ECLI:NL:HR:2013:BY6311, RvdW 2013/175. In dit arrest heeft de Hoge Raad het door [verzoeker] ingestelde cassatieberoep tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag van 22 maart 2011, 9 augustus 2011 en 27 december 2011 verworpen met toepassing van art. 81 RO.
HR, 29-01-2016, nr. 15/04239
ECLI:NL:HR:2016:156
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29-01-2016
- Zaaknummer
15/04239
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:156, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑01‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2351, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2351, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:156, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑01‑2016
Partij(en)
29 januari 2016
Eerste Kamer
15/04239
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. [verzoeker],
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerder].
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het arrest in de zaak 12/01932 van de Hoge Raad van 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6311;
b. de arresten in de zaak 200.133.941/01 van het gerechtshof Den Haag van 12 augustus 2014 en 31 maart 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 31 maart 2015 heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 4 december 2015 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 1.7-1.14).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 29 januari 2016.
Conclusie 27‑11‑2015
Zaaknr: 15/04239
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 27 november 2015
Conclusie (art. 80a RO) inzake:
[verzoeker]
tegen
[verweerder]
1.1 Bij dit geding inleidende dagvaarding van 31 juli 2013 heeft eiser tot cassatie (hierna: [verzoeker]) verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]) gedagvaard voor het gerechtshof Den Haag en heeft daarbij gevorderd dat het hof zijn arresten van 22 maart 2011, 9 augustus 2011 en 27 december 2011 zal herroepen, alsmede zijn in kort geding gewezen arrest van 19 maart 2013. Bij ‘akteverzoek wijziging van eis’ van 15 juli 2014 heeft [verzoeker] voorts verzocht om herroeping van het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 20131..
heeft het hof primair verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van procesrecht.
1.2 Tegen de hiervoor onder 1.1 genoemde arresten van het gerechtshof Den Haag van 22 maart 2011, 9 augustus 2011 en 27 december 2011 heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld, dat door de Hoge Raad bij het eveneens onder 1.1 genoemde arrest van 18 januari 2013 is verworpen met toepassing van art. 81 RO.
1.3 [verzoeker] heeft voorts bij exploot van 4 december 2012 een vordering tot herroeping ingesteld van de onder 1.1 genoemde arresten van het hof (hierna: de eerste herroepingsprocedure).
Het gerechtshof Den Haag heeft de vordering in deze eerste herroepingsprocedure bij arrest van 18 juni 2013 afgewezen.
Tegen dat arrest heeft [verzoeker] cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft dit cassatieberoep bij arrest van 11 juli 2014 verworpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO2..
1.4 Het hof heeft [verzoeker] in de onderhavige (tweede) herroepingsprocedure bij arrest van 31 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering voor zover gericht tegen het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2013 en voor het overige het gevorderde afgewezen.
1.5 [verzoeker] heeft tegen het arrest van het hof in de tweede herroepingsprocedure tijdig3.cassatieberoep ingesteld4..
1.6 Het middel rechtvaardigt geen behandeling in cassatie, omdat het klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden. Voor zover de opgeworpen klachten al begrijpelijk zijn, geldt daartoe het volgende.
1.7 Onderdeel 15.faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. In de bestreden rechtsoverweging 7 heeft het hof geoordeeld dat “voor zover [verzoeker] aangeeft zijn stellingen uit de vorige procedure tot herroeping te herhalen dit, zonder enige nadere toelichting, reeds daarom onbegrijpelijk [is].”
Het hof heeft daarmee niet geoordeeld dat de als productie 3 overgelegde (proces)stukken geen deel uitmaken van de rechtsstrijd.
1.8 Onderdeel 26.richt zich in drie subonderdelen tegen het volgende oordeel in rechtsoverweging 8 van het bestreden arrest:
“Ook in hetgeen overigens nog door [verzoeker] is aangevoerd zijn – voor zover begrijpelijk – geen stellingen te lezen op grond waarvan een vordering tot herroeping op de voet van artikel 382 Rv kan worden toegewezen.”
1.9 Het onderdeel klaagt onder a. dat het hof heeft miskend dat de achteraf gebleken omstandigheid op de comparitie van 2 mei 2013 dat [verweerder] tot aan het schrijven van de brief van 4 november 2006 niets tegen [verzoeker] heeft gezegd of dat anderszins kenbaar heeft gemaakt over een afspraak tot teruggave van diens aandelen, tegenover zijn eerdere verklaring dat hij reeds op 4 februari 2006 om teruggave van alle veertig aandelen zou hebben gevraagd, tot bedrog in de zin van artikel 382 Rv leidt, dan wel (onder b en c) dat het hof zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk of toereikend heeft gemotiveerd dan wel essentiële stellingen niet in zijn oordeelsvorming heeft betrokken.
1.10 De comparitie van 2 mei 2013 betreft de comparitie die het hof in de eerste herroepingsprocedure heeft gelast. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt7.. [verzoeker] heeft bij brief van 8 mei 2013 op dit proces-verbaal gereageerd en daarbij om aanvulling verzocht8.. Op 13 juni 2013 heeft het hof een aanvulling op het proces-verbaal van de zitting van 2 mei 2013 aan partijen verzonden9..
Uit de conclusie van mijn ambtgenoot Spier in de eerste herroepingsprocedure leid ik af dat het (aanvullend) proces-verbaal van de zitting van 2 mei 2013 en de brief van 8 mei 2013 van [verzoeker] voorwerp vormden van het cassatieberoep in de eerste herroepingsprocedure.
1.11 Voor zover het onderdeel ook bedoelt te klagen over de door het hof in rechtsoverweging 7 genoemde brief van de raadsman van [verweerder] aan [verzoeker] van 2 juli 2013 voldoet het onderdeel niet aan de eisen van artikel 407 lid 2 Rv nu niet wordt toegelicht waarom het hof in rechtsoverweging 8 niet kon oordelen dat in die brief geen stelling valt te lezen op grond waarvan een vordering tot herroeping kan worden toegewezen.
1.12 Voor zover het onderdeel klaagt over hetgeen tijdens de comparitie van 2 mei 2013 is verklaard, heeft hetzij het hof hierover in rechtsoverweging 7, in zoverre in cassatie onbestreden, geoordeeld, hetzij is nagelaten daarop in de eerste herroepingsprocedure een beroep te doen, hetgeen wel had gekund – het onderdeel houdt niet de klacht in dat deze omstandigheid pas na het cassatieberoep is gebleken – en kan deze omstandigheid geen grond voor herroeping meer vormen in een nieuwe herroepingsprocedure.
Daarop stuiten alle klachten van het tweede onderdeel af.
1.13 Onderdeel 3 bouwt op de eerdere onderdelen voort en deelt dan ook in hun lot.
1.14 Onderdeel 4, dat zich richt tegen de rechtsoverwegingen 10 en 14 waarin het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot herroeping van het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2013, mist belang nu gelet op het voorgaande de klachten tegen de verwerping van het herroepingsverzoek van de arresten van het hof van 22 maart, 9 augustus en 27 december 2011 falen.
1.15 De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2015
De cassatiedagvaarding is op 29 juni 2015 uitgebracht.
In de eerste ordner van het procesdossier zit een inhoudsopgave van de eerste twee ordners.Bij nr. 2 van de inhoudsopgave in de eerste ordner, de ‘Conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met producties van 20 juni 2007 (wij)’, is een brief van 3 juli 2007 gevoegd met aanvullingen voor ontbrekende producties bij voormelde conclusie.Na de eerste nr. 16 in de inhoudsopgave van de eerste ordner klopt de nummering niet meer. In het procesdossier is wel doorgenummerd.In de derde ordner zit een inhoudsopgave van alle drie ordners. Deze begint met de inhoud van de derde ordner. Vanaf nr. 11 lijkt een opgave van de inhoud van de eerste twee ordners te volgen, maar deze opgave is niet volledig en de nummering stemt niet overeen.Als ik het goed zie, ontbreekt in het procesdossier de cassatieprocedure die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014 in de eerdere herroepingsprocedure. Ook ontbreekt het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2013. De al dan niet door het hof aanvaarde processtukken van de eerdere herroepingsprocedure bij het hof zijn te vinden in ordner 3, nr. 2 akte inbreng producties (van de tweede herroepingsprocedure), producties 3a, c, e, f-i en 5.
Cassatiedagvaarding onder II.1.
Cassatiedagvaarding onder II.2.
Ordner 3, nr. 2 akte inbreng producties (van de tweede herroepingsprocedure), productie 3g.
Te vinden in ordner 3, nr. 2 akte inbreng producties (van de tweede herroepingsprocedure), productie 5.
Ordner 3, nr. 2 akte inbreng producties van de tweede herroepingsprocedure, productie 3i. Zie ook nr. 2.23 van en de bijlage bij de conclusie van A-G Spier van 23 mei 2014 in de eerste herroepingsprocedure.Overigens heeft het hof de genoemde stukken van 8 mei 2013 en 13 juni 2013 niet vermeld in het procesverloop van zijn arrest van 18 juni 2013.