HR, 27-06-2014, nr. 14/02353
ECLI:NL:HR:2014:1550
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-06-2014
- Zaaknummer
14/02353
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1550, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑06‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:498, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:498, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1550, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2014/23
Uitspraak 27‑06‑2014
Partij(en)
27 juni 2014
Eerste Kamer
14/02353
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,zetelende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de Officier van Justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/443267/FA RK 14-590/1060977 van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Officier van Justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 27 juni 2014.
Conclusie 23‑05‑2014
14/02353
Mr. F.F. Langemeijer
23 mei 2014 (art. 80a RO)
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Rotterdam
1. Bij beschikking van 4 februari 2014 heeft de rechtbank Rotterdam op verzoek van de officier van justitie een voorlopige machtiging verleend tot opneming en verblijf van verzoeker tot cassatie in een zwakzinnigeninrichting (art. 2 en 3 Wet Bopz). Namens betrokkene is tijdig cassatieberoep ingesteld1.. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Onderdeel I bevat inhoudelijk slechts motiveringsklachten over het door de rechtbank aangenomen gevaar en het oorzakelijk verband tussen de stoornis en het gevaar (rov. 2.2).
3. De rechtbank heeft gevaar voor anderen aanwezig geacht, te weten het risico van agressief gedrag van betrokkene, en gevaar voor betrokkene zelf in de vorm van maatschappelijke teloorgang2.. De rechtbank heeft oorzakelijk verband vastgesteld tussen de stoornis en deze gevaren. De rechtbank baseert zich hiervoor op de verklaring van de niet bij de behandeling betrokken psychiater, die betrokkene heeft onderzocht op 13 januari 2014 en tot deze bevindingen kwam en op de toelichting ter zitting. Dat de rechtbank m.b.t. het risico van agressief gedrag ook incidenten van 7 juli 2013 en 27 augustus 2012 in haar oordeel heeft betrokken (rov. 1.3), maakt het oordeel over de kans op zulk nadeel niet minder actueel, noch onbegrijpelijk. De rechtbank vermeldt in de eerste drie zinnen van rov. 2.2 de actuele geestelijke toestand en in rov. 2.3 de opstelling van betrokkene in de periode tussen juli 2013 en januari 2014 ten opzichte van de behandeling. De rechtbank illustreert de aard van het agressief gedrag waarvoor moet worden gevreesd aan de hand van voorbeelden uit het verleden. Wat betreft het gevaar van maatschappelijke teloorgang, heeft de rechtbank de kans op zelfverwaarlozing besproken, met name in perioden van neerslachtigheid, en ter illustratie aangegeven hoe het betrokkene in een eerdere periode van zelfstandig wonen is vergaan. Daarmee is niet gegeven dat de vrijheidsbeneming berust op ontoereikende, want verouderde informatie, zoals het middelonderdeel veronderstelt.
4. Onderdeel II komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een zwakzinnigeninrichting kan worden afgewend (rov. 2.3; art. 2, lid 2 onder b, Wet Bopz). Dit oordeel heeft de rechtbank toereikend gemotiveerd door te overwegen dat de gedragswetenschapper ter zitting heeft verklaard dat 24-uurs zorg noodzakelijk is, dat deze hulpverlening bij verblijf in eigen woning praktisch niet mogelijk is en dat er geen reëel alternatief is, omdat gebleken is dat in de afgelopen periode geen afspraken met betrokkene konden worden gemaakt en hij zorgmijdend is. In rubriek 6 van de geneeskundige verklaring waarnaar de rechtbank verwijst is het alternatief van medicatie besproken, maar ook vermeld dat betrokkene medicatie weigert.
5. De klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden, zodat toepassing kan worden gegeven aan art. 80a RO. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.