ABRvS, 15-10-2003, nr. 200300474/1
ECLI:NL:RVS:2003:AL8922
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-10-2003
- Zaaknummer
200300474/1
- LJN
AL8922
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AL8922, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑10‑2003; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2002:AF3256
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2002:AF3256
Uitspraak 15‑10‑2003
Inhoudsindicatie
Bij brief van 22 februari 2001, aangevuld bij brief van 2 maart 2001 hebben appellanten sub 2 (hierna: de Stichting e.a.) bezwaar gemaakt tegen de facturen van Rotterdam Airport B.V., waarbij over de maand januari de ATC-heffingen voor vluchten over land, terrein en lesvluchten en de landingsgelden zijn vastgesteld.
Partij(en)
200300474/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het bestuur van de luchtverkeersbeveiligings-organisatie,
2. de stichting “Stichting Vliegschool Zestienhoven”, de vereniging
“Vereniging Vliegclub Rotterdam” en de besloten vennootschap “Rijnmond Airservice B.V.”, alle gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 20 december 2002 in het geding tussen:
1. appellanten sub 2,
2. KLM UK Ltd., gevestigd te Verenigd Koninkrijk,
3. Koninklijke Luchtvaartmaatschappij Nederland N.V., gevestigd te Amstelveen,
4. KLM Cityhopper B.V., gevestigd te Haarlemmermeer,
5. Transavia Airlines C.V., gevestigd te Haarlemmermeer
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij brief van 22 februari 2001, aangevuld bij brief van 2 maart 2001 hebben appellanten sub 2 (hierna: de Stichting e.a.) bezwaar gemaakt tegen de facturen van Rotterdam Airport B.V., waarbij over de maand januari de ATC-heffingen voor vluchten over land, terrein en lesvluchten en de landingsgelden zijn vastgesteld.
Bij besluit van 2 mei 2001 heeft appellant sub 1 (hierna: de LVNL) dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door de Stichting e.a. ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de LVNL bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2003 en de Stichting e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2003 hoger beroep ingesteld. De LVNL heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 27 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 maart 2003 hebben de Stichting e.a. van antwoord gediend.
Bij brief van 28 maart 2003 hebben de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij Nederland N.V., KLM Cityhopper B.V., KLM UK Ltd, en
Transavia Airlines C.V. (hierna: KLM Nederland N.V. e.a.) een memorie ingediend.
Bij brief van 31 maart 2003 heeft de LVNL van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2003, waar de LVNL, vertegenwoordigd door mr. drs. K.D. Meersma, advocaat te Amsterdam, de Stichting e.a., vertegenwoordigd door mr. H.F.Th. Pennarts, advocaat te Rotterdam, en KLM Nederland N.V. e.a., vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 5.21, eerste lid, van de Wet Luchtvaart is de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een luchtvaartuig te zijner beschikking heeft en dit onder zijn verantwoordelijkheid laat deelnemen aan het luchtverkeer, en daarbij gebruik maakt van een luchtverkeersdienst verstrekt door een in artikel 5.13 of 5.14 van de Wet Luchtvaart bedoelde instantie, aan deze instantie een vergoeding verschuldigd ter dekking van de kosten van de luchtverkeersbeveiliging, anders dan bedoeld in artikel 5.20.
Ingevolge het derde lid wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld door het bestuur van de LVNL, onder goedkeuring door de Minister van Verkeer en Waterstaat onderscheidenlijk de Minister van Defensie.
2.2.
De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor de periode
- 1.
januari 2001 tot en met 31 december 2001 is geschied bij besluit van
- 20.
december 2000/Nr. LVNL 1001649 (Vergoeding naderings- en plaatselijke luchtverkeersleiding, Stcrt. 2000, 252, p. 30, hierna: het Tarievenbesluit).
2.3.
De LVNL staat op het standpunt dat de facturen zelfstandig rechtsgevolg ontberen, aangezien de verschuldigdheid van de vergoeding rechtstreeks voortvloeit uit artikel 5.21, eerste lid, van de Wet Luchtvaart. De facturen zijn daarom naar zijn mening geen besluiten in de zin van de Awb, zodat het daartegen gerichte bezwaar niet-ontvankelijk is.
2.4.
De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven. Om deze reden heeft zij de beroepen ongegrond verklaard. Zij heeft voorts overwogen dat het Tarievenbesluit moet worden gekwalificeerd als een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, waartegen op grond van de Awb bezwaar en beroep heeft opengestaan.
2.5.
De LVNL bestrijdt in hoger beroep het oordeel van de rechtbank over het rechtskarakter van het Tarievenbesluit. Zijns inziens dient dit besluit als een niet-appellabel algemeen verbindend voorschrift te worden beschouwd.
2.6.
Op dit betoog kan niet worden ingegaan. De aangevallen overwegingen zijn slechts ten overvloede gegeven. Zij hebben geen dragende betekenis voor de door de rechtbank uitgesproken ongegrondverklaring en zijn ook anderszins niet bindend. De LVNL heeft derhalve geen processueel belang bij zijn hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk is.
2.7.
Het betoog van de Stichting e.a., inhoudende dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de facturen niet op rechtsgevolg gericht zijn, slaagt. Bij het opstellen van de factuur vindt een beoordeling plaats van het aantal en de soort vluchten die op de desbetreffende luchthaven hebben plaatsgevonden alsmede van de soort luchtvaartuigen waarmee deze vluchten zijn afgelegd. De factuur is als gevolg van deze beoordeling meer dan de enkele weergave van een aantal vaststaande bedragen. Uit
artikel 5.21, eerste lid, van de Wet Luchtvaart volgt weliswaar de verschuldigdheid van de te factureren bedragen, doch eerst met de factuur wordt een individuele en concrete betalingsverplichting in het leven geroepen. Gelet hierop kan aan een dergelijke factuur een zelfstandig rechtsgevolg niet worden ontzegd. Het standpunt van de LVNL dat de facturen geen besluiten in de zin van de Awb opleveren, is derhalve onjuist. De rechtbank heeft dit miskend.
2.8.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van de
Stichting e.a. gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 2 mei 2001 vernietigen.
2.9.
De LVNL dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep van het bestuur van de luchtverkeersbeveiligings-organisatie niet-ontvankelijk;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 20 december 2002, AWB 01/2444 t/m AWB 01/2447;
- III.
verklaart het door de Stichting e.a. bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van het bestuur van de luchtverkeersbeveiligings-organisatie van 2 mei 2001, JZ 01/178;
- V.
veroordeelt het bestuur van de luchtverkeersbeveiligings-organisatie in de door de Stichting e.a. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.319,26, waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de luchtverkeersbeveiligings-organisatie te worden betaald aan de Stichting e.a.;
- VI.
gelast dat de luchtverkeersbeveiligings-organisatie aan
de Stichting e.a. het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 531,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2003
306.