HR, 25-11-2011, nr. 11/00648
ECLI:NL:HR:2011:BU5778
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25-11-2011
- Zaaknummer
11/00648
- LJN
BU5778
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BU5778, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑11‑2011; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Cassatie. Herstelbeschikking. In HR 8 juli 2011, LJN BQ7311 borgersbrief ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Herbeoordeling wegens schending beginsel hoor en wederhoor. In geval als dit geen aanleiding wederpartij gelegenheid te geven voor reactie. Herbeoordeling leidt niet tot ander oordeel. Beschikking van 8 juli blijft in stand.
25 november 2011
Eerste Kamer
11/00648
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding
Voor het verloop van het geding - ook in cassatie - tot aan de na te noemen beschikking van de Hoge Raad van 8 juli 2011, wordt verwezen naar die beschikking, welke aan deze beschikking is gehecht.
2. Het verdere verloop van het geding in cassatie
2.1 Bij beschikking van 8 juli 2011, LJN BQ7311, heeft de Hoge Raad op grond van het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv. [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard omdat het door hem verschuldigde griffierecht niet binnen de ingevolge art. 3 lid 4 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken geldende termijn was voldaan. In deze beschikking heeft de Hoge Raad ten aanzien van de brief van 6 juni 2011 van de advocaat van [verzoeker] waarin wordt gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal - die eveneens en op dezelfde grond strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] -, overwogen dat hij deze brief terzijde heeft gelegd, nu deze reactie meer dan twee weken nadat de conclusie was genomen, en derhalve na het verstrijken van de termijn van art. 44 lid 3 Rv., bij de Hoge Raad was ingekomen.
2.2 Genoemde advocaat heeft bij brief van 18 juli 2011 de Hoge Raad terecht erop gewezen dat deze overweging niet juist is. De conclusie van de Advocaat-Generaal is verzonden op 20 mei 2011 zodat de in art. 44 lid 3 Rv. genoemde termijn van twee weken normaal gesproken zou eindigen op 3 juni 2011. Deze datum is echter bij art. 1 van het Koninklijk Besluit van 7 juni 2010, nr. 10.001566, Stcrt. 2010, 9303, gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag in de zin van de Algemene termijnenwet. Daarom bracht art. 1 lid 1 van deze wet mee dat de in art. 44 lid 3 Rv. genoemde termijn werd verlengd tot en met maandag 6 juni 2011. De brief van 6 juni 2011, die op die datum bij de Hoge Raad is binnengekomen, is derhalve tijdig zodat de Hoge Raad daarop acht had moeten slaan.
2.3 Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van die brief het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Dit levert een zodanig ernstig gebrek op in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 8 juli 2011, dat, nu op dit punt geen rechtsmiddel tegen uitspraken van de Hoge Raad openstaat, dient te worden onderzocht of en in hoeverre deze uitspraak dient te worden ongedaan gemaakt en vervangen door een geheel of gedeeltelijk nieuwe uitspraak. Daarom zal worden overgegaan tot een herbeoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep en zonodig tot alsnog een beoordeling van de middelen.
2.4 In een geval als dit bestaat, anders dan is voorgeschreven bij herstel of aanvulling op de voet van art. 31 of 32 Rv., geen aanleiding de wederpartij (in deze zaak in cassatie overigens niet verschenen) de gelegenheid te geven voor een reactie, aangezien het enkel gaat om een herbeoordeling in het licht van de reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad uit de eerste volzin van het derde lid van art. 44 Rv. volgt dat partijen niet kunnen reageren op de reactie van de wederpartij op de conclusie (zie onder meer HR 1 juni 2007, LJN BA1526, NJ 2007/310).
3. Herbeoordeling van de ontvankelijkheid
3.1In zijn genoemde reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal doet de advocaat van [verzoeker] ten aanzien van de gevolgen van het niet tijdig betaald zijn van het griffierecht een beroep op toepassing van het bepaalde in art. 282a lid 4 Rv. Hetgeen daartoe wordt aangevoerd noopt evenwel niet tot geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv. In het bijzonder worden geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat in dit geval het achterwege blijven van de tijdige betaling van het griffierecht is te wijten aan onjuiste informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie met betrekking tot het tijdstip waarop die betaling uiterlijk zou moeten zijn gedaan, zoals is aangenomen in de zaken nr. 10.01117 en 11.00902 waarin de Hoge Raad op 4 november 2011 uitspraak heeft gedaan.
3.2 De inhoud van de brief van de advocaat van [verzoeker] van 6 juni 2011 leidt niet tot een ander oordeel met betrekking tot de ontvankelijkheid dan is gegeven in de beschikking van 8 juli 2011, zodat deze in stand blijft.
4. Beslissing
De Hoge Raad verstaat dat de beschikking van de Hoge Raad van 8 juli 2011 in stand blijft.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 25 november 2011.