HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF0742.
HR, 16-04-2019, nr. 18/03634
ECLI:NL:HR:2019:595
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-04-2019
- Zaaknummer
18/03634
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:595, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑04‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:403
ECLI:NL:PHR:2019:403, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:595
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑11‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0215
Uitspraak 16‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Mishandeling, art. 300.1 Sr. Ontvankelijkheid cassatieberoep, art. 432.1.a Sv. Rechtsgeldige uitreiking appeldagvaarding aan schriftelijk gemachtigde, nu bericht van aankomst met machtiging niet aan akte van uitreiking is gehecht? Appeldagvaarding is blijkens akte van uitreiking na vergeefse aanbieding op BRP-adres van verdachte op postkantoor uitgereikt aan schriftelijk gemachtigde van verdachte. Hof heeft vastgesteld dat appeldagvaarding aan schriftelijk gemachtigde is uitgereikt en heeft kennelijk geoordeeld dat sprake is van rechtsgeldige betekening. In bestreden uitspraak ligt als zijn - in het licht van inhoud van akte van uitreiking - niet onbegrijpelijke oordeel besloten dat enkele omstandigheid dat betreffende machtiging zich niet bij stukken bevindt, aan rechtsgeldigheid van betekening niet in de weg staat. Uitreiking aan schriftelijk gemachtigde geldt ex art. 588.3.b Sv als betekening in persoon. Verdachte, namens wie op 14-8-2018 beroep in cassatie is ingesteld, had ex art. 432.1.a Sv binnen 14 dagen na 10-10-2013 (arrest Hof) beroep in cassatie moeten instellen. Nu verdachte niet binnen bij wet gestelde termijn cassatieberoep heeft ingesteld, kan hij niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Partij(en)
16 april 2019
Strafkamer
nr. S 18/03634
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 oktober 2013, nummer 22/001762-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.D. Groen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het middel klaagt over het kennelijke oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is uitgereikt.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 10 oktober 2013, enkelvoudige kamer, houdt onder meer in:
"De voorzitter merkt op dat de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep vermeldt dat deze is uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde. De betreffende machtiging ontbreekt echter bij de stukken.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
2.3.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een bij het dubbel van de appeldagvaarding voor de terechtzitting van 10 oktober 2013 gevoegde akte van uitreiking, inhoudende, zakelijk weergegeven, onder meer dat die dagvaarding:
- op 26 augustus 2013 tevergeefs is aangeboden op het BRP-adres van de verdachte met achterlating van een bericht van aankomst, waarin is vermeld dat de brief kan worden afgehaald op het daarin genoemde (post)kantoor of politiebureau; en
- op 28 augustus 2013 is uitgereikt aan [betrokkene 1] "die het desbetreffende bericht van aankomst overlegde en door de geadresseerde schriftelijk was gemachtigd om de brief in ontvangst te nemen".
Deze akte van uitreiking, die is opgemaakt door '[betrokkene 2], [beroep betrokkkene 2]', is voor ontvangst voorzien van een leesbare handtekening van[betrokkene 1] en het nummer van een legitimatiebewijs.
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de appeldagvaarding aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt en heeft kennelijk geoordeeld dat sprake is van een rechtsgeldige betekening. In de bestreden uitspraak ligt als zijn - in het licht van de inhoud van de akte van uitreiking zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven - niet onbegrijpelijke oordeel besloten dat de enkele omstandigheid dat de betreffende machtiging zich niet bij de stukken bevindt, aan de rechtsgeldigheid van de betekening niet in de weg staat.
2.5.
Uitreiking aan de schriftelijk gemachtigde geldt op de voet van art. 588, derde lid aanhef en onder b, Sv als betekening in persoon. De verdachte, namens wie op 14 augustus 2018 beroep in cassatie is ingesteld, had ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv binnen veertien dagen na 10 oktober 2013 beroep in cassatie moeten instellen. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn cassatieberoep heeft ingesteld, kan hij niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2019.
Conclusie 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Mishandeling, art. 300.1 Sr. Ontvankelijkheid cassatieberoep, art. 432.1.a Sv. Rechtsgeldige uitreiking appeldagvaarding aan schriftelijk gemachtigde, nu bericht van aankomst met machtiging niet aan akte van uitreiking is gehecht? Appeldagvaarding is blijkens akte van uitreiking na vergeefse aanbieding op BRP-adres van verdachte op postkantoor uitgereikt aan schriftelijk gemachtigde van verdachte. Hof heeft vastgesteld dat appeldagvaarding aan schriftelijk gemachtigde is uitgereikt en heeft kennelijk geoordeeld dat sprake is van rechtsgeldige betekening. In bestreden uitspraak ligt als zijn - in het licht van inhoud van akte van uitreiking - niet onbegrijpelijke oordeel besloten dat enkele omstandigheid dat betreffende machtiging zich niet bij stukken bevindt, aan rechtsgeldigheid van betekening niet in de weg staat. Uitreiking aan schriftelijk gemachtigde geldt ex art. 588.3.b Sv als betekening in persoon. Verdachte, namens wie op 14-8-2018 beroep in cassatie is ingesteld, had ex art. 432.1.a Sv binnen 14 dagen na 10-10-2013 (arrest Hof) beroep in cassatie moeten instellen. Nu verdachte niet binnen bij wet gestelde termijn cassatieberoep heeft ingesteld, kan hij niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Nr. 18/03634 Zitting: 5 maart 2019 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 10 oktober 2013 door het hof Den Haag wegens “mishandeling” veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.D. Groen, advocaat te Utrecht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep. Het hof had moeten doen blijken dat nader onderzoek naar de geldigheid van die uitreiking van die dagvaarding heeft plaatsgevonden nu zich bij de stukken van het geding geen bericht van aankomst met daaraan gehechte volmacht bevindt.
Tot de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep voor de terechtzitting van 10 oktober 2013 gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 26 augustus 2013 tevergeefs is aangeboden op verdachtes GBA-adres en dat de dagvaarding in hoger beroep op 28 augustus 2013 is uitgereikt aan [betrokkene] die door de verdachte schriftelijk was gemachtigd om het stuk in ontvangst te nemen. De akte van uitreiking bevat voorts een handtekening voor ontvangst en het nummer van een legitimatiebewijs. Anders dan in de akte is vermeld, is daaraan niet gehecht het desbetreffende bericht van aankomst met de schriftelijke machtiging.
Het proces-verbaal van het hof van 10 oktober 2013 houdt onder meer in:
“De voorzitter merkt op dat de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep vermeldt dat deze is uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde. De betreffende machtiging ontbreekt echter bij de stukken.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.”
6. In verschillende strafzaken in cassatie is inmiddels het geval aan de orde geweest dat in de akte van uitreiking van de dagvaarding wordt vermeld dat is uitgereikt aan een schriftelijke gemachtigde, maar dat er gebreken zijn. Zo is van een geldige uitreiking geen sprake als in de akte zowel een omschrijving als een nummer van het legitimatiebewijs van de schriftelijk gemachtigde ontbreekt.1.Indien ter terechtzitting in hoger beroep wordt betwist dat een schriftelijk volmacht is verstrekt, is de rechter gehouden in het vonnis of arrest er blijk van te hebben gegeven dat nader onderzoek naar die betwisting heeft plaatsgevonden.2.
7. Thans is het geval aan de orde van een uitreiking van een dagvaarding aan een schriftelijk gemachtigde terwijl bij de stukken noch het bericht van aankomst noch een ander stuk is gevoegd waaruit de machtiging kon blijken. In een arrest uit 19933.stelde de Hoge Raad vast dat de tekst van de betekeningsakte inhield dat het gerechtelijk schrijven was uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde die daarbij het bericht van aankomst had overgelegd, terwijl die persoon voor ontvangst had getekend en het nummer van diens paspoort was vermeld. Dat was voldoende en het beroep werd verworpen. De Hoge Raad overwoog nog wel dat de verdachte blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting geen beroep had gedaan op een ongeldige machtiging.
8. Het middel is kennelijk vooral geïnspireerd door een conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Wortel.4.Ik citeer daaruit het volgende:
“15. Uit deze uitspraken kan naar mijn inzicht niet als algemene regel worden afgeleid dat steeds moet worden aangenomen dat in de akte van uitreiking terecht melding is gemaakt van uitreiking aan een schriftelijk gemachtigde, zodat de machtiging zich niet noodzakelijk bij de stukken behoeft te bevinden. Daartoe lijken deze uitspraken mij te zeer verweven met de bijzonderheden van het geval.
Dat uitgangspunt zou mij ook niet juist voorkomen, met het oog op de bijzondere betekenis die de wet aan de uitreiking aan een schriftelijk gemachtigde toekent. Met het oog daarop moet voldoende zekerheid bestaan dat de geadresseerde de machtiging werkelijk heeft verleend.
16. Daarom meen ik dat de kwestie als volgt moet worden bezien. In geval van uitreiking van een gerechtelijk stuk aan een schriftelijk gemachtigde kan rechtsgeldige betekening in beginsel slechts worden aangenomen indien uit de stukken blijkt dat de geadresseerde (doorgaans de verdachte of veroordeelde) die machtiging werkelijk heeft verleend. Die machtiging dient derhalve in beginsel bij de stukken te zijn gevoegd. Zij kan, al dan niet in algemene zin strekkend tot het in ontvangst nemen van post, in een door de geadresseerde zelf gekozen vorm schriftelijk zijn vastgelegd. De machtiging kan - uiteraard - ook zijn verleend door in de daartoe bestemde rubriek van het bericht van aankomst (na vergeefse aanbieding achtergelaten op het van de geadresseerde bekende adres) de naam van de gemachtigde in te vullen. Een schriftelijke machtiging dient, in welke vorm zij ook is vastgelegd, de handtekening te dragen van degene die haar heeft verleend.
17. Op grond van uitsluitend een daartoe strekkende aantekening in de akte van uitreiking mag niet worden aangenomen dat het gerechtelijk stuk aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt, ook niet indien (bij loketuitreiking) aantekening is gemaakt van het type en het nummer van het legitimatiebewijs van degene aan wie is uitgereikt. Zulke aantekening betreft immers alleen de identiteit van degene aan wie is uitgereikt, maar niet de omstandigheid dat deze door de geadresseerde daadwerkelijk is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen.
18. Niettemin zal ook bij het ontbreken van de op schrift gestelde machtiging mogen worden aangenomen dat het voor de verdachte bestemd gerechtelijk stuk (geldig) is uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde, indien a) het stuk is aangeboden op het inschrijvingsadres of op een door de verdachte opgegeven (en niet door latere gegevens achterhaald) adres, en b) de geldigheid van de betekening niet door of namens de verdachte is betwist, ofschoon daartoe gelegenheid is geweest.”
9. Aan de onder punt 18 van de geciteerde conclusie onder a) en b) vermelde eisen is voldaan. Geldt nu een uitzondering voor het geval dat niet valt uit te sluiten dat verdachte in feitelijke aanleg de mogelijkheid is onthouden een beroep te doen op een niet geldige machtiging? Als de machtiging inderdaad niet geldig is, kan verdachte natuurlijk niet zonder meer worden tegengeworpen dat hij daarvan bij het hof geen melding heeft gemaakt. Voor dat geval moet namelijk worden aangenomen dat hij niet van de zitting op de hoogte is geweest.
10. Indien al wordt toegelaten dat in een geval als het onderhavige (verstek in eerste en tweede aanleg) eerst in cassatie een beroep op de ongeldige machtiging mogelijk is, zal de cassatieschriftuur mijns inziens argumenten moeten bevatten waaruit op zijn minst de mogelijkheid van een ongeldige machtiging naar voren komt. De enkele stelling dat er een mogelijkheid is dat de machtiging niet geldig is, is onvoldoende. De voorliggende schriftuur komt niet verder dan het opperen van die mogelijkheid.
11. Aldus blijft staan het kennelijke oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend aan een door de verdachte schriftelijk gemachtigde. Dat leidt er mijns inziens echter niet toe dat het middel faalt, maar dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep.
12. Uit art. 588, derde lid, onder b, Sv volgt namelijk dat een uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep aan een door de verdachte schriftelijk gemachtigde geldt als betekening aan de verdachte in persoon. Dat brengt met zich dat ingevolge art. 432, eerste lid, aanhef en onder a, Sv het beroep in cassatie binnen veertien dagen na de uitspraak moet worden ingesteld.5.Namens de verdachte is echter op 14 augustus 2018 beroep in cassatie ingesteld.
13. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn cassatieberoep heeft ingesteld, kan hij niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
14. Deze conclusie strekt er dan ook toe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑03‑2019
HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8715.
HR 16 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9233 (DD 93.306).
Zijn conclusie voorafgaande aan HR 6 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5754.
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 33.
Beroepschrift 22‑11‑2018
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN
MIDDEL VAN CASSATIE
van: mr. S.D. Groen
inzake:
de heer [requirant], geboren d.d. [geboortedatum] 1972, requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof Den Haag, op 10 oktober 2013, onder parketnummer 22/001762-12, gewezen arrest.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder schending van artikel 588 lid 3 sub b en/of 590 lid 1 en/of 278 lid 1 en/of 270 lid 1 jo. 415 Wetboek van Strafvordering (Sv), doordat het (impliciete) oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding in hoger beroep geldig is uitgereikt, althans het oordeel van het Hof tot het verlenen van verstek tegen requirant, onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd, aangezien het dossier geen schriftelijke volmacht bevat van een persoon die door requirant schriftelijk gevolmachtigd is tot het aannemen van een (gerechtelijk) schrijven noch een bericht van aankomst, naar welke stukken wordt verwezen in de akte van uitreiking, en het Hof geen nader onderzoek heeft verricht naar (het bestaan van) de overgelegde schriftelijke machtiging en/of het overgelegde bericht van aankomst, terwijl requirant voorts niet is verschenen ter terechtzitting in hoger beroep. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
Op 10 oktober 2013 werd onderhavige strafzaak behandeld bij het Hof. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting kan worden afgeleid dat requirant niet ter terechtzitting is verschenen en het Hof zich aldus eerst heeft beraad op de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding. Daarover staat het volgende in het proces-verbaal gerelateerd:
‘De voorzitter merkt op dat de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep vermeldt dat deze is uitgereikt aan een schriftelijk gemachtigde. De betreffende machtiging ontbreekt echter bij de stukken.’
2.
Het Hof heeft vervolgens verstek verleend tegen requirant en op de zitting mondeling uitspraak gedaan. Requirant is door het Hof veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, te vervangen door 15 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht, wegens een mishandeling.
3.
Kennelijk heeft het Hof in onderhavige zaak geoordeeld dat het ontbreken van de bedoelde schriftelijke machtiging niet meebrengt dat de uitreiking van het schrijven daarmee nietig is — het Hof gaat immers ex artikel 280 lid 1 Sv over tot het verlenen van verstek tegen requirant. In dit middel wordt de juistheid van het (impliciete) oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend, ter discussie gesteld. Ik trap af met een weergave van het juridisch kader omtrent de uitreiking aan een gevolmachtigde.
4.
Op de voet van artikel 588 lid 3 Sv kan uitreiking in persoon plaatsvinden aan een gevolmachtigde. Daar dient wel eerst een poging tot uitreiking aan het GBA-adres of de woon- of verblijfplaats aan te zijn voorafgegaan. Kan het bericht niet worden uitgereikt dan wordt een ‘bericht van aankomst’ achtergelaten. De gerechtelijke mededeling wordt dan voor de duur van 7 dagen bewaard op de plaats zoals deze in het bericht van aankomst staat vermeld (vgl. artikel 4 lid 1 Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen). De betrokken persoon kan op die plaats de gerechtelijke mededeling ophalen óf deze laten ophalen door een mondeling of schriftelijk gevolmachtigde.
5.
Er dient in dat laatste geval echter wel een voldoende mate van zekerheid te bestaan dat de geadresseerde de machtiging werkelijk heeft verleend.1. De mondeling gevolmachtigde zal het bericht van aankomst moeten kunnen overleggen en aannemelijk moeten kunnen maken dat deze een volwassen huisgenoot van de geadresseerde is.2. Van een geldige schriftelijke machtiging is sprake bij een ingevulde (post)machtiging of een door de geadresseerde zelf opgestelde machtiging.3.
6.
Toch brengt het ontbreken van een schriftelijke machtiging niet zonder meer de nietigheid van de uitreiking van het betrokken gerechtelijk schrijven met zich. Ontbreekt de schriftelijke machtiging tussen de stukken, dan zal in de akte van uitreiking wél het nummer van het legitimatiebewijs van de gemachtigde vermeld moeten staan en dient de de akte voorzien te zijn van een handtekening van de gemachtigde (vgl. HR 16 februari 1993, DD 1993/306). Ook in HR 1 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD3869 werd aangenomen dat op grond van een daartoe strekkende mededeling in de akte van uitreiking kan worden aangenomen dat het gerechtelijk schrijven (inderdaad) aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt, hetgeen niet anders wordt door de enkele omstandigheid dat de schriftelijke machtiging zich niet bij de stukken bevindt.
7.
Volgens AG Wortel kan uit deze uitspraken echter niet de algemene regel worden afgeleid dat enkel op basis van de aantekening in de akte dat het gerechtelijk stuk aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt, zonder dat die machtiging zich in het dossier bevindt, aangenomen worden dat het gerechtelijk stuk de geadresseerde ook heeft bereikt. Zo'n aantekening betreft immers alleen de identiteit van degene aan wie is uitgereikt, maar niet de omstandigheid dat deze door de geadresseerde daadwerkelijk is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen.
8.
Bij het ontbreken van de onderliggende machtiging zal volgens AG Wortel slechts dan sprake zijn van een rechtsgeldige uitreiking als: a) het stuk (naar ik begrijp: initieel) is aangeboden op het inschrijvingsadres of op een door de verdachte opgegeven (en niet door latere gegevens achterhaald) adres, en b) de geldigheid van de betekening niet door of namens de verdachte is betwist, ofschoon daartoe gelegenheid is geweest.4.
9.
Dat toetsingskader sluit ook aan bij de eerdergenoemde uitspraken van Uw Raad. Daarbij ging het telkens om een tardief ingestelde hoger beroep; het moment van uitreiking van de bestreden uitspraak aan een schriftelijk gemachtigde lag daar telkens meer dan veertien dagen vóór het instellen van het rechtsmiddel.5. In dat verband werd in HR 16 februari 1993, DD 1993/306 de omstandigheid betrokken dat de verdediging — hoewel het daartoe gelegenheid had bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep — zich niet had uitgelaten over de niet-rechtsgeldigheid van de machtiging en voorts geen verklaring is gegeven voor het tardieve appel. Het Hof had dan ook tot de niet-ontvankelijkverklaring kunnen komen, aldus Uw Raad.
10.
Terug naar de onderhavige zaak. In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking waarop staat vermeld dat op 26 augustus 2013 is geprobeerd om de dagvaarding in hoger beroep uit te reiken op BRP-adres van requirant, Aangezien daar niemand opendeed, is een bericht van aankomst achtergelaten. De dagvaarding is vervolgens op 28 augustus 2013 uitgereikt aan een — volgens de akte van uitreiking — daartoe schriftelijk gevolmachtigde [betrokkene 1], van wie de persoonsgegevens, alsook het nummer van de ID-kaart, staan vermeld.6. Voorts is opgemerkt dat de schriftelijk gevolmachtigde het bericht van aankomst zou hebben overgelegd en aan de akte wordt gehecht. De schriftelijke volmacht noch het bericht van aankomst bevinden zich echter tussen de stukken.
11.
Er zijn aldus geen onderliggende stukken beschikbaar op basis waarvan valt te controleren dat de machtiging daadwerkelijk door requirant is verstrekt. Hoewel uit de rechtspraak van Uw Raad volgt dat dat gegeven niet in de weg behoeft te staan aan een geldige uitreiking, zal in dat geval volgens AG Wortel wél de mogelijkheid moeten worden geboden aan de betrokkene om zich uit te laten over de rechtsgeldigheid van die uitreiking. Dat vereiste zal echter lastig te vervullen zijn indien — zoals in de onderhavige zaak — de verdachte niet ter terechtzitting verschijnt. Dat laat zich evenwel mogelijk verklaren door de omstandigheid dat de dagvaarding hem niet heeft bereikt, zodat daarin juist een omstandigheid besloten ligt die indiceert dat de dagvaarding requirant niet heeft bereikt.
12.
Gelet op het voorgaande had het Hof dan ook niet, althans niet zonder meer, kunnen oordelen dat de uitreiking rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Het gegeven dat requirant niet ter terechtzitting is verschenen doet in ieder geval vermoeden dat de dagvaarding hem niet heeft bereikt. Het Hof had onder de huidige omstandigheden op z'n minst genomen nader onderzoek dienen te verrichten naar (het bestaan van) de schriftelijke machtiging en/of het bericht van aankomst, waarnaar wordt verwezen in de akte van uitreiking.
13.
Nu uit de voorhanden stukken met onvoldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden dat de dagvaarding requirant heeft bereikt, naar aanvullende stukken geen onderzoek is gedaan, en requirant niet ter terechtzitting is verschenen, is het oordeel van het Hof dat de uitreiking in persoon heeft plaatsgevonden niet (zonder meer) begrijpelijk, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, ontoereikend gemotiveerd. Het bestreden arrest kan daardoor niet in stand blijven.
14.
Wellicht ten overvloede merk ik op dat het belang van requirant besloten ligt in het feit dat hij door het oordeel van het Hof geen invulling heeft kunnen geven aan zijn aanwezigheidsrecht als bedoeld in in artikel 6 EVRM.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. S.D. Groen, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (351 GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Utrecht, 22 november 2018
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑11‑2018
Ov. 15 van de conclusie van AG Wortel vóór HR 6 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5754.
Kamerstukken II 1983/84, 18324, 1–3, p. 16.
Pelser, in: T&C Strafvordering, artikel 588 , aant. 9, onder e bij ‘schriftelijke machtiging’ (online, actueel t/m 1 juli 2018).
Ov. 13–18 van de conclusie van AG Wortel vóór HR 6 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5754.
HR 1 december 1998, ECLI:NL:HR:ZD3896 is niet (online) gepubliceerd. Uit ov. 14 van de conclusie van AG Wortel vóór leid ik echter af dat het daar (wederom) ging om het uitreiking van de mededeling van de bestreden uitspraak.
Dit stuk is gevoegd naar aanleiding van het verzoek om nadere stukken aan de rolraadsheer d.d. 27 september jl.