De in de pleitnota vermelde voetnootmarkeringen en voetnoten zelf zijn omwille van de leesbaarheid niet opgenomen.
HR, 23-04-2013, nr. 11/01636
ECLI:NL:HR:2013:BZ7143
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2013
- Zaaknummer
11/01636
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BZ7143
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ7143, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ7143
ECLI:NL:PHR:2013:BZ7143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ7143
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0193
Uitspraak 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 359.2, tweede volzin, Sv. Niet-aanvaarding u.o.s. t.a.v. betrouwbaarheid verklaringen getuigen. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 2006/393. In ’s Hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat de getuigen de handelingen van verdachte waarover zij hebben verklaard hebben kunnen waarnemen. Aldus heeft het Hof ook t.a.v. het in het middel bedoelde onderdeel van het door de verdediging naar voren gebrachte u.o.s. de redenen opgegeven a.b.i. art. 359.2, tweede volzin, Sv. Tot een nadere motivering was het Hof, in aanmerking genomen dat bij niet-aanvaarding van een u.o.s. niet is vereist dat op ieder detail van de argumentatie wordt ingegaan, niet gehouden.
23 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/01636
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, van 25 maart 2011, nummer 24/001743-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof is afgeweken van het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zonder daarvoor een toereikende motivering te geven, aangezien het Hof in zijn bewijsoverweging niet is ingegaan op een essentieel onderdeel van dat standpunt.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 27 oktober 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, voornoemde [slachtoffer] uit een openstaand raam op de eerste verdieping van een pand gelegen aan de [a-straat 1] naar beneden gegooid, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2. De bestreden uitspraak houdt onder het opschrift "Bewijsoverwegingen" voorts het volgende in:
"De raadsman van verdachte heeft onder meer ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] inconsistent en onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Daarbij heeft de raadsman onder andere gewezen op de verschillen in door de getuigen bij diverse gelegenheden afgelegde verklaringen over de wijze waarop verdachte het slachtoffer heeft vastgepakt en uit het raam zou hebben geduwd, alsmede op de tijdens het voorval (mogelijk) verminderde accuratesse van hun waarnemingen als gevolg van middelengebruik.
Naar het oordeel van het hof is de kern van alle verklaringen die de getuigen hebben afgelegd dat zij hebben gezien dat het slachtoffer door verdachte uit het raam is gegooid, waarbij het hof tevens gewicht toekent aan het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], alsmede aan hetgeen [betrokkene 1] heeft verklaard. Daaruit blijkt immers dat de getuigen kort na het incident ten overstaan van deze personen hebben verteld dat het slachtoffer door verdachte uit het raam zou zijn gegooid. In hun later afgelegde verklaringen hebben de getuigen deze essentie betreffende de gang van zaken rondom het incident steeds op geloofwaardige en betrouwbare wijze bevestigd. Het hof acht de verschillen tussen de verklaringen van de getuigen op het punt van de door de raadsman aangevoerde details, alsmede de omstandigheid dat de verklaringen van de getuigen door de tijd heen niet op alle onderdelen in hun geheel als consistent zijn te beschouwen, in deze niet doorslaggevend en is van oordeel dat de inhoud van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, voor wat betreft de hiervoor bedoelde essentie geloofwaardig zijn. Dat [getuige 3] in het eerste telefonische contact met verbalisant [verbalisant 1] kort na het incident heeft gezegd dat er een ongeluk zou zijn gebeurd en dat [slachtoffer] uit het raam was gevallen van de woning aan de [a-straat 1] na een ruzie over het opruimen van braaksel, doet aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen niet af, dit des te minder nu [getuige 3] blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] letterlijk gezegd zou hebben: "Er is een ongeluk gedaan in de woning aan de [a-straat]" (bijlagen proces-verbaal p. 20).
Tenslotte wijst het hof er in dit verband op de verklaring van verdachte, dat hij met de kort voor de val van het slachtoffer uit het raam geuite woorden dat het slachtoffer eruit zou worden gegooid of gezet, bedoelde, dat hij ervoor kon zorgen dat het slachtoffer uit de woning gezet zou worden, niet aannemelijk te achten. In de getuigenverklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, alsmede in de getuigenverklaring van [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg worden de uitlatingen van verdachte vlak voor de val van het slachtoffer immers rechtstreeks geplaatst in de context dat verdachte het slachtoffer uit het raam zou gooien, kennelijk als hij het braaksel niet op zou ruimen.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof de door en namens verdachte gegeven lezing van het noodlottige incident."
2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in, voor zover thans van belang, hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal is weergegeven onder 3.2.
2.4. In het bijzonder klaagt het middel dat het Hof heeft verzuimd te motiveren waarom het afwijkt van het van het "uitdrukkelijk onderbouwde standpunt integraal deel uitmakende verweer dat het vrijwel niet mogelijk c.q. onmogelijk is dat de getuigen de waarnemingen waarover zij hebben verklaard hebben gedaan als wordt uitgegaan van de bij de reconstructie ingenomen posities en het beperkte zicht als gevolg van de geringe belichting". Hetgeen daaromtrent door de raadsman van de verdachte naar voren is gebracht, is in het middel weergegeven als volgt:
"De raadsman heeft ten aanzien van de getuige [getuige 1] naar voren gebracht dat niet alleen diens verklaringen inconsistent en onbetrouwbaar zijn en [getuige 1] onder invloed was, maar ook dat de belichting in de keuken beperkt was en het zicht van [getuige 1] vanuit zijn positie (onderaan dan wel halverwege) op de trap maakten dat hij het latere slachtoffer ([slachtoffer]) en rekwirant niet goed kon waarnemen. Expliciet is aangevoerd (p. 3) dat "blijkt dat de positie van de [slachtoffer]-acteur (op de dvd van de reconstructie, opm. JK) bij het raam niet goed te zien is en dat de armen van de [verdachte]-acteur niet goed te zien zijn. Dit beeld verslechterd (sic) nog als de camera zich verplaatst naar de positie waar [getuige 1] waarschijnlijk werkelijk heeft gestaan (zie eerdere verklaringen [getuige 1] en verklaringen [getuige 2] en [getuige 3]), namelijk voor of op de trap naar boven. [Getuige 2] stelt tijdens de reconstructie dat [getuige 1] op de eerste trede van de trap naar boven stond. Vanaf die positie is de val van [slachtoffer] en wat daaraan vooraf gaat niet te zien (dvd 45:22 e.v.). [Getuige 3] stelt dat [getuige 1] op derde trede trap naar boven staond (dvd 55.40). Vanaf die positie is de val van [slachtoffer] en wat daaraan vooraf gaat niet te zien (dvd 1:02:15 e.v. en 1:06:27 e.v.).
Dit geldt ook waar het de waarnemingen betreft die de getuige [getuige 2] zegt te hebben gedaan. Ten aanzien van die getuige en de positie van waaruit hij zijn waarnemingen zou hebben gedaan, voert de raadsman aan (p. 6 pleitnota) dat het in feite niet meer mogelijk is om nog vast te stellen waar [getuige 2] stond: 'Op 30 oktober verklaart [getuige 2]: Ik stond onderaan de trap van de tweede verdieping op de eerste verdieping en [getuige 1] stond schuin rechts achter me op de trap. [Getuige 3] stond bij zijn kamerdeur. Op de zitting van 17 april 2009 verklaart [getuige 2]: Ik was de trap op gelopen en stond toen stil. [Getuige 1] stond naast mij bij de trap. [Getuige 3] stond bij zijn eigen kamerdeur. Bij de reconstructie positioneert [getuige 2] zichzelf op exact dezelfde plek als [getuige 1] voor de spil van de trap.
Vanuit deze positie is te zien dat het donker is en dat de [verdachte]-acteur wel te zien is, maar zijn linkerarm niet en dat de [slachtoffer]-acteur slecht te zien is, nu de [verdachte]-acteur ervoor staat (dvd 46:08 e.v.). Het is in feite niet meer mogelijk om nog vast te stellen waar [getuige 2] stond. Hierboven is al vastgesteld dat voor of op de trap naar boven de gestelde actie bij het raam nauwelijks te zien was. Ook bij de spil van de trap was het zicht op de gestelde actie om meerdere redenen (licht, [verdachte] staat voor [slachtoffer]) matig.
Wat betreft de getuige [getuige 3] tot slot voert de raadsman aan dat de belichting in de keuken beperkt was en dat de waarnemingen over waar rekwirant [slachtoffer] zou hebben beetgepakt in de respectieve verklaringen verschillend zijn."
2.5. Ingevolge art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv dient een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat door de rechter niet is aanvaard, in de uitspraak beargumenteerd te worden weerlegd. Omtrent de aan de mate van motivering te stellen eisen komt onder meer betekenis toe aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. De motiveringsplicht gaat voorts niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. (Vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006/393)
2.6. Het Hof heeft, in afwijking van hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] betrouwbaar geacht. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat de kern van hun verklaringen is dat zij hebben gezien dat het slachtoffer door de verdachte uit het raam is gegooid en dat zij deze essentie betreffende de gang van zaken rondom het incident steeds op geloofwaardige en betrouwbare wijze hebben bevestigd. Daarin ligt als (gemotiveerd) oordeel van het Hof besloten dat genoemde personen de handelingen van de verdachte waarover zij hebben verklaard, hebben kunnen waarnemen. Aldus heeft het Hof ook ten aanzien van het in het middel bedoelde onderdeel van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwd standpunt de redenen opgegeven, als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, die ertoe hebben geleid dat dit standpunt niet door het Hof is aanvaard. Mede gelet op hetgeen in 2.5 is overwogen behoefde het Hof niet nader in te gaan op hetgeen door de raadsman overigens met betrekking tot "het beperkte zicht" is aangevoerd.
2.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 april 2013.
Conclusie 19‑02‑2013
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/01636
Mr. Machielse
Zitting 19 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, heeft verdachte op 25 maart 2011 wegens "doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren.
2.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt in de kern dat het hof in ontoereikende mate heeft gerespondeerd op het door de verdediging in hoger beroep naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] onbetrouwbaar zijn en derhalve onbruikbaar voor het bewijs.
3.2
Blijkens een ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft de raadsman van verdachte aldaar, voor zover hier relevant, het volgende aangevoerd:1.
"De getuige [getuige 1]
Ruzie [verdachte]-[slachtoffer] voorafgaand aan komst [getuige 3] en [getuige 2] op [a-straat 1].
[Getuige 1] verklaart onder andere op 29 oktober 2008 dat nog voordat [getuige 3] en [getuige 2] arriveerden op de [a-straat 1] al een ruzie zou hebben plaats gevonden tussen [slachtoffer] en [verdachte]. Daarbij zou [verdachte] hebben gezegd: "kankerjunk, heb jij voor mijn deur gekotst, kom het opruimen". [Verdachte] betwist dit en er zijn verder geen getuigen die dit bevestigen.
Kamer [getuige 1]
[Getuige 1] verklaart op 28 oktober dat hij met [getuige 3] en [getuige 2] een jointje heeft gerookt en naar de film King Arthur heeft gekeken. Alle drie de getuigen zijn dus onder invloed. Het is een feit van algemene bekendheid dat het roken van hash het waarnemingsvermogen ten nadele beïnvloedt.
De getuigen spreken [slachtoffer] aan
[Getuige 1] verklaart op 20 oktober dat hij [slachtoffer] roep die vervolgens uit zijn kamer kwam. Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 1] dat [slachtoffer] in de keuken stond toen [getuige 1] naar hem toe liep om te vragen wat er was gebeurd. Bij de reconstructie verklaart [getuige 1] dat [verdachte] al met [slachtoffer] in de keuken stond toen [getuige 1] en de andere getuigen naar beneden naar de eerste verdieping liepen.
[Getuige 1] verklaart 28 oktober dat hij een grappig gesprek had met [slachtoffer]: "haha you motherfucker you did it". Ook bij de reconstructie verklaart [getuige 1] dat hij heel aardig vroeg 'did you throw up'. Dat [getuige 1] aan zijn gesprek met [slachtoffer] een komische c.q. vriendelijke wending geeft is om meerdere redenen opvallend. De getuige [getuige 4] verklaart dat [getuige 1] op 25 oktober [slachtoffer] gedreigd heeft zijn keel door te snijden. [Getuige 4] verklaart verder dat iedereen schreeuwde tegen [slachtoffer] en dat [getuige 1] daarbij het hoogste woord had. De getuige [getuige 5] verklaart dat hij MTV/rappers gedrag hoorde en dat hij hoorde dat er op deuren werd gebonsd.
[Verdachte] komt naar boven
[Getuige 1] verklaart op 28 oktober dat [verdachte] voortdurend in het Engels tegen [slachtoffer] schreeuwde. De vraag is hoe dit zich verhoudt tot wat [verdachte] dan volgens [getuige 1] tegen [slachtoffer] in het Nederlands gezegd zou hebben: "[Slachtoffer], [slachtoffer] jij hebt het gedaan. [Slachtoffer] jij gaat die rotzooi opruimen. Ik verspil mijn adem niet meer aan jou. Jij ruimt dit op anders gooi ik je erin".
Licht
Uit de reconstructie zou mogelijk kunnen worden afgeleid dat het licht boven de tafel niet brandde, dat hetzelfde gold voor het licht op de overloop, en dat het licht in de keuken mogelijk wel brandde. Het zicht vanaf de omgeving van de trap op het raam waar [slachtoffer] stond was beperkt. [getuige 1] verklaart bij de reconstructie: er was licht nu is er wel meer licht. Op de dvd 22:30 is goed te zien hoe donker het bij het raam was.
Positie [getuige 1] ten tijde van val [slachtoffer]
[Getuige 1] verklaart op 28 oktober: Ik stond toen dus met [slachtoffer] in de keuken. [Getuige 3] en [getuige 2] stonden ook in de keuken. Ik zag en hoorde dat [verdachte] naar boven kwam.
[Getuige 1] verklaart op 29 oktober: Via deze gang kan je met de trap naar boven en beneden. In deze gang is de toegangsdeur naar de kamers van [slachtoffer] en [getuige 3]. Vanaf de positie waar ik stond met [getuige 2] kon ik de huiskamer in kijken. De huiskamer grenst aan de keuken. Ik kon niet de gehele keuken zien. Ik kan wel een raam in de keuken zien. Dat is het raam gelegen aan de uiterst rechter zijde [¡K..] [getuige 3] was eerst nog in zijn kamer, maar kwam vervolgens in de deuropening staan. Bij de tekening positioneert [getuige 1] zich zelf links onderaan de trap naar boven.
[Getuige 1] verklaart bij de rechter-commissaris: Ik heb voor de trap die naar de bovenste verdieping leidt gezien wat er met [slachtoffer] is gebeurd. Ik ben daarvoor ook met [slachtoffer] in de keuken geweest. Vanuit mijn positie bij de trap keek ik tegen de zijkant van [verdachte] aan. [Slachtoffer] stond precies voor de opening van het raam.
Bij de reconstructie positioneert [getuige 1] zich eerst bij de trap naar boven maar later bij de spil van de trap. Deze laatste positie wordt door de cameraman ingenomen.
Zicht vanuit positie [getuige 1]
Dan blijkt dat de positie van de [slachtoffer]-acteur bij het raam niet goed te zien is en dat de armen van de [verdachte]-acteur niet goed te zien zijn.
Dit beeld verslechtert nog als de camera zich verplaatst naar de positie waar [getuige 1] waarschijnlijk werkelijk heeft gestaan (zie eerdere verklaringen [getuige 1] en verklaringen [getuige 2] en [getuige 3]), namelijk voor of op de trap naar boven.
[Getuige 2] stelt tijdens de recontructie dat [getuige 1] op de eerste trede van de trap naar boven stond. Vanaf die positie is de val van [slachtoffer] en wat daaraan vooraf gaat niet te zien (dvd 45:22 e.v.).
[Getuige 3] stelt dat [getuige 1] op de derde trede trap naar boven stond (dvd 55:40). Vanaf die positie is de val van [slachtoffer] en wat daaraan vooraf gaat niet te zien (dvd 1:02:15 e.v. en 1:06:27 e.v.)
Waarnemingen [getuige 1]
Op 28 oktober verklaart [getuige 1] dat [slachtoffer] met rechterzijde tegen het geopende raam stond.
Op 28 oktober verklaart [getuige 1] verder: [verdachte] pakte [slachtoffer] stevig vast met twee handen op de borst. Hij duwde [slachtoffer] met beide handen in de richting van het raam. Ik dacht dat [verdachte] [slachtoffer] weer naar binnen zou trekken. Ik dacht dat [verdachte] [slachtoffer] gek wilde maken. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] nog geen paar seconden vasthield en vervolgens hem losliet of eigenlijk door het geopende raam duwde of bijna gooide.
Op 29 oktober verklaart [getuige 1] Ik zag dat [verdachte] plotseling [slachtoffer] met zijn linkerhand ter hoogte van zijn borst vastpakte aan zijn kleding. Met zijn rechterhand pakte hij [slachtoffer] vast ter hoogte van zijn middel, aan de rechterzijde van zijn heup. Vervolgens maakte hij een duwende beweging in de richting van het raam en liet [..] in de raamopening los.
Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 1]: [verdachte] gooide [slachtoffer] zo naar beneden. Hij pakte hem rechtsboven ergens bij zijn schouder en ergens achter bij zijn rug of zijn broek. Hij hield hem even vast en liet hem los. Ik denk omdat hij hem niet meer kon vasthouden. Het was misschien niet zijn bedoeling om hem te gooien. Het ging heel snel en het leek alsof hij hem ook terug wilde trekken.
Bij de reconstructie verklaart [getuige 1]: Eigenlijk wou hij hem niet gooien zag ik. [...]. Dat stukje heb ik nog steeds in mijn hoofd alsof hij dat niet wou doen.
Na de val van [slachtoffer]
Opmerkelijk is dat [getuige 1] in zijn verklaring van 28 oktober verklaart dat [verdachte] in het papiamentu zei: "He swa die man is uit het raam gevallen". [Verdachte] betwist dit en dit wordt door geen enkele andere getuige ondersteund.
In zijn verklaring van 29 oktober verklaart [getuige 1] dat [verdachte] na de val "zie je, zie je" gezegd zou hebben. [Verdachte] betwist dit en dit wordt door geen enkele andere getuige ondersteund.
In zijn verklaring van 29 oktober verklaart hij dat [verdachte] vanaf het balkon van [getuige 3] zei "dat ik moest zeggen dat het een ongeluk was". [Verdachte] betwist dit en dit wordt door geen enkele andere getuige ondersteund.
Tijdens de reconstructie verklaart [getuige 1] dat [slachtoffer] tijdens het naar binnen slepen met zijn hoofd tegen de deurpost is gekomen. [Getuige 1] zag dit vanuit het raam waaruit [slachtoffer] zojuist was gevallen. Dit kan echter vanaf die positie niet worden gezien, zoals blijkt uit de beelden van de reconstructie.
De getuigen gaan naar woning [betrokkene 1]
[Getuige 1] verklaart bij de rechter-commissaris dat ze bij [betrokkene 1] het verhaal wel duizend keer hebben herhaald. [Getuige 2] verklaart 17 april ter zitting dat hij zich niet kan herinneren aldaar over de zaak te hebben gesproken. [Getuige 3] bij de rechter-commissaris: er is niets besproken, ik ben alles vergeten, ik kan niet alles onthouden.
[Betrokkene 1] verklaart op 28 oktober dat [getuige 1] in shock was.
Conclusie [getuige 1]
De verklaringen van [getuige 1] zijn op essentiële alsmede op niet-essentiële onderdelen inconsistent, onbetrouwbaar en voor het bewijs onbruikbaar. [Getuige 1] was de betreffende avond onder invloed. De belichting in de keuken was beperkt en het zicht op [slachtoffer] en [verdachte] slecht. Eerst verklaart [getuige 1] dat [verdachte] [slachtoffer] met twee handen op de borst uit het raam heeft gegooid. Dan dat [verdachte] [slachtoffer] bij borst en heup vastpakte. En weer later: bij schouder en heup of broek. Aanvankelijk verklaart [getuige 1] dat [slachtoffer] zijwaarts tegen het raam stond, in de reconstructie is daarvan niets terug te zien. Meermalen heeft [getuige 1] verklaard dat het wellicht niet de bedoeling was van [verdachte] om [slachtoffer] uit het raam te gooien en dat het eruit zag alsof [verdachte] [slachtoffer] wou terug trekken (wat aansluit bij de verklaring van [verdachte]). Het ene moment plaatst [getuige 1] zich bij de spil van de trap, dan weer op de trap naar boven. Meermalen verklaart [getuige 1] uitlatingen van [verdachte] gehoord te hebben die door geen van de getuigen wordt bevestigd (swa, zie je zie je, kankerjunk). Op zijn minst kan worden vastgesteld dat het geheugen en waarnemingsvermogen van [getuige 1] onbetrouwbaar is. Maar ook de voor een getuigenverklaring vereiste oprechtheid ontbreekt.
De getuige [getuige 2]
Stress, niet verschijnen als getuige
Alhoewel hij op de hoogte was is [getuige 2] zonder afdoende verklaring drie keer niet bij de rechter-commissaris als getuige verschenen. [Getuige 2] verklaart op de zitting van 17 april 2009 vol met stress te zitten.
Kamer [getuige 1]
[Getuige 2] bevestigt op de zitting van 17 april 2009 dat de drie getuigen in de kamer van [getuige 1] een joint hebben gerookt. Blijkens zijn verklaring ter zitting van 17 april jl. doet hij dit iedere dag. Welk televisieprogramma hij toen gezien heeft weet hij niet meer.
Volgens de getuige [betrokkene 1] hadden de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] ook een alcoholprobleem. [Getuige 2] was zijn rijbewijs kwijtgeraakt door drinken.
Ter zitting van 17 april verklaart [getuige 2] dat hij op de kamer van [getuige 1] beneden op de gang hoort zeggen 'wie heeft er gekotst'. Dit verhaal wordt niet door andere getuigen ondersteund en lijkt een niet kloppende afgeleide te zijn van het 'kankerjunk' verhaal van [getuige 1]. Daarop doorgevraagd weet hij zeker dat het [verdachte] was die dat riep, zulks terwijl de deur van de kamer van [getuige 1] op een kier stond, er meerdere mensen in huis waren en [getuige 2] aldaar niet woont en [verdachte] niet kent.
De getuigen spreken [slachtoffer] aan
Op 28 oktober verklaart [getuige 2] dat [slachtoffer] uit zijn kamer kwam nadat [getuige 1] hem aanspreekt. Op 30 oktober: [...] klopte op de zijmuur van de kamer van [slachtoffer].
Op de zitting van 17 april 2009 is ineens sprake van 'komische situatie' tussen [getuige 1] en [slachtoffer]: we waren aan het lachen. Ook hier lijkt weer sprake te zijn van een afgeleide van de verklaring van [getuige 1], van overleg tussen de getuigen en van de bereidheid om bezijdens de waarheid te verklaren.
[Verdachte] komt naar boven
Op 30 oktober verklaart [getuige 2] dat [verdachte] naar boven loopt terwijl hij en de anderen zich op de eerste verdieping bevinden. Ter zitting van 17 april 2009 verklaart [getuige 2] [verdachte] bij zijn kamer op de begane grond opgehaald te hebben.
Licht
Bij de reconstructie verklaart [getuige 2]: het was superdonker, er was geen licht hierbinnen, en vervolgens op de vraag van de begeleider waar dan het licht vandaan kwam: volgens mij was het keukenlicht aan.
Zicht vanuit positie [getuige 2]
Op 30 oktober verklaart [getuige 2]: Ik stond onderaan de trap van de tweede verdieping op de eerste verdieping en [getuige 1] stond schuin rechts achter me op de trap. [Getuige 3] stond bij zijn kamerdeur.
Op de zitting van 17 april 2009 verklaart [getuige 2]: Ik stond bovenaan de trap die van beneden naar boven komt. Ik was de trap opgelopen en stond toen stil. [Getuige 1] stond naast mij bij de trap. [Getuige 3] stond bij zijn eigen kamerdeur.
Bij de reconstructie positioneert [getuige 2] zichzelf op exact dezelfde plek als [getuige 1] voor de spil van de trap. Vanuit deze positie is te zien dat het donker is en dat de [verdachte]-acteur wel te zien is, maar zijn linkerarm niet en dat de [slachtoffer]-acteur slecht te zien is, nu de [verdachte]-acteur ervoor staat (dvd 46:08 e.v.).
Het is in feit niet meer mogelijk om nog vast te stellen waar [getuige 2] stond. Hierboven is al vastgesteld dat voor of op de trap naar boven de gestelde actie bij het raam nauwelijks te zien was. Ook bij de spil van de trap was het zich op de gestelde actie om meerdere redenen (licht, [verdachte] staat voor [slachtoffer]) matig.
Conversatie [verdachte]-[slachtoffer]
Bij de politie verklaart [getuige 2] op 28 oktober: "[...] had even in het Engels gesproken en daarna is alles in het Nederlands gegaan".
Op de zitting van 17 april verklaart [getuige 2] dat [verdachte] in het Engels met [slachtoffer] sprak en dat [verdachte] zei het kan ook in het Nederlands dan verstaan we het allemaal. Alweer lijkt sprake te zijn van een afgeleide van andere verklaringen en van een verklaring die niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Bij de reconstructie wordt de conversatie tussen [verdachte] en [slachtoffer] door [getuige 2] weer in het Nederlands weergegeven (ik ga mijn laatste adem niet aan jou verspillen).
Waarneming
Op 28 oktober verklaart [getuige 2]: [verdachte] pakte [slachtoffer] met een hand bij zijn hoofd vast en met de andere bij zijn bovenbeen. Hij gooide hem zo uit het raam.
Op 30 oktober: [verdachte] legde zijn linkerhand in de nek van [slachtoffer] en zijn rechterhand aan de voorzijde van een van zijn bovenbenen. Hij duwde zijn linkerhand naar beneden en tilde zijn rechterhand op, zodat [slachtoffer] voorover naar beneden viel.
Op 17 april 2009 ter zitting: [slachtoffer] bukte al wat voorover, [verdachte] pakte hem bij zijn achterhoofd en voet en gooit hem door het raam. Hij gaf hem een zetje tijdens zijn bukkende beweging en zijn voet tilde hij omhoog [...] Er ging misschien wel iets anders door [verdachte] heen. Misschien was het niet zijn bedoeling om [slachtoffer] uit het raam te gooien.
De getuigen gaan naar woning [betrokkene 1]
Bij de politie verklaart [getuige 2] 28 oktober via de voordeur te zijn vertrokken. Ter zitting van 17 april stelt [getuige 2] via het balkon te zijn vertrokken.
[Getuige 1] verklaart bij de rechter-commissaris dat ze bij [betrokkene 1] het verhaal wel duizend keer hebben herhaald. [Getuige 2] verklaart 17 april ter zitting dat hij zich niet kan herinneren aldaar over de zaak te hebben gesproken. [Getuige 3] bij de rechter-commissaris: er is niets besproken, ik ben alles vergeten, ik kan niet alles onthouden.
Conclusie [getuige 2]
De verklaringen van [getuige 2] zijn op essentiële alsmede op niet-essentiële onderdelen inconsistent, onbetrouwbaar en voor het bewijs onbruikbaar. Drie keer verschijnt [getuige 2] moedwillig niet als getuige. [Getuige 2] was de betreffende avond onder invloed. De belichting in de keuken was beperkt en het zicht op [verdachte] en [slachtoffer] c.q. op [slachtoffer] slecht (afhankelijk van waar hij nu stond). Eerst verklaart [getuige 2] over het beetpakken door [verdachte] bij hoofd en bovenbeen, dan over nek en voorzijde bovenbeen, en dan weer over achterhoofd en voet. [Getuige 2] verklaart dat het wellicht niet de bedoeling was van [verdachte] om [slachtoffer] uit het raam te gooien. Het ene moment plaatst [getuige 2] zich bij de spil van de trap, dan weer bij de trap naar boven, dan weer bij de trap naar beneden. Meermalen verklaart [getuige 2] over uitlatingen van [verdachte] die hij niet gehoord kan hebben en die in het dossier geen ondersteuning vinden. Op zijn minst kan worden vastgesteld dat het geheugen en waarnemingsvermogen van [getuige 2] onbetrouwbaar is. Maar ook de voor een getuigenverklaring vereiste oprechtheid ontbreekt.
De getuige [getuige 3]
Stress, abnormaal getuigengedrag
[Getuige 3] verscheen pas op de tweede oproep van de rechter-commissaris: "Ik had mij verslapen, ik was het vergeten. Ik heb niet afgebeld", aldus [getuige 3] bij de rechter-commissaris.
Op de vraag van de verdediging bij de rechter-commissaris of [verdachte] nu kankerjunk of motherfucker tegen [slachtoffer] gezegd zou hebben (zie hiervoor [getuige 1]) verklaart [getuige 3]: "ik wil nu naar huis want mijn hoofd ploft uit elkaar en ik word al genoeg gestraft".
Zie ook de opmerkingen van de verdediging bij het verhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris: de getuige maakte aldaar de indruk onder invloed te zijn (p. 3). En de brief van de verdediging aan de rechter-commissaris van 23 februari 2009: tijdens het dictaat lag de getuige met zijn hoofd op zijn armen op tafel te slapen.
Tijdens de reconstructie is [getuige 3] nauwelijks te verstaan en lijkt hij opnieuw onder invloed te zijn (bijvoorbeeld dvd 48:20 e.v.).
Kamer [getuige 1]
Blijkens zijn verklaring bij de rechter-commissaris was [getuige 3] voorafgaand aan de val van [slachtoffer] onder invloed. Hij had op de kamer van [getuige 1] weed gebruikt en gebruikt elke dag weed. De ene keer om de 20 minuten ook wel eens om de 5 minuten en ook wel eens om het uur. Bij de politie verklaarde [getuige 3] op 28 oktober nog geen alcohol of drugs gebruikt te hebben. [Getuige 2] had ook de hele dag niet gerookt, aldus [getuige 3] toen. Voorafgaand aan het getuigenverhoor op de zitting van 17 april 2009 heeft hij ook een joint gerookt.
Volgens de getuige [betrokkene 1] hadden de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] ook een alcoholprobleem.
De getuigen gaan naar [slachtoffer]
In tegenstelling tot [getuige 4], [getuige 5] en de buren verklaart [getuige 3] bij de rechter-commissaris dat hij geen geschreeuw heeft gehoord.
Positie
[Getuige 3] stond waarschijnlijk bij zijn kamerdeur.
Waarneming
Bij de reconstructie verklaart [getuige 3] dat de [slachtoffer]-acteur even groot is als [slachtoffer] (dvd 58:40). [slachtoffer] was 1.86 meter en de acteur is beduidend kleiner.
Op 28 oktober verklaard [getuige 3]: Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] naar buiten duwde. Hij flipte hem als het ware naar buiten. Volgens mij duwde hij met zijn linkerhand op de rug en trok hij hem met zijn rechterhand aan een been, tussen zijn benen door.
Op 18 februari 2009 bij de rechter-commissaris: Hij pakte [slachtoffer] bij zijn rug en voet en gooide hem naar beneden. Hij duwde hem bij de schouder en pakte hem bij een been, alsof je iemand koppeltje wil laten duikelen.
Op 17 april 2009 ter zitting: [verdachte] pakte [slachtoffer] bij zijn schouder en zijn been. [Verdachte] kieperde [slachtoffer] het raam uit, op een manier alsof je iemand koppeltje laat duikelen. Zijn linkerhand was bij de schouder van [slachtoffer] en de rechterhand bij zijn been, ik weet niet precies waar.
De getuigen vertrekken naar [betrokkene 1]
[Getuige 1] verklaart bij de rechter-commissaris dat ze bij [betrokkene 1] het verhaal wel duizend keer hebben herhaald. [Getuige 2] verklaart 17 april ter zitting dat hij zich niet kan herinneren aldaar over de zaak te hebben gesproken. [Getuige 3] bij de rechter-commissaris: er is niets besproken, ik ben alles vergeten, ik kan niet alles onthouden.
Conclusie [getuige 3]
De verklaringen van [getuige 3] zijn op essentiële alsmede op niet-essentiële onderdelen inconsistent, onbetrouwbaar en voor het bewijs onbruikbaar. [Getuige 3] was de betreffende avond alsmede tijdens alle getuigenverhoren onder invloed. De belichting in de keuken was beperkt. [Getuige 3] verklaart eerst dat [verdachte] [slachtoffer] tussen de benen door beetpakte. Later verklaart hij: bij rug en voet. Weer later: bij schouder en been. Op zijn minst kan worden vastgesteld dat het geheugen en waarnemingsvermogen van [getuige 3] onbetrouwbaar is. Maar ook de voor een getuigenverklaring vereiste oprechtheid ontbreekt."
3.3
Het hof heeft in zijn arrest het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof is de kern van alle verklaringen die de getuigen hebben afgelegd dat zij hebben gezien dat het slachtoffer door verdachte uit het raam is gegooid, waarbij het hof tevens gewicht toekent aan het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], alsmede aan hetgeen [betrokkene 1] heeft verklaard. Daaruit blijkt immers dat de getuigen kort na het incident ten overstaan van deze personen hebben verteld dat het slachtoffer door verdachte uit het raam zou zijn gegooid. In hun later afgelegde verklaringen hebben de getuigen deze essentie betreffende de gang van zaken rondom het incident steeds op geloofwaardige en betrouwbare wijze bevestigd. Het hof acht de verschillen tussen de verklaringen van de getuigen op het punt van de door de raadsman aangevoerde details, alsmede de omstandigheid dat de verklaringen van de getuigen door de tijd heen niet op alle onderdelen in hun geheel als consistent zijn te beschouwen, in deze niet doorslaggevend en is van oordeel dat de inhoud van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, voor wat betreft de hiervoor bedoelde essentie geloofwaardig zijn. Dat [getuige 3] [verbalisant 1] in het eerste telefonische contact met verbalisant [verbalisant 1] kort na het incident heeft gezegd dat er een ongeluk zou zijn gebeurd en dat [slachtoffer] uit het raam was gevallen van de woning aan de [a-straat 1] na een ruzie over het opruimen van braaksel, doet aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen niet af, dit des te minder nu [getuige 3] blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] letterlijk gezegd zou hebben: "Er is een ongeluk gedaan in de woning aan de [a-straat]" (bijlagen proces-verbaal p. 20).
Tenslotte wijst het hof er in dit verband op de verklaring van verdachte, dat hij met de kort voor de val van het slachtoffer uit het raam geuite woorden dat het slachtoffer eruit zou worden gegooid of gezet, bedoelde, dat hij ervoor kon zorgen dat het slachtoffer uit de woning gezet zou worden, niet aannemelijk te achten. In de getuigenverklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris, alsmede in de getuigenverklaring van [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg worden de uitlatingen van verdachte vlak voor de val van het slachtoffer immers rechtstreeks geplaatst in de context dat verdachte het slachtoffer uit het raam zou gooien, kennelijk als hij het braaksel niet op zou ruimen."
3.4
De steller van het middel voert aan dat het hof in zijn respons op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd slechts is ingegaan op de betwisting van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen op basis van de verschillen in de door hen bij diverse gelegenheden afgelegde verklaringen over de wijze waarop verdachte het slachtoffer heeft vastgepakt en uit het raam zou hebben geduwd of gegooid alsmede op de tijdens het voorval (mogelijk) verminderde accuratesse van hun waarnemingen als gevolg van middelengebruik, en dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat die betrouwbaarheid tevens is betwist met een beroep op de feitelijk beperkte mogelijkheden van de getuigen om hun beweerdelijke waarnemingen te doen.
3.5
Uit hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd betreffende de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2] over het gebeurde op 27 oktober 2008 in de woning aan de [a-straat 1] te Lelystad, leid ik af dat het standpunt dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn is gestoeld op een drietal redenen, te weten dat veel inconsistenties bestaan in en tussen de verklaringen, dat het gebeurde bij het raam voor de getuigen in meer of mindere mate niet (goed) te zien was vanaf hun respectieve posities en door het beperkte licht en dat alle drie de getuigen ten tijde van het gebeurde onder invloed van verdovende middelen waren. Aan de steller van het middel moet worden toegegeven dat het hof niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van de stelling van de verdediging dat de getuigen het gebeurde bij het raam niet (goed) hebben kunnen zien. Echter, ter terechtzitting in hoger beroep zijn de beelden van de reconstructie vertoond. Het hof heeft dus met eigen ogen kunnen zien waar de getuigen zouden hebben gestaan en wat zij zouden hebben kunnen waarnemen. In 's hofs oordeel dat de verklaringen van de getuigen in de kern congruent zijn in die zin dat zij alle drie steevast hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte het slachtoffer uit het raam heeft gegooid, welke essentie het hof betrouwbaar en geloofwaardig heeft geacht, ligt mijns inziens logischerwijs besloten dat het hof - op basis van de voorhanden dossierstukken en in het bijzonder van de gemaakte reconstructie - heeft geoordeeld dat de getuigen die waarnemingen waarover zij hebben verklaard ook hebben kunnen doen. Dit overigens feitelijke oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
3.6
Het middel faalt.
4.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑02‑2013