Deze zaak hangt samen met de zaken 08/02725 ([betrokkene 8]), 09/02111 ([betrokkene 3]) en 09/02478 ([betrokkene 9]), waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 21-09-2010, nr. 08/02765
ECLI:NL:PHR:2010:BL7680, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-09-2010
- Zaaknummer
08/02765
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BL7680
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL7680, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL7680
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2008:BD5324, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2010:BL7680, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑09‑2010
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2008:BD5324
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL7680
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2008:BD5324
- Wetingang
art. 404 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2010/337
Uitspraak 21‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Omvang h.b. Verdachte is door Rb veroordeeld voor 1 en 3 en vrijgesproken van 2. Verdachte en OM stellen onbeperkt h.b. in maar geven t.t.z. te kennen dat het h.b. zich niet richt tegen de vrijspraak van 2. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft beraadslaagd en beslist over 2. HR: Vzv. het h.b. van verdachte is beperkt getuigt ’s Hofs oordeel gelet op art. 404.5 Sv niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel bevat niets waaruit kan worden afgeleid dat verdachte een rechtens te respecteren belang heeft bij zijn klacht tegen ’s Hofs beslissing het door de OvJ ingestelde h.b. te beperken zodat het middel in zoverre onbesproken moet blijven.
21 september 2010
Strafkamer
nr. 08/02765
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 19 juni 2008, nummer 21/001965-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft beraadslaagd en beslist over het onder 2 tenlastegelegde.
2.2. De procesgang is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt geweest.
(i) Bij vonnis van 19 april 2007 is de verdachte door de Rechtbank vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde.
(ii) Namens de verdachte is op 26 april 2007 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat het beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 19 april 2007".
(iii) De Officier van Justitie heeft op 3 mei 2007 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat het hoger beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 19 april 2007".
2.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij hij van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het hoger beroep van verdachte blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting opgegeven dat de officier van justitie geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het hoger beroep van de officier van justitie blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld.
(...)
Beslissing
Het hof:
Verstaat dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte terzake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Verstaat dat het door de officier van justitie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte terzake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken."
2.4. Gelet op het bepaalde in art. 404, vijfde lid, Sv getuigt het oordeel van het Hof dat het hoger beroep van de verdachte - gezien de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde - beperkt is tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde is veroordeeld, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
2.5. Het middel bevat niets waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte een rechtens te respecteren belang heeft - hetgeen in de toelichting is vermeld kan niet als zodanig gelden - bij zijn klacht tegen 's Hofs beslissing inzake de beperking van het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep, zodat het middel in zoverre onbesproken moet blijven.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vier jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 september 2010.
Conclusie 21‑09‑2010
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 19 juni 2008 ter zake van 1. ‘medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden’ en 3. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Voorts heeft het hof beslist tot de verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer en teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2.
Namens de verdachte heeft mr. K.A. Krikke, advocaat te Arnhem, beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.1.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft beraadslaagd en beslist over het aan de verdachte onder 2. tenlastegelegde.
3.2.
Bij vonnis van 19 april 2007 heeft de Rechtbank Utrecht de verdachte — conform de vordering van de officier van justitie — vrijgesproken van een hem onder 2 tenlastegelegde overtreding van art. 2, aanhef en onder c, Opiumwet. Zowel de verdachte (op 26 april 2007) als het openbaar ministerie (op 3 mei 2007) hebben tegen het genoemde vonnis vervolgens onbeperkt hoger beroep ingesteld. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 5 juni 2008 hebben beide partijen bij die gelegenheid te kennen gegeven hun hoger beroep enkel te hebben willen richten tegen de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1 en 3 tenlastegelegde:
‘De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven.
Verdachte geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld. Verdachte geeft tevens aan dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 2.
De advocaat-generaal deelt mede dat, gelet op de appelschriftuur van de officier van justitie, het appel van het openbaar ministerie zich eveneens niet richt tegen de vrijspraak van feit 2.’
Naar aanleiding hiervan heeft het hof in het bestreden arrest als volgt overwogen:
‘Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij hij van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het hoger beroep van verdachte blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting opgegeven dat de officier van justitie geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het hoger beroep van de officier van justitie blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld.’
3.4.
Het middel stelt dat het hof door het hoger beroep van het openbaar ministerie op te vatten als te zijn beperkt tot de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 1 en 3 tenlastegelegde de wettelijke vereisten heeft veronachtzaamd die op grond van art. 449, eerste lid, Sv in verbinding met art. 407, tweede lid, Sv en art. 454, eerste lid, Sv aan beperking respectievelijk (partiële) intrekking van hoger beroep worden gesteld. Volgens de steller van het middel was een beslissing van het hof met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde voor de verdachte van belang om het tijdstip van het onherroepelijk worden van de gegeven vrijspraak te kunnen bepalen.2.
3.5.
Bij de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Ingevolge art. 449, eerste lid, Sv in verbinding met art. 407, tweede lid, Sv kan de officier van justitie het hoger beroep bij het instellen ervan beperken, indien in eerste aanleg aan de verdachte cumulatief strafbare feiten zijn tenlastegelegd. Wanneer een dergelijke beperking niet bij het instellen van het beroep is aangebracht en later dat appel evenmin gedeeltelijk is ingetrokken, beslist de appelrechter in volle omvang.3. Bij het bepalen van de reikwijdte van een ingesteld beroep is derhalve niet de inhoud van de appelschriftuur maar die van de appelakte doorslaggevend.4. Hoewel AG Machielse in zijn conclusie voor HR 1 juli 2008, NJ 2008, 409 opmerkte dat dit uitgangspunt tegen de achtergrond van de invoering van de Wet stroomlijnen hoger beroep5. wellicht herbezinning verdient, is het nog altijd onverkort van toepassing.6.
3.6.
Op grond van het voorgaande is het eerste middel terecht voorgesteld. Ook met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde had het hof een beslissing moeten nemen. Tot cassatie hoeft dit mijns inziens echter niet te leiden. Zoals reeds gezegd, is de verdachte in eerste aanleg door de rechtbank van het hem onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken. Daarbij heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gevolgd, die deze als volgt heeft toegelicht:
‘3. Overige zaken verdachte [verdachte]
Naast de hiervoor uitgebreid besproken wederrechtelijke vrijheidsberoving staan er op de tenlastelegging van verdachte [verdachte] nog een tweetal feiten. Deze kunnen zeer kort besproken worden. Onder 2. betreft het het bezit van amfetamine op 31 oktober 2006 en onder 3. betreft het het bezit van 4 patronen, eveneens op 31 oktober 2006.
3.1. Bezit amfetamine
Met betrekking tot dit feit dient verdachte [verdachte] vrijgesproken te worden.
Om een lang verhaal kort te houden. [Verdachte] was wel degelijk in het bezit van de bewuste pillen (p. 3567 tot en met 3569 PV), maar het NFI heeft deze negatief getest (p. 3503 en 3504 PV). De pillen bevatten een anabole steroïde, maar geen substantie die voorkomt op de bij de Opiumwet behorende lijst.’7.
Met het oog hierop lijkt een nieuw feitenonderzoek met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde weinig zinvol. De Hoge Raad zal er dan ook mee kunnen volstaan het in het middel geconstateerde verzuim te corrigeren.8.
4.1.
Het tweede middel richt zich tegen 's hofs bewezenverklaring van de onder 1. tenlastegelegde vrijheidsberoving.
4.2.
Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 1. bewezen verklaard dat:
‘hij in of omstreeks de periode van 24 mei 2006 tot en met 25 mei 2006 in het arrondissement Utrecht en/of 's‑Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader opzettelijk wederrechtelijk
- —
(terwijl [slachtoffer] bij zijn woning gelegen aan de [a-straat 1] stond) [slachtoffer] bij zijn schouder beetgepakt en (vervolgens) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (met de loop) tegen de nek van [slachtoffer] gedrukt en gedrukt gehouden en
- —
tegen [slachtoffer] gezegd: ‘Als je gaat rennen, dan schiet ik’, en
- —
[slachtoffer] onder bedreiging van dat pistool, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (tegen de zin van [slachtoffer] in) in een auto gezet en
- —
(in die auto) de loop van dat pistool, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de buik van [slachtoffer] gehouden en
- —
(vervolgens) tegen [slachtoffer] gezegd dat hij met zijn hoofd op zijn benen moest gaan liggen en zijn ogen moest dichthouden en
- —
[slachtoffer] (tegen zijn zin in) naar een woning gebracht en/of
- —
(vervolgens) de polsen en voeten van [slachtoffer] (met tape) aan elkaar vastgebonden en
- —
[slachtoffer] (terwijl hij was vastgetaped) in de badkamer van die woning neergelegd en
- —
de wanden van die badkamer met tape en plastic afgeplakt en
- —
meermalen een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van [slachtoffer] gedrukt/gehouden en (daarbij) tegen [slachtoffer] gezegd dat als hij ‘niet zou vertellen waar de stuf was’, dat hij dan ‘door zijn hoofd geschoten’ zou worden, en
- —
[slachtoffer] (terwijl hij was vastgetaped) neergezet in de woonkamer van die woning en [slachtoffer] (gedurende ongeveer een nacht) (tegen zijn zin) in de woning laten zitten en terwijl zijn mededader in de onmiddellijke nabijheid van [slachtoffer] twee pistolen, althans op vuurwapens gelijkende voorwerpen, bij zich had.’
4.3.
Het hof heeft de bewezenverklaring onder 1. doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
‘1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0914/06-171616, door [verbalisant 1], brigadier van politie en [verbalisant 2], hoofdagent van politie, getekend en gesloten op 26 mei 2006 (gevoegd als […]/01 in ordner 3, pag. 690–699), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op 24 mei 2006 omstreeks 22:30 uur liep ik samen met [betrokkene 1] en ene [betrokkene 2] op de Marco Pololaan te Utrecht. Er kwamen toen twee auto's uit de richting van mijn woning aan de [a-straat] te Utrecht rijden. Het betroffen een groene 4-deurs personenauto en een blauwe 2-deurs personenauto. De blauwe 2-deurs personenauto is eigendom van [betrokkene 3]. In die auto zaten toen [betrokkene 3] (het hof leest: [betrokkene 3]) en Alfa. In de groene 4-deurs personenauto zaten twee voor mij onbekende mannen. Ik zal hen in mijn verklaring dader 1 en dader 2 noemen.
Ik hoorde dat [betrokkene 3] tegen de inzittenden van de groene auto zei: ‘Dit zijn die jongens’. Ik zag dat [betrokkene 3] daarbij in onze richting wees. Ik zei tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] dat ze moesten gaan rennen. Wij begonnen te rennen in de richting van de Bartolomeo Diazlaan.
Toen ik achterom keek zag ik dat dader 1 een pistool in een van zijn handen had. Ik rende naar mijn woning. Bij mijn woning liep ik naar de voordeur. Ik trachtte met de sleutel de voordeur te openen, maar dat lukte niet. Dader 1 kwam toen achter mij aan, ook de voortuin in lopen en pakte mij bij mijn schouder beet met zijn linkerhand. Met zijn rechterhand had hij het pistool vast.
Hij drukte het pistool met de loop tegen de rechterzijde van mijn nek.
Het signalement van dader 1: een negroïde man van ongeveer 1.85 meter met een fors postuur.
Het signalement van dader 2: een negroïde man van ongeveer 1.70 meter met een normaal postuur.
Ik hoorde dat [betrokkene 3] tegen dader 1 zei: ‘Dat is hem’. Ik hoorde dat dader 1 tegen mij zei: ‘We moeten gaan’. Wij liepen vervolgens naar de groene auto. Terwijl wij over straat liepen, hield dader 1 het pistool tegen mijn nek gedrukt. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: ‘Als je gaat rennen, dan schiet ik’.
Ik moest rechts achter in de groene auto gaan zitten. Dader 2 kwam links naast mij zitten. Dader 1 ging achter het stuur zitten en gaf het pistool aan dader 2. Dader 2 strekt zijn rechterarm en liet die rusten op de rugleuning achter mij. Met zijn linkerhand hield hij het pistool vast, welke hij met de loop tegen de linkerzijde van mijn buik hield. Vanaf de Europalaan gingen we rechtsaf de snelweg op in de richting van Den Haag. Dader 2 zei tegen mij, dat ik met mijn hoofd op zijn benen moest gaan liggen en mijn ogen dicht moest doen. Ik schat dat de rit in totaal ongeveer 45 minuten geduurd heeft.
De auto stopte bij een flat. Bij de flat stond een man te wachten die ik verder dader 3 zal noemen. Dit was de woning van dader 3. Dader 2 zei mij uit te stappen.
Ik kan het volgende signalement van dader 3 geven: een negroïde man, dik postuur met kort zwart haar. Op zijn buik had hij een tatoeage. Er stond een tekst geschreven vanaf zijn rechterlies met een boog over zijn buik. Het waren letters van het alfabet, maar ik kon niet lezen wat er stond. Deze tatoeage was zwart/groen van kleur. Boven op zijn rug had hij ook een tatoeage. Het was een zin met zwarte letters van het alfabet. Ik kon niet lezen wat er stond.
Dader 2 duwde mij naar de buitendeur (gemeenschappelijke toegangsdeur) van die flat. We liepen naar binnen. We liepen de trap op naar de eerste etage. Het betrof een rechte trap. Op de eerste etage kwamen wij in een halletje, waar volgens mij twee toegangsdeuren zaten. Links zat de deur van de woning van dader 3.
In de woning kwamen wij in een halletje. Links was een slaapkamer. Tegenover de voordeur was links de deur van de woonkamer en rechts een gangetje met aan het eind de deur van de badkamer. De keuken zat direct rechts naast de voordeur. Direct links naast de woonkamerdeur hing aan de wand een vierkante lijst met daarin een goudkleurige afbeelding. Tegenover de woonkamerdeur aan de lange wand hing een vierkant schilderij met daarop afgebeeld bomen, water en een berg.
Ik moest van dader 1 naast de woonkamerdeur tegen de korte wand op de grond gaan zitten. Dader 1 draaide tape om mijn polsen, waardoor mijn polsen vast aan elkaar kwamen te zitten. Mijn voeten werden vervolgens ook met schoenen en al aan elkaar getapet. De drie daders vroegen mij waar de cocaïne was. Vervolgens tilden dader 1 en dader 2 mij op en brachten mij naar de badkamer en legden mij buiten de badkamer op de vloer. Ik zag dat dader 1 stroken zwartkleurig plastic tegen de wanden van de badkamer ging plakken. Hij gebruikte daarbij witkleurige tape. Toen de muren van de badkamer waren afgeplakt, werd ik weer opgetild en op de grond in de badkamer neergelegd. Dader 1 en 3 trokken vervolgens beiden buiten de badkamer een oranje kleurige overall aan. Vervolgens ging dader 1 bij mij zitten. Dader 3 ging vlak achter dader 1 staan. Dader 1 richtte het pistool weer op mij. Hij bedreigde mij toen. Dader 1 zei tegen mij, dat als ik niet zou vertellen waar de ‘stuff’ was, dat hij mij door mijn kop zou schieten. Dader 1 drukte de loop diverse keren op verschillende plaatsen tegen mijn hoofd. Ik was verschrikkelijk bang. Vanaf het moment dat ik vanaf de Bartolomeo Diazlaan ben meegenomen door hen, heb ik wel 5 keer in mijn broek geplast. Ik werd daar ongeveer één uur lang bedreigd door dader 1 en 3. Dader 3 had ook een pistool. Ik heb dus in die woning 2 pistolen gezien. Dader 3 heeft mij, net zoals dader 1, diverse keren bedreigd door een pistool tegen mijn hoofd te drukken. Na ongeveer één uur werd ik weer teruggedragen naar de woonkamer en moest daar weer op dezelfde plek op de grond zitten. Ik heb daar de hele nachtgezeten. Ze zeiden dat als ik moest plassen, dat ik maar in mijn broek moest plassen. Op een gegeven moment zijn dader 1 en 2 de woning uitgegaan. Toen dader 1 en 2 weg waren heeft dader 3 mij nog een keer of vier bedreigd. Dader 3 had toen twee pistolen.
Tijdens mijn aanwezigheid in die woning heeft dader 3 nog een tijdje met zijn computer gespeeld. Op 25 mei 2006 brachten zij mij naar het centrum van Utrecht.
2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0913/06-171616, door [verbalisant 3], medewerker servicebureau van politie Utrecht en buitengewoon opsporingsambtenaar, getekend en gesloten op 1 juni 2006 (gevoegd als […]/01 in ordner 3, pag. 707–708), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Op 24 mei 2006 liep ik samen met [slachtoffer] (het hof leest: [slachtoffer]) en [betrokkene 2] over de Marco Pololaan richting Bartolomeo Diazlaan. Ik hoorde [slachtoffer] of [betrokkene 2] heel hard schreeuwen: ‘rennen’. Ik keek vervolgens even achterom om te kijken of er iemand achter ons aan kwam rennen. Toen ik achterom keek zag ik dat een onbekende man achter ons aan kwam rennen. De volgende dag vertelde [slachtoffer] mij dat hij problemen had met verschillende mensen en dat die hem hadden meegenomen tegen zijn wil.
3.
De verklaring van [betrokkene 1] afgelegd voor de rechter-commissaris in de rechtbank Utrecht d.d. 17 maart 2008 voorzover —zakelijk weergegeven— inhoudende:
U vraagt mij naar 24 mei 2006. U houdt mij voor dat er iemand achter mij aan kwam rennen. Dat klopt. Ik heb [betrokkene 3] (het hof leest: [betrokkene 3]) en die andere jongen gezien in de auto. Achter de auto van [betrokkene 3] reed een andere auto. Niet zo lang daarna kwamen er mannen achter ons aan.
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0914/06-171616, door [verbalisant 1] en [verbalisant 4], beiden brigadier van politie, getekend en gesloten op 20 juni 2006 (als […] gevoegd in ordner 3, pag. 718–722), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
Op 24 mei 2006 bevond ik mij in mijn kamer van perceel [a-straat 1] te Utrecht. Even later hoorde ik een hoop herrie beneden in de hal. Ik ben gaan kijken wat er aan de hand was. Dader 1 liep naar [slachtoffer] (het hof leest: [slachtoffer]) toe en pakte hem met zijn linkerhand bij zijn kraag. Op dat moment zag ik dat dader 1 in zijn rechterhand een pistool vast hield. Ik zag dat dader 1 [slachtoffer] naar beneden drukte/trok. Toen [slachtoffer] op zijn hurken zat, zag ik dat dader 1 het pistool met de loop tegen de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer] drukte.
5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0913/06-171616, door [verbalisant 5], agent van politie, getekend en gesloten op 25 mei 2006 (als […] gevoegd in ordner 3, pag. 1075–1076), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
In de woning op de [a-straat] te Utrecht sprak ik met een man die opgaf te zijn [betrokkene 5]. [Betrokkene 5] verklaarde dat hij voor zijn woning een man aantrof. De man zei tegen hem dat hij twee mannen binnen had gezien, die misschien wapens hadden. Deze man verklaarde tegen [betrokkene 5] dat hij een van de mannen had horen zeggen: ‘Als je gaat rennen, ga ik je schieten.’
6.
De verklaring van [betrokkene 4] afgelegd voor de rechter-commissaris in de rechtbank Utrecht d.d. 1 februari 2007 voorzover —zakelijk weergegeven— inhoudende:
De dag na 24 mei 2006 kwam [slachtoffer] weer thuis en hij had overal plakbandplekken. Ik zag witte lijmresten op zijn polsen. Hij vertelde dat hij was meegenomen met de auto en dat ze hem de hele nacht in een hokje hebben laten zitten.
7.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0913/06-171616, door [verbalisant 6], hoofdagent van politie en technisch rechercheur, getekend en gesloten op 14 juni 2006 (als […] gevoegd in ordner 3, pag. 848–863), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
Op 25 mei 2006 werd door mij een persoon, genaamd [slachtoffer] aan zijn lichaam en kleding onderzocht op de aanwezigheid van sporen.
Ik zag dat er om beide polsen en gedeeltelijk op de onderarmen van het slachtoffer lijmrestanten zichtbaar waren van tape. Verder zag ik dat ook op de schoenen van het slachtoffer lijmrestanten zaten.
8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 7], brigadier van politie, getekend en gesloten op 25 september 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3543- 3550), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
[Betrokkene 3] maakte naar zeggen van de aangever, [slachtoffer], gebruik van het telefoonnummer 06-[001].
De telefoonnummers 06-[002] en 06-[003] betreffen een tweetal telefoonnummers waarmee verdachte [betrokkene 3] gedurende de tweede vrijheidsberoving contact onderhield.
Op 24 mei 2006 te 15:03 uur heeft het nummer van [betrokkene 3] voor het eerst contact met 06- [003]. Beide toestellen onderhouden telefonische contacten met verdachte [betrokkene 3]. De daders bevinden zich, blijkens op een kaart aangebrachte gele vlaggen die de straten van paallocaties markeren, vermoedelijk in het gebied omsloten door de wegen Prinsengracht/ Herengracht, Rijksweg A12, Churchilllaan/Jan Thijssenweg/Westvlietweg en de Vaillantlaan/ Burgemeester Elsenlaan te Den Haag.
9.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 8], brigadier van politie Utrecht, getekend en gesloten op 14 februari 2006 (als zaaksdossier […] gevoegd in ordner 9, pag. 3223–3258 ), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
Uit het onderzoek van de historische printgegevens van de telefoonnummers 06-[002] en 06-[003] van 1 maart 2006 tot 1 september 2006, bleek onder meer:
- —
uit de door de toestellen gebruikte paallocaties, dat de gebruikers van de telefoonnummers zich voomamelijk in Den Haag ophouden;
- —
op 24 mei 2006 omstreeks 18.30 uur verplaatsen beide toestellen (06[002] en 06[003]) zich van Den Haag naar Utrecht. De toestellen blijven tot ca. 23.15 gebruik maken van paallocaties in Utrecht, omgeving Kanaleneiland, waarna beide toestellen zich weer verplaatsen naar Den Haag;
- —
de beide toestellen zijn gebruikt tot en met 25 mei 2006 omstreeks 9.00 uur. Dit betreft de datum van het einde van vrijheidsberoving II van [slachtoffer];
- —
met het toestel 06[002] werd onder meer contact onderhouden met het telefoonnummer 06[004] op naam van [betrokkene 6], [b-straat] Den Haag;
- —
beide telefoonnummers hebben veelvuldig contact met het telefoonnummer 070[005] op naam van [betrokkene 7], [c-straat 1] Den Haag;
10.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 8], brigadier van politie Utrecht, getekend en gesloten op 14 februari 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3223–3258), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
Uit analyse van de gebruikte paallocaties van het telefoonnummer 06[003] en 06[002] bleek, dat er voornamelijk gebruik werd gemaakt van de paallocatie Rijswijkseweg te Den Haag. Voorts werd geconstateerd, dat de voornoemde telefoons in de periode van de vrijheidsberoving gebruik maakten van paallocaties in een gebied omsloten door de wegen:
Prinsengracht/Herengracht, Rijksweg A12, Churchilllaan/Jan Thijssenweg/Westvlietweg en de Vaillantlaan/Burgemeester Elsenlaan te Den Haag.
Naar aanleiding van het onderzoek naar de printgegevens van de twee prepaid telefoonnummers (het hof leest: de telefoonnummers 06-[002] en 06-[003]) werd er door het observatieteam van politie Utrecht gekeken op de adressen [c-straat 1] en [b-straat]. Dit betroffen woonadressen van de personen die zich in het genoemde omsloten gebied bevonden.
11.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 7], brigadier van politie, getekend en gesloten op 16 oktober 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3556- 3558), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant.
Op 24 mei 2006, omstreeks 18:30 uur verplaatsen beide toestellen (06-[002] en 06- [003]) van Den Haag naar Utrecht. Toestel 06-[003] gaat mogelijk nog een keer op en neer naar Den Haag. De toestellen blijven tot het eind van de avond, omstreeks 23:15 uur, gebruik maken van paallocaties in Utrecht, omgeving Kanaleneiland, waarna beide toestellen zich weer verplaatsen naar Den Haag.
Met het toestel 06-[002] werd onder andere contact onderhouden met het telefoonnummer 06-[004] op naam van [betrokkene 6], [b-straat] te Den Haag.
12.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van niet-stelselmatige observatie, genummerd […], door Q-67, opsporingsambtenaar en [verbalisant 8], inspecteur van politie, getekend en gesloten op 14 september 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3467–3467), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisanten:
Op 12 september 2006 heb ik niet stelselmatig geobserveerd en de navolgende waarnemingen gedaan.
Omstreeks 18:00 uur zag ik, Q-67, dat, het pand [b-straat] te Den Haag overeenkomsten vertoonde met het plaats delict zoals dat door de aangever werd beschreven.
De [b-straat] beschikte over een gemeenschappelijke ingang en betrof een flatwoning op de eerste verdieping. De voordeur van het pand werd bereikt door vanaf de centrale hal één rechte trap omhoog te klimmen. De voordeur bevond zich links van de trap. In de hal bovenaan de trap waren twee voordeuren van een woning één vermoedelijke kastdeur gevestigd.
13.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd […], door Q-13 en Q-67, beiden opsporingsambtenaar, getekend en gesloten op 29 september 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3475–3477), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisanten:
Op 28 september 2006 hebben wij niet stelselmatig geobserveerd en de navolgende waarnemingen gedaan.
Omstreeks 23:30 zagen wij, Q-13 en Q-67 dat:
- —
In de woning [b-straat] te Den Haag tegenover de woonkamerdeur aan de lange wand een schilderij hing.
- —
Op dit schilderij bomen, bergen en water geschilderd waren.
- —
Aan de zijde van de woonkamerdeur nabij het raam een vierkant kleed met goudkleurige opdruk hing.
14.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 9], brigadier van politie te Utrecht, getekend en gesloten op 31 oktober 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3567–3570), voorzover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van deze verbalisant:
Op 31 oktober 2006 werd een doorzoeking ter inbeslagname verricht in perceel [b-straat] te Den Haag.
De woning is een flatwoning, gelegen op de eerste verdieping. Bij het betreden van de woning kom je in een halletje. Links bevindt zich een slaapkamer en recht tegenover de voordeur is de woonkamer. Rechts van de woonkamer is nog een halletje. In dit halletje bevindt zich rechts de keuken, daarnaast een slaapkamer en aan het einde van dat halletje de badkamer.
Tijdens deze zoeking werden de volgende goederen inbeslaggenomen:
- —
Een oranje overall in verpakking
- —
Een zwarte plastictas met daarin tape, messen en een aanzetstaal
15.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 10], brigadier van politie Utrecht, getekend en gesloten op 8 november 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3428–3429), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
U toont mij een oranje overall en vraagt mijn reactie.
Dit is zo'n overall die de daders hebben aangetrokken en waarover ik net heb verklaard. Dit betreft een soort papieren overall.
U toont mij een rol zwart plakband en vraagt mij of ik dit herken.
Met zo'n soort plakband werden mijn polsen en mijn enkels vastgebonden.
(Het hof begrijpt, dat de hierboven bedoelde inbeslaggenomen overall en zwart plakband zijn getoond.)
16.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd FODTPU-1283–3629, door [verbalisant 11], digitaal specialist bij de afdeling Forensische Opsporing van de Divisie Recherche, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, getekend en gesloten op 13 november 2006 (als […] gevoegd in ordner 10, pag. 3761–3762), voorzover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
Op 31 oktober 2006 ontving ik van de Politie Utrecht de volgende vraag: Stond de aangeleverde computer met locatiecode […] aan in de periode van 24 mei 2006 22:00 uur tot en met 25 mei 2006 te 10:00 uur.
Door mij werd op de harde schijf van voornoemde computer gezocht of er verschillende datum representaties van 24 en 25 mei 2006 voorkwamen. Door mij werden 109 resultaten gevonden. Van deze 109 resultaten zijn er zeven die naast de datum ook een tijd notatie bevatten die vallen binnen voornoemde tijdsperiode. De volgende zeven datum en tijd notaties zijn gevonden:
24-05-2006 | 23:55 | Taak gestart in taakplanner |
25-05-2006 | 01:37 | Taak beëindigd in taakplanner |
25-05-2006 | 01:38 | Taak gestart in taakplanner |
25-05-2006 | 01:57 | Taak beëindigd in taakplanner |
25-05-2006 | 01:58 | Taak gestart in taakplanner |
25-05-2006 | 02:26 | Taak beëindigd in taakplanner |
25-05-2006 | 02:26 | Taak gestart in taakplanner |
25-05-2006 | 06:22 | Stuk lopen proces vastgelegd door proces Dr. Watson |
Uit voornoemde concludeer ik, dat op 25.5.2006 6:22 uur het programma Internet Explorer actief was.
17.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 8], brigadier van politie Utrecht, getekend en gesloten op 14 februari 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3223–3258), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
(pag. 3237)
Met betrekking tot de signalementkenmerken van [verdachte] in HKS zijn onder andere de navolgende tatoeages geregistreerd:
Op de buik de tekst ‘No limit’.
Op de rug de tekst ‘Psycho’.
Tevens staan er tatoeages geregistreerd op de handen, armen en benen.
18.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 7], [verbalisant 10], beiden brigadier van politie Utrecht, getekend en gesloten op 31 oktober 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3363–3368), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
Ik sta ingeschreven op de [b-straat] te Den Haag. Mijn vriend [verdachte] staat ook ingeschreven op de [b-straat] te Den Haag.
U vraagt mij hoe ik [verdachte] zou omschrijven. [verdachte] heeft veel tatoeages, op zijn handen, zijn armen, zijn buik, zijn rug. Op zijn buik staat ‘No Limit’ in zwart/groene sierletters in een boog op zijn buik. Het is een grote tatoeage. Op zijn rug staat ‘Psycho’ in grote letters.
19.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 12] en [verbalisant 13], beiden brigadier van politie Utrecht, getekend en gesloten op 31 oktober 2006 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3338–3344), voorzover — zakelijk weergegeven — inhoudende als verklaring van [verdachte]:
U vraagt mij welke tatoeages ik op mijn lichaam heb.
Ik heb overal op mijn lichaam tatoeages. Op mijn rug staat ‘Psycho’ en op mijn buik staat ‘No Limit’.
20.
Een bijlage in het dossier […], pag. 3473, bevattend een kleine en een grote kleurenfoto van een persoon, aangeduid als ‘Verdachte [verdachte]’. Op de ene foto ziet men op [verdachte]s rug een tatoeage met de letters ‘PSYCHO’, op de andere [verdachte] is frontaal gefotografeerd; op zijn buik staat een boogvormige tatoeage met in een moeilijk leesbaar lettertype de woorden ‘NO LIMITS’.
21.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 5 juni 2008 voorzover —zakelijk weergegeven— inhoudende:
Ik was in de nacht van 24 op 25 mei 2006 thuis op de [b-straat].
22.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van de historische gegevens van de telefoonnummers 06-[002] en 06-[003] van 24 en 25 mei 2006 (gevoegd als DIA/AH/98 in ordner 9, pag. 3547–3550) (aangehecht als bijlage I).
23.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 10], brigadier van politie, getekend en gesloten op 3 oktober 2006 (gevoegd als […] in ordner 11, pag. 4146– 4150), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
De SIM-kaart met telefoonnummer 06-[003] maakt gebruik van (het hof begrijpt: wordt gebruikt in) twee telefoons met de IMEl-codes: [006] en [007]. In het telefoontoestel met IMEI code [007] hebben twee SIM-kaarten gezeten, waaronder 06-[008].
Er blijkt dat 19 contactnummers van het eerder in het toestel gebruikte telefoonnummer 06- [003] overeenkomen met de thans in het toestel gebruikte telefoonnummer 06[008]. Uit de door het telefoontoestel met voornoemde IMEI-code gebruikte paallocaties blijkt dat de gebruiker zich kennelijk dagelijks nog steeds in dezelfde omgeving bevindt.
24.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 13], brigadier van politie Utrecht, getekend en gesloten op 11 januari 2007 (gevoegd als […] in ordner 10, pag. 3931–3932), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
In de fouillering van verdachte [betrokkene 8] werd die dag een telefoon, merk Samsung, type X810, kleur zilver/zwart, voorzien van IMEI-code [009] aangetroffen en inbeslaggenomen.
Uit de bevraagde historische printgegevens van de IMEI-code [009] bleek op 31 juli 2006 te 02:22 uur het telefoonnummer 06-[008] actief te zijn geweest.
(Het hof ziet in de hierboven onder 23 en 24 beschreven opeenvolgende gegevens inzake de IMEl-codes, behorend bij een bepaald telefoontoestel, en telefoonnummers, die afhankelijk zijn van gebezigde SIM-kaart, een sterke aanwijzing, dat [betrokkene 8] in verband moet worden gebracht met het bij de ontvoering door een der daders gebezigde telefoonnummer 06- [003].)
25.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 7], brigadier van politie, getekend en gesloten op 7 december 2006 (gevoegd als […], pag. 3807–3815 van ordner 9), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
Het toestel 06-[003] maakt op 24 mei 2006 te 22:17 uur en 22:33 uur gebruik van de paallocatie Kanaleneiland. Er wordt gebeld naar het toestel in gebruik bij [betrokkene 3].
26.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 10], brigadier van politie Utrecht, getekend en gesloten op 12 september 2006 (als […] gevoegd in ordner 10, pag. 3697), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
Op 13 maart 2006 is door mij een aanvraag gedaan bij de divisie recherche Utrecht, voor de plaatsing van een camera op de uitvalsweg van meubelboulevard Kanaleneiland, die geschikt was om kentekens van passerende voertuigen te registreren. Deze aanvraag werd gedaan in verband met diverse gepleegde snelkraken in de nachtelijke uren bij meubelwinkels. De plaatsing van de camera was op de parallelweg Europalaan ter hoogte van de oprit Rijksweg A12 richting Den Haag.
Genoemde camera was actief van 6 april 2006 tot en met 9 juni 2006.
Naar aanleiding van de aangifte vrijheidsbeneming van aangever [slachtoffer], werden door mij de kentekens opgevraagd van de voertuigen die op 24 mei 2006 vanaf 22:00 uur tot en met 25 mei 2006 om 03:00 uur, genoemde camera hadden gepasseerd.
Ik zag dat op 24 mei 2006 om 22:25 uur, een personenauto voorzien van kenteken [AA-00-BB] de camera had gepasseerd. Bij navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat genoemd kenteken was afgegeven voor een Opel Astra-G-CC, kleur groen.
Op 24 mei 2006 stond als tenaamgestelde van het kenteken [AA-00-BB] geregistreerd:
[Betrokkene 9], geboren [geboortedatum] 1978, wonende [d-straat 1] te [woonplaats].
Op 12 september 2006 stond als tenaamgestelde van het kenteken [AA-00-BB] geregistreerd:
[Betrokkene 10], geboren op [geboortedatum] 1978.
27.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 14] en [verbalisant 15], beiden brigadier rechercheur van politie, getekend en gesloten op 3 januari 2007 (gevoegd als […] in ordner 10, pag. 3907–3908), voorzover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisanten:
Op 21 december 2006 toonden wij verbalisanten de aangever [slachtoffer], een personenauto merk Opel, type Astra, voorzien van kenteken [AA-00-BB]. De aangever verklaarde dat de kleur groen van deze auto wel overeen kwam met de kleur groen van de auto uit de aangifte en dat hij uit angst in de bekleding had geplast.
28.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 16], brigadier van politie, getekend en gesloten op 29 december 2006 (gevoegd als […] in ordner 10, pag. 3963– 3964), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
Gezien het belang van het onderzoek naar de vermoedelijke aanwezigheid van urine in de aangetroffen groene Opel Astra, kenteken [AA-00-BB] die vermoedelijk bij de ontvoering was gebruikt, werd door mij een deel van de zitting uit de achterbank (rechts) losgesneden. De sporen werden overgebracht naar de afdeling Technische Recherche van de politie Utrecht.
29.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een op 7 maart 2007 opgemaakt deskundigenrapport genummerd 2006.06.19.056, door dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog, met betrekking tot een toxicologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk geval van vrijheidsberoving en bedwelming, voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze deskundige:
Er werd sterke aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van urine in het uitgesneden deel van de achterbank.
30.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 17] en [verbalisant 18], beiden hoofdagent van politie Utrecht, getekend en gesloten op 2 januari 2007 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3447–3451), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
Ik heb een vriend, hij heet [betrokkene 8]. Ik heb een broertje, [betrokkene 9].
31.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 10] en [verbalisant 7], beiden brigadier van politie Utrecht, getekend en gesloten op 15 januari 2007 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3464–3465), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als verklaring van [betrokkene 11]:
U houdt mij voor dat uit onderzoek is gebleken dat op 20 april 2006, 1 mei 2006 en 19 mei 2006 met het telefoonnummer 020-[010] gebeld is naar het telefoonnummer 06-[002]. Ook blijkt dat er met het telefoonnummer 06-[011], dat op mijn naam is gesteld, telefonisch contact is geweest met het telefoonnummer 06-[002].
Het telefoonnummer van mijn werkplek is 020-[010].
Ik heb wel eens telefonisch contact met [betrokkene 8].
32.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van tonen selectie bij simultane fotobewijsconfrontatie, door [verbalisant 19], agent van politie Utrecht, getekend en gesloten op 8 november 2006 (als […] gevoegd in ordner 10, pag. 3710–3711), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
Op woensdag 8 november 2006 confronteerde ik de getuige [slachtoffer], met een fotoselectie van 7 personen.
De foto's werden simultaan getoond middels een fototoonbord. Terwijl de getuige naar de selectie keek, nam ik het volgende waar:
Ik zag dat de getuige alle foto's stuk voor stuk bekeek. Ik heb het bord na 30 seconden teruggedraaid en hoorde hem zeggen dat foto nummer 3 het wel zou kunnen zijn. Op de vraag of de door getuige bedoelde persoon zich in de selectie bevindt, antwoordde de getuige: ‘Ik denk nummer 3, maar dat weet ik niet zeker’.
Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatiebegeleider mij mede, dat de foto van de verdachte in de selectie plaats 3 had ingenomen.
Voor de procedure van de fotoconfrontatie wordt verwezen naar het door de confrontatieleider opgemaakte proces-verbaal, nummer […].
33.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van simultane fotobewijsconfrontatie, door [verbalisant 10], brigadier district Utrecht-Zuid, getekend en gesloten op 10 november 2006 (als […] gevoegd in ordner 10, pag. 3722–3725), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
De foto van verdachte [betrokkene 9] en de foto's van de figuranten bevestigde ik in willekeurige volgorde op de plaatsen met de nummers 1 tot en met 8 op een fotomap. De foto van verdachte kwam op plaats nummer 3.
34.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van tonen selectie bij simultane fotobewijsconfrontatie, door [verbalisant 19], agent van politie Utrecht, getekend en gesloten op 8 november 2006 (als […] gevoegd in ordner 10, pag. 3712–3713), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
Op woensdag 8 november 2006 confronteerde ik de getuige [slachtoffer], met een fotoselectie van 7 personen.
De foto's werden simultaan getoond middels een fototoonbord. Ik liet de fotoselectie ongeveer 30 seconden aan de getuige. Terwijl de getuige naar de selectie keek, nam ik het volgende waar:
Ik zag dat de getuige de foto's stuk voor stuk bekeek. Na 20 seconden hoorde ik hem zeggen dat nummer 5 het wel zou kunnen zijn.
Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatieleider mij mede, dat de foto van de verdachte in de selectie plaats 5 had ingenomen.
Voor de procedure van de fotoconfrontatie wordt verwezen naar het door de confrontatieleider opgemaakte proces-verbaal, nummer […].
35.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van simultane fotobewijsconfrontatie, door [verbalisant 10], brigadier district Utrecht-Zuid, getekend en gesloten op 10 november 2006 (als […] gevoegd in ordner 10, pag. 3730–3733), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als relaas van bevindingen van deze verbalisant:
De foto van verdachte [betrokkene 8] en de foto's van de figuranten bevestigde ik in willekeurige volgorde op de plaatsen met de nummers 1 tot en met 8 op een fotomap. De foto van verdachte kwam op plaats nummer 5.
36.
Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, door [verbalisant 10] en [verbalisant 7], beiden brigadier van politie, district Utrecht-Zuid, getekend en gesloten op 16 januari 2007 (als […] gevoegd in ordner 9, pag. 3394–3402), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik woon samen met [betrokkene 9] aan de [d-straat 1] te Den Haag.’
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de aanvulling als bedoeld in art. 365a Sv bij het bestreden arrest. Aan de aanvulling is de bijlage gehecht waarnaar wordt verwezen onder nr. 22.
4.4.
Met de steller van het middel kan worden vastgesteld dat de bewezenverklaring van het onder 1. tenlastegelegde grotendeels is gebaseerd op 's hofs oordeel dat de in de getuigenverklaring van aangever [slachtoffer] (bewijsmiddel 1) als ‘dader 3’ omschreven persoon de verdachte betreft. Het middel betoogt dat de door het hof gebezigde bewijsmiddelen — al dan niet in onderlinge samenhang bezien — voor dit oordeel onvoldoende redengevend zijn, aangezien de genoemde aangever tijdens een met hem uitgevoerde fosloconfrontatie niet in staat is gebleken de verdachte te herkennen.
4.5.
De stelling dat het in de onderhavige zaak aanwezige bewijsmateriaal onvoldoende grond biedt voor identificatie van de verdachte met de door aangever [slachtoffer] als ‘dader 3’ omschreven persoon heeft de verdediging ook in hoger beroep naar voren gebracht (zie blz. 2–3 en 7 van de pleitnota gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 5 juni 2008). Naar aanleiding daarvan heeft het hof op blz. 6 van het bestreden arrest het volgende overwogen:
‘De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de hypothese dat verdachte dezelfde persoon is als degene die door aangever [slachtoffer] wordt aangeduid als dader 3, dient te worden verworpen. Aangever heeft verdachte niet herkend via de fosloconfrontatie. Voorts voert de verdediging het verweer dat de tatoeages van verdachte niet exclusief zijn en acht de verdediging het niet uitgesloten dat de tatoeages die aangever meent te hebben gezien niet echt waren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Tijdens de wederrechtelijke vrijheidsberoving in een woning aan de [b-straat] waar verdachte stond ingeschreven heeft het slachtoffer het ontbloot bovenlijf van dader 3 gezien en worden de door hem geziene tatoeages beschreven. Deze blijken overeen te komen met de tatoeages van verdachte. Voorts heeft aangever in zijn aangifte een beschrijving van verdachte gegeven. Hoewel het slachtoffer de verdachte tijdens de fosloconfrontatie niet herkend heeft is de beschrijving, negroïde man van dezelfde afkomst als dader 1 en 2 (het hof: Nederlandse Antillen), dik postuur, kort zwart haar, van dien aard dat het op verdachte van toepassing zou kunnen zijn. Bovendien is het denkbaar dat de verdachte er in mei 2006 anders uitzag dan op de foto waarmee het slachtoffer in november 2006 is geconfronteerd, nu niet duidelijk is wanneer die foto is genomen.
De stelling van de verdediging dat de werkelijke daders neptatoeages lijkende op die van verdachte zouden hebben aangebracht, acht het hof uiterst onaannemelijk aangezien deze ‘werkelijke daders’ zich dan ook zouden moeten hebben bevonden op het adres van verdachte terwijl verdachte zelf heeft verklaard dat hij in de nacht van 24 en 25 mei 2006 thuis is geweest.
Gelet op het bovenstaande neem het hof aan dat, hoewel aangever verdachte niet heeft herkend in een fosloconfrontatie, verdachte en dader 3, een en dezelfde persoon zijn.’
4.6.
Voor de beoordeling van het middel is van belang dat het hof in het bestreden arrest (uitgebreid gemotiveerd) heeft geoordeeld dat de tenlastegelegde vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden in een woning met adres [b-straat] te 's‑Gravenhage, bij welk oordeel de identiteit van de door aangever [slachtoffer] als ‘dader 3’ omschreven persoon geen rol heeft gespeeld. In het licht daarvan is het niet onbegrijpelijk dat het hof — ondanks het feit dat de verdachte tijdens de met de genoemde aangever uitgevoerde fosloconfrontatie niet is herkend — toch tot een bewezenverklaring is gekomen. De verdachte, die blijkens een verklaring van zijn vriendin in 2006 ingeschreven stond op het adres [b-straat] te 's‑Gravenhage (bewijsmiddel 18), heeft zelf verklaard in de nacht van 24 op 25 mei 2006 op het betreffende adres te zijn geweest (bewijsmiddel 21). Aangever [slachtoffer] heeft daarnaast een signalement van de verdachte gegeven, waarbij in ieder geval een aantal (zeer) specifieke kenmerken van de verdachte adequaat zijn geduid (huidskleur, postuur en tatoeages) (bewijsmiddel 1). Dat de aangever de verdachte vervolgens tijdens een fosloconfrontatie niet heeft kunnen herkennen mag met het oog hierop wellicht opmerkelijk heten, het vormt geen omstandigheid die op zichzelf genomen aan bewezenverklaring in de weg staat. Tot slot is relevant dat het hof zich in zijn bewijsmotivering duidelijk rekenschap heeft gegeven van het in dit verband door de verdediging ingenomen standpunt. 's Hofs bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde is daardoor evenmin ontoereikend gemotiveerd.
4.7.
De tweede klacht faalt.
5.1.
Het derde middel klaagt over schending van de in art. 6 EVRM bedoelde redelijke termijn in de cassatiefase.
5.2.
Namens de verdachte is op 23 juni 2008 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 10 juni 2009 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, waardoor de inzendtermijn van acht maanden met ca. drieënhalve maand is overschreden. Bovendien zal de zaak in cassatie niet binnen de daarvoor gestelde termijn van twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel kunnen worden afgedaan. Dit zal tot verlaging van de opgelegde straf dienen te leiden.
5.3.
Het derde middel slaagt derhalve.
6.
Het eerste middel is terecht voorgesteld, maar behoeft — mits de Hoge Raad het door het middel geconstateerde verzuim eigenhandig corrigeert — niet tot cassatie te leiden. Het tweede middel faalt, terwijl het derde middel slaagt.
7.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt en tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑09‑2010
In de toelichting op het middel wordt opgemerkt dat het bepalen van het tijdstip van het onherroepelijk worden van de vrijspraak voor de verdachte onder meer relevant kan zijn in het kader van een mogelijk verzoek tot schadevergoeding in de zin van art. 89 of art. 591a Sv. Ik moet dat evenwel nog maar zien. Stel, het hoger beroep van de verdachte zou vanwege het bepaalde in artikel 404, lid 1 Sv beperkt worden opgevat (de verdachte zou immers toch niet kunnen worden ontvangen in zijn beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak). Stel voorts dat het hoger beroep van het openbaar ministerie (in weerwil van de bestendige lijn van de Hoge Raad) eveneens beperkt zou moeten worden opgevat. Dan zou moeten worden aangenomen dat feit 2 is afgesplitst van de rest van de strafzaak en dat de daaromtrent gegeven vrijspraak twee weken na de uitspraak in eerste aanleg onherroepelijk is geworden. Een verzoek tot vergoeding ex art. 89 en 591a Sv dient echter binnen drie maanden na beëindiging van de (afgesplitste) zaak te zijn ingediend, en deze termijn is inmiddels ruimschoots verstreken. In het andere geval, waarin zoals door mij bepleit wordt aangenomen dat de zaak niet is afgesplitst en de ingelezen beslissing omtrent feit 2 (vrijspraak) tegelijk met de overige eindbeslissingen onherroepelijk zal worden, kan binnen het bestek van de bestendige jurisprudentie omtrent de omvang van het begrip ‘zaak’ evenmin schadevergoeding worden verkregen. Zo bezien moet het middel reeds bij gebrek aan belang falen.
HR 1 juli 2008, NJ 2008, 409.
Zie tevens HR 8 juli 2003, LJN AF8536.
Wet van 5 oktober 2006, Stb. 2006, 470.
Ik meen bovendien te weten dat in de feitenrechtspraak toch nog wel aarzeling heerst over het antwoord op de vraag of dit door de Hoge Raad aangewezen uitgangspunt niet alleen van toepassing is op het hoger beroep van het openbaar ministerie, maar ook op dat van de verdachte.
Op blz. 26–27 van zijn requisitoir (gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Utrecht van 4 april en 5 april 2007).
Dat wil m.i. zeggen: alsnog vrijspraak voor het onder 2 tenlastegelegde en de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing omtrent feit 2. Daarmee geeft de Hoge Raad ook direct inzicht in het antwoord op de door mij in voetnoot 6 verwoorde vraag.