daarmee naar de woning van [betrokkene 1] en zijn vader gegaan. Hij heeft de huls die uit het wapen was geworpen in het midden van de kamer zien liggen en heeft deze opgeraapt en ook in de plastic zak gedaan.18.
Het scenario van de zelfdoding
Verdachte heeft op 2 september 2015 bij de raadsheer-commissaris, hangende het hoger beroep, een verklaring afgelegd over hetgeen er volgens hem in de nacht van 11 of 12 mei 2012 zou zijn voorgevallen. [slachtoffer] zou zichzelf om het leven hebben gebracht met een pistool dat zij zelf had aangeschaft en waarvan de onderdelen door verdachte en [slachtoffer] diezelfde nacht in elkaar zijn gezet. Deze verklaring heeft hij ter terechtzitting van het hof in grote lijnen herhaald.
Bij de politie heeft hij eerst als getuige en later als verdachte verklaard dat hij slechts voor korte duur (ongeveer een half uur) in de woning van [slachtoffer] was geweest en dat [slachtoffer] nog leefde toen hij vertrok. Nadien zou hij naar de woning van zijn vader en zijn stiefmoeder [betrokkene 1] zijn gegaan. Toen hij door de politie werd geconfronteerd met de hiervoor genoemde camerabeelden heeft hij zich vervolgens op zijn zwijgrecht beroepen, welke proceshouding hij ook bij de rechtbank heeft ingenomen.
In de verklaring die verdachte bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd heeft hij aangegeven dat hij het wapen, de uitgeworpen huls, de handdoek waar het wapen in zat, een lege drankfles en een door hem voor [slachtoffer] gekocht pakje sigaretten uit de woning heeft meegenomen. De reden waarom hij dit deed was omdat hij vreesde dat zijn vrouw achter zijn relatie met [slachtoffer] zou komen als duidelijk zou worden dat hij in de woning van verdachte was geweest. Er zaten immers allemaal sporen van hem op en dan zou het bekend worden.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte al gedurende langere tijd een relatie met [slachtoffer] had en dat dit ook in de horecagelegenheid waar hij frequent met haar kwam algemeen bekend was. Hij ging ook openlijk met [slachtoffer] op stap en hij had [slachtoffer] zelfs meegenomen naar zijn vader en stiefmoeder waarvan de laatste heeft verklaard dat zij wist van de relatie. Tegen deze achtergrond wekt het door verdachte gegeven motief voor het wegwerken van sporen dan ook enige verbazing. Het sluit ook niet uit dat het verwijderen van sporen is ingegeven om een persoonlijke betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] te verhullen. Bij de raadsheer-commissaris weet verdachte zich bovendien op cruciale momenten dingen niet precies te herinneren. Met name niet waar hij probeert te beschrijven hoe hij heeft gereageerd richting [slachtoffer] toen zij het wapen op haar hoofd richtte en had aangegeven er een einde aan te willen maken. Ook tijdens de op [geboortedatum] 2016 gehouden reconstructie vallen deze hiaten in de herinnering op.
Uit de getuigenverhoren blijkt dat het op een aantal terreinen in het leven van [slachtoffer] niet goed ging. Zo was zij haar woonruimte kwijtgeraakt, was haar moeder ernstig ziek, had zij geen inkomen, was zij bang voor figuren uit de drugswereld en liep het niet goed in de relatie met verdachte. Een relatie die in de ogen van verdachte al beëindigd was, maar waar [slachtoffer] nog haar hoop op had gevestigd.
De gemoedstoestand van [slachtoffer] in de periode voor haar dood wijst evenwel niet op enige aanwijzing dat zij suïcidaal zou zijn. Een meerderheid van de vrienden en bekenden van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij nooit zelfdoding zou plegen. Zij heeft wel ergere dingen in het leven meegemaakt en stond daarvoor veel te positief en te sterk in het leven. Het hof wijst daartoe naar de verklaringen van onder andere [betrokkene 4] : “Zij heeft wel vaker voor hetere vuren gestaan ”,19.[betrokkene 5] : “Ze was naar mijn mening niet suïcidaal, ze kwam op mij niet depressief over de laatste keer dat ik haar zag”,20.[getuige 3] : “Ze kwam eigenlijk overal wel weer bovenop. Het was een levensgenieter ”,21.[betrokkene 6] : “Ze was heel sterk, ze liet zich niet zomaar uit het veld slaan. Het was een doorzetter ”. En over contact met [slachtoffer] een paar dagen voor het overlijden: “Ze gedroeg zich normaal, zoals altijd vrolijk en spontaan ”22.en [betrokkene 7] : “iemand heeft mij gevraagd of [slachtoffer] misschien zelfdoding heeft gepleegd. Ik moest daar enorm om lachen. Hoe dieper [slachtoffer] in de put zat, hoe harder ze vocht om daar weer uit te komen ”.23.Ook de moeder van [slachtoffer] , [betrokkene 8] , heeft verklaard dat [slachtoffer] een levensgenieter was, die weliswaar riskante dingen deed en ook tegen haar moeder open was over het hebben van een weedplantage, haar prostitutiewerk en haar relatie met een getrouwde man, maar niets wijst op een mogelijke zelfdoding.24.Ook het eerder genoemde pinggesprek met getuige [getuige 3] , waarin [slachtoffer] aangeeft naar [getuige 3] toe te zullen gaan als verdachte niet binnen een halfuur op de gemaakte afspraak zou verschijnen, duiden niet op bij [slachtoffer] bestaande suïcidegedachten.
Daarbij komt dat nergens in het dossier ook maar enige objectieve aanwijzing is te vinden dat [slachtoffer] over een vuurwapen beschikte dan wel zou kunnen beschikken. De enige die over het vuurwapenbezit van [slachtoffer] spreekt - maar dan wel pas jaren later in zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris - is verdachte.
Ofschoon voor een eventuele bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde de vraag aan wie het vuurwapen toebehoorde niet van belang is, ziet het hof toch aanleiding aandacht te besteden aan deze vraag. Ter zitting van het hof is hier namelijk wel nadrukkelijk aandacht aan besteed. Verdachte ontkent ten stelligste dat het een hem toebehorend wapen betrof. Hij bezweert nimmer over een vuurwapen te hebben beschikt, ook niet over een nepwapen. Wel heeft hij in een ver verleden een alarmpistool gehad waarmee hij tijdens Oud en Nieuw wel eens in de tuin heeft geschoten. Dit wapen is al jaren geleden kapot gegaan en hij heeft deze destijds weggegooid.
Verdachtes verklaring staat op gespannen voet met hetgeen zijn stiefmoeder [betrokkene 1] hieromtrent bij de politie heeft verklaard: “Ik weet dat [verdachte] een pistool had, dat weet ik die had hij al heel lang. Hij heeft mij dat wel eens verteld. Die vrienden in het Amsterdammertje die komen daar goedkoop aan en die kopen dat van elkaar. ”25.Deze verklaring over wapenbezit bij verdachte wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [betrokkene 6] : “Op die vrijdag 4 mei 2012 had ik dus die koffie naar La Gave gebracht. Ik ben toen bij [verdachte] en [slachtoffer] aan de bar beland en zijn wij wat gaan drinken. Wij dronken Apekoppies. (...) Wij praatten over van alles en nog wat. Tijdens het gesprek vertelde [verdachte] mij toen dat meerdere mensen wisten dat hij iets op zak had. Ik vroeg toen wat hij bedoelde. Hij zei toen een pistool. Hij wees naar zijn heup.”26.Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat het strafdossier meer aanwijzingen bevat dat verdachte in het bezit is geweest van een vuurwapen dan dat [slachtoffer] zich een dergelijk voorwerp zou hebben aangeschaft.
Terugkerend naar het scenario van de zelfdoding blijkt ook uit technisch onderzoek dat zelfdoding niet aannemelijk is.27.Deze conclusie werd getrokken op basis van het feit dat de patholoog-anatoom van het NFI rapporteerde dat het schotkanaal van linksvoor naar rechtsachter liep28., en [slachtoffer] rechtshandig was, dit in combinatie met het feit dat uit het schotresten rapport van het NFI bleek dat de waarschijnlijke schootsafstand tussen de 10 centimeter en een meter is geweest.29.
Op grond van het vorenstaande acht het hof het door verdachte geschetste scenario waarin [slachtoffer] de hand aan zichzelf zou hebben geslagen niet aannemelijk geworden.
De verklaringen over de mogelijke strafbare betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer]
Voor het antwoord op de vraag naar deze betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] acht het hof de navolgende verklaringen van belang. Zij hebben met elkaar gemeen dat ze afkomstig zijn uit de kring van directe familie van verdachte.
Allereerst de verklaring van verdachtes stiefzuster [betrokkene 9] . Zij verklaart - na daar eerst over te hebben gedraald - over een bezoek dat haar moeder [betrokkene 1] haar heeft gebracht op zondagochtend 13 mei 2012. Het was die dag moederdag. Over dit bezoek verklaart zij als volgt:
“Ik doe de deur open en ze zei ik moet je iets vertellen. Toen raakte ze overstuur en begin te huilen. Ik begon ook te huilen. Ik weet niet meer wat ik vroeg of deed dat is allemaal nogal vaag nu. Ik was er ondersteboven van. Het deed mij veel toen ik mijn moeder zo zag. Ze vertelde mij dat hij overstuur naar haar toekwam en zei dat hij [slachtoffer] vermoord had. Ik vroeg hoe het was gebeurd. Mijn moeder zei dat hij het met een pistool had gedaan. Ik snapte er niet veel van. Ik was overstuur. ”
En even daarna: “Met ‘hij’ bedoel ik [verdachte] .”30.
Haar moeder had bij dit bezoek de riem van verdachte meegenomen en bij haar achtergelaten. De riem had getuige in een lade van een kast gelegd.31.30 Ze had haar moeder geheimhouding beloofd maar kon dit verhaal niet voor zich houden en heeft al snel haar halfzuster [betrokkene 10] in vertrouwen genomen. Via laatstgenoemde is het verhaal over de betrokkenheid van [verdachte] bij de dood van [slachtoffer] binnen de familie (aan oma, een tante en nicht) verspreid.
Het hof acht bovenstaande verklaring van [betrokkene 9] van belang nu deze ook stevig in de tijd verankerd ligt: op vrijdag 11 mei 2012 vierde getuige haar verjaardag en ook moederdag 2012 stond haar nog goed voor ogen.
Ook [betrokkene 1] , als gezegd verdachtes stiefmoeder, heeft op 18 november 2012 bij de politie een verklaring afgelegd die duidt op een persoonlijke betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] . [betrokkene 1] verklaart onder meer dat verdachte in de nacht van 11 op 12 mei 2012 in de woning van [betrokkene 11] (haar ex-man [betrokkene 11] , vader van verdachte) en haarzelf is geweest. Zij heeft verklaard dat verdachte, na zijn bezoek aan [slachtoffer] haar in paniek heeft verteld dat [slachtoffer] dood was. De letterlijk uitgewerkte tekst van haar verklaring luidt als volgt:
“A. Dat ding ging door het hoofd zei die, vertelde die of dat waar was weet ik niet, nu moeten jullie mij echt geloven he.
V. Wat heeft hij toen gedaan.
A. Hij heeft toen nog gevoeld of ze ademde dat heeft als het goed is nog 10 minuten geduurd vertelde die, dat ze ademde toen is die weggegaan en toen is hij naar mij toegekomen (...)
A. Ja ja ze is wel dood er schijnt 3 liter bloed zei die te liggen daar(...)
A. Er lag een riem van [verdachte] , die heb ik bij [betrokkene 9] gebracht (...) [verdachte] heeft die riem laten liggen.
A. Wat hij bij zich had. Een plastic zak met twee handdoeken en een fles whisky dat was wat hij bij zich had.
V. Wat voor kleur had die plastic zak?
A. Blauw of grijs dat weet ik niet (...)
V. wat heeft hij daarmee gedaan?
A. In de container gegooid.
V. Welke container?
A. Ondergrondse container.
V. Welke ondergrondse container?
A. In de Kamp.
V. En die fles?
A. Ook.
V. En wanneer heeft hij dat gedaan?
A. Die avond.”32.
Op een persoonlijke betrokkenheid van verdachte duidt ook een zogenoemd OVC-gesprek dat heeft plaatsgevonden op 28 november 2012, tussen de vader van verdachte [betrokkene 11] (hierna ook wel genoemd: [betrokkene 11] ) en de broer/compagnon van verdachte, [betrokkene 12] .
De letterlijk uitgewerkte tekst luidt als volgt:
Vader [betrokkene 11] gaat fluisteren: " Moet je nooit doorgeven wat ik zeg".
Zoon: 'ja schrijf maar op".
Vader: Nee maar vind jij ook niet dat.
Zoon: "nee dat wil niet".
Vader: "Hij heb het wel gedaan. "
Zoon [betrokkene 12] : "Wat weet jij dan?"
Vader: "Alles"
Zoon [betrokkene 12] : "moetje even opschrijven dan"
Vader [betrokkene 12] : "Hij is hier geweest die avond.33.
Ook het OVC-gesprek op 18 november 2012 tussen [betrokkene 11] en [betrokkene 1] is in dit verband van belang. De letterlijk uitgewerkte tekst hiervan luidt:
[betrokkene 1] zegt: “ga nou niet in de put zitten [betrokkene 11] , hij heeft het zelf gedaan ”.34.
Betrouwbaarheid verklaring [betrokkene 1]
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 1] betwist. Het hof acht haar verklaring wel betrouwbaar en bruikbaar voor bewijs. Haar verklaring is authentiek en in voldoende mate gespecificeerd. Voorts vindt haar verklaring steun in het hierboven genoemde sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut waarin wordt bevestigd dat het slachtoffer in het hoofd is geschoten en niet meteen dood was. Ook blijkt uit de foto’s van het lichaam van het slachtoffer dat er sprake was van aanzienlijk bloedverlies.35.De verklaring met betrekking tot de riem vindt steun in de zojuist weergegeven verklaring van [betrokkene 9]36.en het in beslagnemen van een donkerkleurige leren riem met gesp uit de slaapkamer van [betrokkene 9] in de woning aan de [b-straat 1] in Lelystad.37.Met betrekking tot de tas die verdachte bij zich had, wordt de verklaring van [betrokkene 1] ondersteund door de camerabeelden van de [A] supermarkt. Te zien is dat verdachte in de bewuste nacht het appartementencomplex aan de [a-straat] verlaat met een blauwe plastic tas in zijn handen, zoals hierboven reeds is opgenomen.
Ten slotte wordt [betrokkene 1] in haar verklaring betreffende het storten van de blauwe plastic tas in een ondergrondse container ondersteund door de logingegevens van de ondergrondse vuilcontainers. Uit die gegevens blijkt dat met de afvalpas behorende bij het adres [c-straat 1-2] in Lelystad op 12 mei 2012 om 06:08:33 uur en 06:08:51 uur een storting heeft plaatsgevonden.38.Het adres [c-straat 1-2] blijkt het toenmalige adres van [betrokkene 1] en [betrokkene 11] te zijn geweest.
Het hof heeft zich er rekenschap van gegeven dat [betrokkene 1] in haar op 16 februari 2015 afgelegde verklaring voor de raadsheer-commissaris terug is gekomen op haar eerdere voor verdachte belastende verklaring. Het hof schrijft deze ‘ommekeer’ toe aan enerzijds het tijdsverloop waardoor herinneringen kunnen vervagen en de druk die haar door haar gewezen echtgenoot tevens vader van verdachte, is opgelegd om een andersluidende, voor verdachte ontlastende, verklaring af te leggen. Nu -zoals zojuist overwogen - de inhoud van haar eerdere bij de politie afgelegde verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, hoeft aan haar bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring geen rechtsgevolg te worden verbonden. Immers het ondervragingsrecht door de verdediging is uitgeoefend en de getuige kan zich weliswaar niet veel herinneren van de door haar eerder afgelegde verklaringen bij de politie maar zij komt op wezenlijke onderdelen van die verklaringen ook niet terug.
De waardering van de feiten
Uit de camerabeelden en de verklaring van verdachte bij de raadsheer-commissaris zoals hierboven gerelateerd, volgt dat verdachte in de nacht van 11 op 12 mei 2012 ongeveer 2 1/2 uur bij [slachtoffer] in de woning aan de [a-straat 1] in Lelystad is geweest. Uit de verklaringen van de vriendinnen van [slachtoffer] leidt het hof af dat [slachtoffer] verdachte wilde confronteren met de feiten: [slachtoffer] wilde verdachte niet kwijt. Verdachte daarentegen wilde de relatie niet voortzetten. [slachtoffer] zou al eerder hebben gedreigd verdachtes vrouw te vertellen dat zij een relatie hadden. Daarnaast werd verdachte die avond, terwijl hij ruzie had met zijn vrouw, diverse malen gebeld en/of ge-sms’t door [slachtoffer] .
[betrokkene 1] is op zondag 13 mei 2012 overstuur naar haar dochter [betrokkene 9] gegaan en heeft tegen haar gezegd dat verdachte [slachtoffer] had neergeschoten, terwijl op dat moment nog niet bekend was dat [slachtoffer] was overleden en tevens niet op welke wijze dat dan zou zijn gebeurd. Hieruit leidt het hof af dat [betrokkene 1] wetenschap had van feiten die overeenkomen met de omstandigheden die op 14 mei 2012 in de woning aan de [a-straat 1] te Lelystad zijn aangetroffen. Voorts betrof het inderdaad [slachtoffer] die door een pistoolschot was overleden.
Daarnaast bevinden zich in het dossier diverse verklaringen waarin familieleden van verdachte zeggen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood. Bij de lezing van de verklaringen uit de familiekring van verdachte en de weergave van de afgeluisterde telefoon- en OVC-gesprekken springt in het oog dat niemand het heeft over een tragisch verlopen zelfdoding van [slachtoffer] , waar verdachte zijns ondanks getuige van was geweest. Zij die het dichtst bij verdachte staan zijn allen de opvatting toegedaan dat verdachte de schutter is geweest.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat er in de woning waar [slachtoffer] verbleef met een pistool is geschoten ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Uit de bewijsmiddelen die hiervoor genoemd zijn leidt het hof verder af dat verdachte aanwezig is geweest in de flat toen het schot af ging. In de (afgesloten) woning is bij huiszoeking geen wapen aangetroffen en verdachte heeft verklaard dat hij het wapen en een huls in een handdoek gewikkeld in een plastic tas uit de woning heeft meegenomen.
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die op 12 mei 2012 in Lelystad van korte afstand met een pistool een kogel op [slachtoffer] heeft afgevuurd.
Het bewijs van opzet
Het hof oordeelt dat het op korte afstand afvuren van een kogel met een scherp vuurwapen in de richting van het hoofd van een persoon getuigt van een geweldshandeling die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van het slachtoffer, dat, behoudens contra-indicaties - waarvan in het onderhavige geval niet is gebleken - het niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Het hof acht derhalve het opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
De vrijspraak van moord
Nu het hof bewezen acht dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd, dient de vraag zich aan of verdachte de opzettelijke levensberoving van het slachtoffer met voorbedachten rade heeft begaan. In dat geval is het noodzakelijk dat komt vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (HR 19 juni 2012, BW8678). Het hof heeft in het dossier geen bewijsmiddelen aangetroffen die duiden op een vooraf beraamd feit. Het hof acht derhalve niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.”
“In aanvulling op het arrest van het hof.
Bij nadere beschouwing is het hof gebleken dat bij de weergave van de bewijsmiddelen ten onrechte in het arrest, pagina 9 e.v., een tekstdeel (hierna vetgedrukt weergegeven) is weggevallen. Voor de overzichtelijkheid wordt de gehele in het arrest opgenomen verklaring - voor zover van belang - nogmaals weergegeven, met toevoeging van het weggevallen gedeelte, luidende:
Ook [betrokkene 1] , als gezegd verdachtes stiefmoeder, heeft op 18 november 2012 bij de politie een verklaring afgelegd die duidt op een persoonlijke betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] . [betrokkene 1] verklaart onder meer dat verdachte in de nacht van 11 op 12 mei 2012 in de woning van [betrokkene 11] (haar ex-man [betrokkene 11] , vader van verdachte) en haarzelf is geweest. Zij heeft verklaard dat verdachte, na zijn bezoek aan [slachtoffer] haar in paniek heeft verteld dat [slachtoffer] dood was. De letterlijk uitgewerkte tekst van haar verklaring luidt als volgt:
O: Verdachte geeft aan dat zij het allemaal even niet meer weet, die ouders krijgen hun kind nooit meer terug
A: Hij heeft het gedaan
V: Wat heeft hij gedaan (....)
A: Geschoten (....)
A. Dat ding ging door het hoofd zei die, vertelde die of dat waar was weet ik niet, nu moeten jullie mij echt geloven he.
V Wat heeft hij toen gedaan.
A. Hij heeft toen nog gevoeld of ze ademde dat heeft als het goed is nog 10 minuten geduurd vertelde die, dat ze ademde toen is die weggegaan en toen is hij naar mij toegekomen (...)
A. Ja ja ze is wel dood er schijnt 3 liter bloed zei die te liggen daar(...)
A. Er lag een riem van [verdachte] , die heb ik bij [betrokkene 9] gebracht (...) [verdachte] heeft die riem laten liggen.
A. Wat hij bij zich had. Een plastic zak met twee handdoeken en een fles whisky dat was wat hij bij zich had.
V. Wat voor kleur had die plastic zak?
A. Blauw of grijs dat weet ik niet (....)
V. wat heeft hij daarmee gedaan?
A. In de container gegooid.
V. Welke container?
A. Ondergrondse container.
V. Welke ondergrondse container?
A. [c-straat].
V. En die fles?
A. Ook.
V. En wanneer heeft hij dat gedaan?
A. Die avond.”39.
8. Het eerste middelhoudt in:
“Er is sprake van schending van recht en/of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO, in het bijzonder art. 359 lid 3 jo art. 415 Wetboek van Strafvordering jo art. 287 Wetboek van Strafrecht.
Het Gerechtshof is op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de bewezenverklaring van feit 1 (doodslag) gekomen. De tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring niet dragen.
Het door verzoeker geschetste scenario van de (al dan niet per ongeluk) zelfdoding door [slachtoffer] is onterecht, althans onvoldoende gemotiveerd, verworpen. Bovendien is onterecht aangenomen dat het verzoeker is geweest die het vuurwapen vasthield ten tijde van het schot, dat uiteindelijk de dodelijke verwondingen bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt.”
9. Het middel faalt voor zover wordt geklaagd dat de bewijsmotivering ontoereikend is omdat het hof zonder voldoende motivering aan het alternatieve scenario van de zelfdoding is voorbijgegaan.40.Immers het hof heeft overwogen:
- De gemoedstoestand van het slachtoffer in de periode voor haar dood bevat geen aanwijzing dat zij suïcidaal zou zijn;
- In het dossier is geen enkele objectieve aanwijzing te vinden dat het slachtoffer over een vuurwapen beschikte;
- Het strafdossier bevat meer aanwijzingen voor het bezit van een vuurwapen door verdachte dan door het slachtoffer;
- Uit technisch onderzoek is gebleken dat zelfdoding niet aannemelijk is;
- Een verklaring van de stiefzuster van verdachte tegenover de politie: haar moeder heeft haar meegedeeld dat verdachte overstuur naar haar toekwam en zei dat hij het slachtoffer had vermoord;
- Een verklaring van de stiefmoeder van verdachte tegenover de politie: verdachte heeft het gedaan/ hij heeft geschoten;
- Een OVC gesprek inhoudende dat de vader van verdachte heeft gezegd: “Hij hebt het wel gedaan.”
- Een OVC gesprek inhoudende dat de stiefmoeder van verdachte tegen zijn vader heeft gezegd: “ga nou niet in de put zitten [betrokkene 11] , hij heeft het zelf gedaan.”
10. Het hof heeft niet alleen in de overwegingen onder “De waardering van feiten” toegelicht waarom het heeft geconcludeerd dat verdachte heeft geschoten, maar in de daaraan voorafgaande overwegingen, zoals samengevat onder het vorige randnummer, heeft het hof op basis van de onderzoeksbevindingen over het voorhanden hebben van het vuurwapen, het technisch onderzoek, de verklaringen van getuigen en de inhoud van OVC gesprekken het scenario van de zelfdoding uitgesloten. Van het gebruik daarbij van slechts één enkele bron (de getuige A, de stiefmoeder) is geen sprake. Gelet op de context is bijvoorbeeld het afgeluisterde gesprek van vader immers eveneens nogal belastend nu het bepaald niet wijst in de richting van zelfdoding. In de verklaring van de stiefmoeder inhoudende dat hij heeft geschoten ligt besloten dat het verdachte is geweest die het vuurwapen vasthield ten tijde van het schot en dat hij uiteindelijk de dodelijke verwondingen bij het slachtoffer heeft veroorzaakt.
11. In de toelichting op het middel worden de overwegingen over de betrouwbaarheid van de bij de politie afgelegde verklaring van getuige A. (de stiefmoeder van verdachte) bestreden. Het hof heeft aan de betrouwbaarheid van de verklaring van deze getuige uitvoerige beschouwingen gewijd die voor het oordeel dat de verklaring als betrouwbaar kan worden aangemerkt toereikend en niet onbegrijpelijk zijn. Ik volsta met verwijzing naar de overweging onder randnummer 6, omdat ik anders slechts de overweging van het hof, zoals deze is ingebed in feitelijke omstandigheden, herhaal.
11. De resterende klachten komen in essentie neer op een selectie en waarderingskwestie. De selectie en waardering van de bewijsmiddelen is voorbehouden aan de feitenrechter en kan in cassatie slechts beperkt worden getoetst. Voor zover is beoogd te betogen dat de rechter zijn keuze diende te verantwoorden tussen het in het dossier aanwezige bewijsmateriaal, dat ontegenzeggelijk zowel ontlastend als belastend materiaal zal bevatten, wijs ik erop dat het vaste rechtspraak is dat de feitenrechter niet gehouden is die keuze te verantwoorden.
13. Het eerste middelfaalt.
14. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, (voorwaardelijk) opzet op de dood van slachtoffer [slachtoffer]. bewezen heeft verklaard.
14. De Hoge Raad heeft onlangs het te hanteren beoordelingskader van voorwaardelijk opzet herhaald. Voor zover voor de beoordeling van deze klachten relevant heeft hij overwogen:
“5.3.3.
In zijn arrest van 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.”41.
16. De bewijsoverweging van het hof over opzet onder randnummer 6 sluit zeer nauw aan bij deze benadering van de Hoge Raad. Uit de toelichting op het middel blijkt dat wordt bestreden dat het opzet valt af te leiden uit de aard van de door het hof vastgestelde gedraging, omdat de vastgestelde gedraging daartoe onvoldoende is. Voor zover de toelichting op het middel berust op de stelling dat verdachte niet meer heeft gedaan dan het louter vasthouden van het vuurwapen, behoeft het middel geen nadere bespreking omdat het hof nu eenmaal heeft vastgesteld dat verdachte heeft geschoten. Ik verwijs naar de bespreking van het eerste middel.
16. Het hof neemt in de bewijsoverweging tot uitgangspunt dat er op korte afstand een kogel is afgevuurd met een scherp vuurwapen in de richting van het hoofd. In de toelichting wordt gewezen op een tweetal omstandigheden die zouden maken dat dit niet vaststaat dan wel onvoldoende is voor opzet. Ik citeer in verband met de eerste omstandigheid uit de toelichting op het middel: “(…) nergens blijkt uit de bewijsmiddelen (of het dossier) dat verzoeker enige ervaring heeft met het schieten van vuurwapens of dat verzoeker gericht (op het hoofd van [naam van het slachtoffer] heeft geschoten.” Dit raakt de vaststelling van het hof niet nu het hof niet meer overweegt dan dat er van korte afstand in de richting van het hoofd is geschoten. De steller van het middel kan worden toegegeven dat voor gericht schieten op het hoofd soms ervaring met schieten onontbeerlijk kan zijn, maar het gaat hier om iets anders: van korte afstand (elders stelt het hof vast: minder dan één meter) schieten in de richting van het hoofd. Het ontbreken van ervaring staat dan niet in de weg aan het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans op de dood.
16. Aan de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans zou voorts (tweede omstandigheid) in de weg staan dat het hof niet heeft vastgesteld dat verdachte wist dat het wapen geladen was. In feitelijke aanleg is dit niet naar voren gebracht en het alternatieve scenario, zoals dat in de bewijsoverwegingen van het hof onder “De verklaring van verdachte bij de raadsheer-commissaris’ is opgenomen, wijst in een andere richting voor wat betreft de wetenschap van verdachte. Daarom is de motivering waarin over de aanwezigheid van wetenschap niets wordt overwogen niet ontoereikend of onbegrijpelijk. Overigens lijkt mij niet zonder meer bepalend voor het opzet of is vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft dat het wapen is geladen. Bij het ontbreken van de wetenschap of een vuurwapen wel of niet is geladen van korte afstand in de richting van het hoofd ‘schieten’ kan immers nog steeds sprake zijn van het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans op de dood.
19. Het tweede middelfaalt.
20. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging.
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑02‑2019
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Midden-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, als bijlage opgenomen bij het procesdossier 25TG034 met proces-verbaalnummer 2012033915, gesloten op 29 maart 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijk bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Het proces-verbaal van bevindingen, map 2, pagina 354, opgemaakt door T. Romkes en S. de Vries, beiden hoofdagent van de politie Flevoland.
Het proces-verbaal van verdenking, map 2, pagina 468 opgemaakt door [verbalisant 4], voornoemd.
Het door het Nederlands Forensisch Instituut opgemaakt rapport “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” van 21 mei 2012, map 8, pagina 3032 e.v.
Het door het Nederlands Forensisch Instituut opgemaakt rapport “Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Lelystad op 14 mei 2012” van 6 juli 2012, map 8, bijlage 15.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] , map 2, pagina 377 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , map 2, pagina 447 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , map 2, pagina 684 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , map 2, pagina 391 e.v.
Het proces-verbaal verhoor verdachte [betrokkene 1] , map 1, pagina 253 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 3] , map 3, pagina 997 e.v.
Het proces-verbaal verhoor verdachte [betrokkene 1] , map 1, pagina 243.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , map 2, pagina 391 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] , map 2, pagina 452 e.v.
Het proces-verbaal van bevindingen, map 4, pagina 1267, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van de politie Flevoland.
Het proces-verbaal van het 3e verhoor verdachte, map 1, pagina 95.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte opgemaakt door de raadsheer-commissaris van 2 september 2015.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 4], map 2. pagina 383 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 5], map 2, pagina 388 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , map 2, pagina 391 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 6] , map 2, pagina 753 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 7], map 2, pagina 773 e.v.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8], map 2, pagina 826 e.v.
Proces-verbaal verhoor verdachte [betrokkene 1] , map 1, pagina 245
Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 6] , map 2, pagina 754
Het proces-verbaal samenvattingen van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], map 8, pagina 28650
Het door het Nederlands Forensisch Instituut opgemaakt rapport “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood' van 21 mei 2012, map 8, pagina 3035.
Het door het Nederlands Forensisch Instituut opgemaakt rapport “Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Lelystad op 14 mei 2012' van 6 juli 2012, map 8, pagina 3081.
Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 9] d.d. 27-11-2012, map 1, pagina 284.
Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 9] d.d. 18-11-2012, map 1, pagina 276.
Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] , map 1, pagina 237 e.v.
OVC-gesprek registratie woning [betrokkene 11] d.d. 28-11-2012.
OVC-gesprek registratie woning [betrokkene 11] d.d. 18-11-2012.
Foto 18, map 8, pagina 2890.
Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 9], map 3, pagina 928 e.v.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie Flevoland, map 3. Pagina 1054.
Proces-verbaal van bevindingen map 3 pagina 962, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van de politie Flevoland.
Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Midden-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, als bijlage opgenomen bij het procesdossier 25TG034 met proces-verbaalnummer 2012033915, gesloten op 29 maart 2013, map 1. pagina 236, 237 e.v.
Zie voor zaken met een alternatief scenario onder meer HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:744 (art. 81 RO), R 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:333 (art. 81 RO) en HR 4 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1491 (art. 81 RO).
HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718.