Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag betreffende uitlevering
Artikel 21 Doortocht
Geldend
Geldend vanaf 18-04-1960
- Bronpublicatie:
13-12-1957, Trb. 1965, 9 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-04-1960
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-1957, Trb. 1965, 9 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
De doortocht door het grondgebied van een van de Verdragsluitende Partijen wordt, na indiening van een verzoek gedaan op de in het eerste lid van artikel 12 bedoelde wijze, toegestaan op voorwaarde dat het niet gaat om een strafbaar feit dat door de Partij aan wie toestemming tot doortocht wordt verzocht, op grond van de artikelen 3 en 4 van dit Verdrag wordt beschouwd als een politiek of een zuiver militair delict.
2.
De doortocht van een onderdaan, in de zin van artikel 6, van het land waaraan toestemming tot doortocht wordt verzocht, kan worden geweigerd.
3.
Onverminderd het bepaalde in het vierde lid van dit artikel is overlegging van de stukken bedoeld in het tweede lid van artikel 12 noodzakelijk.
4.
In geval het vervoer door de lucht plaatsvindt zijn de volgende bepalingen van toepassing:
- (a)
Wanneer geen landing is voorzien geeft de verzoekende Partij de Partij over wier grondgebied zal worden gevlogen daarvan kennis en verklaart zij dat een van de stukken bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder (a), bestaat. In geval van een onvoorziene landing heeft deze kennisgeving de rechtskracht van een verzoek om voorlopige aanhouding als bedoeld in artikel 16 en dient de verzoekende Partij een gewoon verzoek tot doortocht in;
- (b)
Wanneer een landing is voorzien dient de verzoekende Partij een gewoon verzoek tot doortocht in.
5.
Iedere Partij kan evenwel bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of van toetreding verklaren dat zij de doortocht van een persoon slechts zal toestaan op dezelfde voorwaarden als gelden voor uitlevering of op bepaalde van deze voorwaarden. In dat geval kan het beginsel van wederkerigheid worden toegepast.
6.
Een uitgeleverde persoon mag niet worden geleid over een grondgebied waarop, naar mag worden aangenomen, zijn leven of zijn vrijheid bedreigd zou kunnen worden uit hoofde van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid.