NJB 2019/1008:Dood door ‘schuld’ in het verkeer door lid arrestatieteam, art. 6 WVW 1994: daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. I.c. reed verdachte als lid van een arrestatieteam op instructie van de sectiecommandant met spoed en in een ‘treintje’ waarbij hij optische en geluidssignalen voerde en om die reden als bestuurder van een voorrangsvoertuig mocht afwijken van de voorschriften gesteld in het RVV, terwijl de betreffende instructie onder meer ook inhield dat zo veilig mogelijk diende te worden gereden. Daarbij had de verdachte te allen tijde een eigen beslissingsruimte om te reageren op zich voordoende situaties, waarbij een rood verkeerslicht en een kruispunt bijzondere aandachtspunten zijn. Daaraan kon het Hof niet alleen de slotsom verbinden dat geen sprake is geweest van de uitvoering van een ambtelijk ‘bevel’, maar ook dat de door de verdachte gekozen uitvoering van de betreffende instructie, waarbij het onder de gegeven omstandigheden onmogelijk was om adequaat te reageren op onvoorziene of onberekenbare gedragingen van de andere weggebruikers, niet proportioneel was. Ontvankelijkheid in cassatie van een verdachte – een opsporingsambtenaar die lid is van een arrestatie- en ondersteuningsteam van de politie – ten aanzien van wie in de dagvaarding/oproeping om veiligheidsredenen niet diens persoonsgegevens maar een codenummer is vermeld: nu geen sprake is van een volledig anonieme verdachte, maar van een verdachte wiens persoonsgegevens via het codenummer bekend zijn bij de justitiële autoriteiten, kan de verdachte worden ontvangen in het onder dit codenummer ingestelde beroep