ABRvS, 10-12-2014, nr. 201403852/1/A1
ECLI:NL:RVS:2014:4473
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-12-2014
- Zaaknummer
201403852/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4473, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑12‑2014; (Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
Gst. 2015/13 met annotatie van L.M. Koenraad
JB 2015/22
JOM 2015/17
JOM 2015/244
OGR-Updates.nl 2014-0295
Uitspraak 10‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden als beeldentuin op het perceel tegenover [locatie], te Nieuwkoop (hierna: het perceel).
201403852/1/A1.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente De Ronde Venen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2014 in zaak nr. 13/10012 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden als beeldentuin op het perceel tegenover [locatie], te Nieuwkoop (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 november 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 20 september 2011 herroepen. Tevens heeft het daarbij aangegeven een uitgebreide procedure te starten ten einde de aangevraagde vergunning alsnog te verlenen.
Bij uitspraak van 28 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[vergunninghouder] en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2014, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bakker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J.J. Nicolaas ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college met toepassing van artikel 5, lid G, sub 4, van de voorschriften behorend bij het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het perceel als beeldentuin en het realiseren van 6 parkeerplaatsen. Bij besluit van 27 maart 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 20 september 2011 in stand gelaten. Bij uitspraak van 12 september 2012 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het tegen het besluit van 27 maart 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 september 2013, in zaak nr. 201209740/1/A1, het door [appellante] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en het besluit van het college van 27 maart 2012 vernietigd. De Afdeling heeft overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bevoegd was op grond van artikel 5, lid G, sub 4, van de planvoorschriften omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel als parkeergelegenheid. Het college heeft bij besluit van 5 november 2013 het door [appellante] gemaakte bezwaar alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 20 september 2011 herroepen. Voorts heeft het zich op het standpunt gesteld dat het nog geen vervangend besluit kan nemen omdat het de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure op gaat starten ten einde de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen (hierna: Wabo) te verlenen.
3. [vergunninghouder] stelt ten onrechte dat [appellante] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 2:1, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 5 november 2013 omdat zij geen zicht heeft op de beeldentuin op het perceel. [appellante] is mede-eigenaresse van het perceel Meije 175. De beeldentuin is hemelsbreed 70 meter vanaf de woning aan de Meije 175 aan de overkant van de weg gelegen. Gelet op deze afstand en de ruimtelijke uitstraling in die zin dat er een toename van het aantal verkeersbewegingen wordt verwacht ten gevolge van het gebruik van het perceel als beeldentuin, heeft de rechtbank [appellante] terecht belanghebbend geacht.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bezwaar niet gedeeltelijk gegrond mocht verklaren en het besluit van 20 september 2011 herroepen, zonder dat het een aanvang heeft gemaakt met het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure ten behoeve van het nemen van het vervangend besluit. Zij verwijst hierbij onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2010, zaak nr. 200903622/1/A1. Zij stelt dat het college acht maanden na de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2013 nog geen enkele actie heeft ondernomen in het kader van de uitgebreide voorbereidingsprocedure en acht dit in strijd met artikel 7:11 van de Awb.
4.1. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan in dit geval binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Ingevolge het derde lid kan het bestuursorgaan een beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder c, is verder uitstel mogelijk voor zover dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
Ingevolge het vijfde lid doet het bestuursorgaan indien toepassing is gegeven aan het vierde lid hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
4.2. Uit artikel 7:11 van de Awb vloeit voort dat, indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, het bestuursorgaan, behoudens in het (zich hier niet voordoende) geval waarin enkele herroeping van dat besluit voldoende is, voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats stelt.
4.3. Het bij de rechtbank bestreden besluit bestaat uit een gegrondverklaring van het bezwaar en het herroepen van het besluit van 20 september 2011. Er is geen nieuw besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning genomen. Het college heeft de beslissing niet verdaagd. Evenmin heeft het college in de omstandigheid dat het met toepassing van artikel 3.10 van de Wabo een nieuw besluit op de aanvraag diende te nemen, aanleiding gezien om deze ingevolge artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb uit te stellen. Derhalve gold dat het college ingevolge artikel 7:10, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 7:11 gehouden was om binnen zes weken een vervangend besluit te nemen. Dat binnen zes weken geen mogelijkheid bestond om de voorgeschreven wettelijke procedure te doorlopen, is geen aanleiding voor een ander oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201107422/1/A4) dient, als van de door de wet geboden mogelijkheid van uitstel geen gebruik gemaakt wordt, de voor het besluit geldende beslistermijn te worden nageleefd. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zich een uitzondering op de hoofdregel van artikel 7:11 van de Awb voordoet en het geen vervangend besluit behoefde te nemen omdat nog een wettelijke procedure diende te worden doorlopen. Nu artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, zoals deze geldt sinds 1 oktober 2009, de mogelijkheid voor uitstel van het nemen van een besluit biedt in verband met naleving van de wettelijke procedurevoorschriften, moet het aannemen van een uitzondering op de regel dat bij het nemen van het besluit op bezwaar een vervangend besluit dient te worden genomen, in strijd met de bedoeling van de wetgever worden geacht. De uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2010, zaaknr. 200910048/1/A1 waarnaar het college heeft verwezen, is hier niet van toepassing. In die zaak was in de Awb nog niet de mogelijkheid opgenomen om het nemen van het besluit uit te stellen in verband met de naleving van wettelijke procedures.
Concluderend is het besluit van 5 november 2013 in zoverre in strijd met artikel 7:11 van de Awb genomen.
Het betoog slaagt.
5. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen vóór 1 maart 2015 het hiervoor vastgestelde gebrek in het besluit van 5 november 2013 te herstellen en het nieuw genomen besluit op de voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling en partijen toe te zenden.
6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop op om vóór 1 maart 2015 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de voorgeschreven wijze bekend te maken en dit aan de Afdeling en partijen toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
414.