Rb. Gelderland, 25-10-2017, nr. AWB - 17 , 1457
ECLI:NL:RBGEL:2017:5458, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
25-10-2017
- Zaaknummer
AWB - 17 _ 1457
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2017:5458, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 25‑10‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:9539, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2017/2825 met annotatie van
Uitspraak 25‑10‑2017
Inhoudsindicatie
VPB, OB, dividendbelasting. Beroepen tegen niet tijdig beslissen op bezwaar. In geschil is of eiseres is opgehouden te bestaan voordat de diverse belastingaanslagen zijn opgelegd en welke gevolgen dit heeft voor ontvankelijkheid, de opgelegde informatiebeschikkingen (ter zake waarvan de rechtbank bij afzonderlijke uitspraak eveneens heeft beslist) en de beslistermijn. Het beroep is ingesteld namens de voormalige vereffenaar en de voormalige aandeelhouders. De nv is aangeduid als belanghebbende. Zij is ook vermeld in het hoofd van het beroepschrift. De rechtbank merkt de nv aan als eiseres. Bezwaar is gemaakt namens de nv. Hoewel dit niet helemaal hetzelfde is als “op naam van” de nv, begrijpt de rechtbank dat bedoeld is op naam van de nv bezwaar te maken. Bezwaar en beroep zijn daarmee ontvankelijk. De inspecteur heeft op de laatste dag van de beslistermijn informatiebeschikkingen opgelegd. De rechtbank heeft in de procedures over de informatiebeschikkingen geoordeeld dat aannemelijk is dat eiseres ten tijde van de vaststelling daarvan niet meer bestond. Daarom is de beslistermijn voor verweerder verstreken. Verweerder heeft een aanvang gemaakt met de behandeling. Het is niet mogelijk deze weer te staken. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank beslist niet inhoudelijk, maar wijst de zaak terug naar de inspecteur om alsnog uitspraak op bezwaar te doen binnen vier weken op straffe van een dwangsom.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/1457 tot en met 17/1465
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 25 oktober 2017
in de zaken tussen
[X] N.V., laatstelijk gevestigd te [Z] , Curaçao, eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor de navolgende tijdvakken de navolgende belastingaanslagen in de vennootschapsbelasting (hierna: VPB), omzetbelasting (hierna: OB) en dividendbelasting opgelegd:
belastingaanslag | tijdvak | verschuldigde belasting |
navorderingsaanslag VPB | 1 aug t/m 31 dec 2010 | € 1.580.962 |
navorderingsaanslag VPB | 2011 | € 1.198 |
navorderingsaanslag VPB | 2012 | € 1.086 |
aanslag VPB | 2013 | € 1.198 |
naheffingsaanslag OB | 1 jan t/m 31 dec 2011 | € 11.146 |
naheffingsaanslag OB | 1 jan t/m 31 dec 2012 | € 10.535 |
naheffingsaanslag OB | 1 jan t/m 31 dec 2013 | € 12.319 |
naheffingsaanslag dividendbelasting | 2011 | € 1.076.471 |
naheffingsaanslag dividendbelasting | 2012 | € 1.076.471 |
Alle belastingaanslagen zijn gedagtekend 24 oktober 2016. Gelijktijdig is telkens ook bij beschikking heffingsrente of belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft tegen de belastingaanslagen en beschikkingen bij brieven van 8 november 2016, door verweerder ontvangen op dezelfde datum, bezwaar gemaakt. Ook enkele rechtspersonen en natuurlijke personen die als mogelijk belanghebbenden afschrift hebben ontvangen van de belastingaanslagen en beschikkingen hebben, elk bij afzonderlijke brieven, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 december 2016 heeft verweerder meegedeeld dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar met zes weken te verdagen en dat de beslistermijn zal eindigen op 27 februari 2017.
Bij brief van 27 februari 2017 heeft verweerder voor (onder meer) alle onderhavige belastingaanslagen een informatiebeschikking afgegeven.
Bij brief van 28 februari 2017 heeft de gemachtigde verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
Eiseres heeft tegen het niet doen van uitspraak op bezwaar door verweerder bij brief van 15 maart 2017, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2017.
Van de zijde van eiseres zijn de gemachtigde en prof. mr. [A] verschenen. Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] , mr. [B] , drs. [C] en mr. [D] .
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
Ter zitting zijn (nagenoeg) gelijktijdig de beroepen van drie andere vennootschappen in vergelijkbare procedures behandeld, alsmede de beroepen van eiseres en de drie andere vennootschappen ter zake van de informatiebeschikkingen van 27 februari 2017.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres, een naamloze vennootschap naar het recht van Curaçao, is op [2010] opgericht. Bestuurder van eiseres was [E] B.V. (hierna: [E] ), gevestigd te Curaçao.
2. Volgens informatie uit het Handelsregister Curaçao van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Curaçao is eiseres per [2015 1] in liquidatie getreden. Als vereffenaar is [F] N.V. (hierna: [F] ) benoemd. Blijkens opgaaf heeft [F] vastgesteld dat geen aan haar bekende baten aanwezig zijn. Volgens het uittreksel uit het handelsregister is op [2015 2] de slotverantwoording geregistreerd en is de registratie van eiseres in het handelsregister per die datum geëindigd.
3. Bij brief van 15 februari 2016, gericht aan het adres van [F] , heeft verweerder aan eiseres een voornemen tot het uitreiken van aangiftebiljetten voor de VPB, de OB, de kansspelbelasting en de dividendbelasting kenbaar gemaakt en informatie verzocht. De verzochte informatie betrof “de volledige administratie” met daarbij een toelichting wat daaronder (onder meer) wordt begrepen. In de brief heeft verweerder ook per belastingmiddel uiteengezet om welke redenen hij van mening is dat sprake is van belastingplicht in Nederland. Daarbij is met name de rol van de aandeelhouders belicht.
4. Bij brieven van 7 juli 2016 heeft verweerder aan zowel [F] (als vereffenaar) als [E] (als bestuurder) verzocht hem de volgende gegevens te verstrekken:
- -
het verslag van de aandeelhoudersvergadering waarin is beslist om eiseres te liquideren;
- -
de slotbalans en een overzicht van de liquidatie-uitkeringen gedaan door eiseres, alsmede de betalingsbewijzen van de liquidatie-uitkeringen;
- -
de rekening en verantwoording van de vereffening en het plan van uitkering.
5. [E] heeft bij e-mail van 18 augustus 2016 te kennen gegeven dat zij geen grondslag ziet voor het verzoek van verweerder. [F] heeft bij e-mail van dezelfde datum verzocht om uitstel en een toelichting op de grondslag van het verzoek. Op laatstgenoemde e-mail heeft verweerder bij e-mail van 29 augustus 2016 gereageerd. Bij e‑mail van 1 september 2016 heeft [E] te kennen gegeven dat zij niet langer bestuurder is en dus niet aan het verzoek kan voldoen en dat een vereffenaar dit evenmin kan. Onder deze e-mail is ook de naam van [F] als voormalig bestuurder van een andere nv vermeld. [F] heeft bij afzonderlijke e-mail van 1 september 2016 dit standpunt ook voor de onderhavige vennootschap ingenomen.
6. Met dagtekening 24 oktober 2016 heeft verweerder de onderhavige belastingaanslagen vastgesteld. Deze zijn bij brief van 20 oktober 2016 aangetekend verzonden aan het adres van eiseres.
7. Eiseres heeft bezwaar gemaakt bij brieven van 8 november 2016. De bezwaren (een bezwaarschrift per belastingmiddel) vermelden telkens dat zij zijn ingediend “Namens [X] N.V.”. Bij brieven van 1 december 2016 is namens [G] Ltd., [H] en [I] te kennen gegeven dat zij zich bij de bezwaren aansluiten.
8. Bij brief van 12 december 2016 heeft verweerder eiseres via de gemachtigde bericht dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid de beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar te verlengen met zes weken en dat de beslistermijn dan gaat van 16 januari 2017 naar 27 februari 2017. Eenzelfde kennisgeving is bij brief van 22 december 2016 gegeven aan [G] Ltd., [H] en [I] .
9. Bij brief van 3 februari 2017 heeft verweerder eiseres via de gemachtigde te kennen gegeven dat de informatie die hij heeft verzocht in de brieven van 15 februari en 7 juli 2016 niet is verstrekt. Hij heeft nogmaals verzocht om de desbetreffende informatie en heeft aangekondigd dat als de informatie binnen twee weken niet of niet volledig wordt verstrekt een informatiebeschikking kan worden opgemaakt.
10. Bij brief van 16 februari 2017 heeft de gemachtigde gereageerd. Zij heeft daarbij onder meer een aantal nadere stukken overgelegd en gereageerd op de structuurschema’s die verweerder bij de brief van 3 februari 2017 had gevoegd.
11. Met dagtekening 27 februari 2017 heeft verweerder (onder meer) voor alle onderhavige belastingaanslagen informatiebeschikkingen vastgesteld. Deze zijn op die datum betekend aan het adres van eiseres en de gemachtigde en tevens aangetekend verzonden aan eiseres.
12. Bij brief van 28 februari 2017 heeft de gemachtigde verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig doen van uitspraken op de onderhavige bezwaren.
Geschil
13. In geschil is of verweerder terecht en tot de juiste bedragen de onderhavige belastingaanslagen heeft opgelegd. Daarbij zijn in ieder geval de volgende deelvragen te onderscheiden:
- -
Is eiseres opgehouden te bestaan, en zo ja welke gevolgen heeft dit voor de ontvankelijkheid van het bezwaar en het beroep?
- -
Indien eiseres is opgehouden te bestaan: zijn de informatiebeschikkingen op juiste wijze en aan de juiste (rechts)persoon opgelegd?
- -
Is de beslistermijn overschreden?
Eiseres heeft voorts de rechtbank verzocht, indien de beroepen ontvankelijk zijn en de beslistermijn is overschreden, de zaak niet terug te wijzen naar verweerder, maar zelf op de inhoud te beslissen. Verweerder verzet zich daartegen.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
14. Alvorens aan de inhoudelijke beoordeling toe te komen, overweegt de rechtbank het volgende.
15. De onderhavige beroepen zijn ingesteld “Namens de voormalige vereffenaar en de voormalige aandeelhouders ten tijde van de vereffening van [X] N.V., belanghebbende”. Deze formulering wijkt af van die in het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288. Daarin is als uitgangpunt genomen dat een bezwaarschrift kan worden ingediend op naam van de ontbonden rechtspersoon. De rechtbank ziet aanleiding dit oordeel ook op een beroepschrift toe te passen. Aangezien de vraag kan rijzen op welke wijze een ontbonden rechtspersoon een bezwaarschrift kan indienen, heeft de Hoge Raad ter verduidelijking vermeld dat dit kan worden gedaan door (of namens, door tussenkomst van een gemachtigde) de voormalige vereffenaar of degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken omdat hij een uitkering uit het vermogen van de ontbonden rechtspersoon heeft ontvangen. Daarmee blijft overeind staan dat op naam van de rechtspersoon bezwaar gemaakt en beroep ingesteld dient te worden. De beoordeling van de vraag wie beroep heeft ingesteld en op wiens naam dit is gedaan dient plaats te vinden op basis van het beroepschrift zelf. Latere toevoegingen of wijzigingen kunnen hieraan niet bij- of afdoen, omdat geen sprake is van een voor herstel vatbare omissie, zoals bijvoorbeeld in het geval van het niet voldoen aan de vereisten van een bezwaar- of beroepschrift die zijn vermeld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Wie geen beroep heeft ingesteld kan niet achteraf, na het verstrijken van een beroepstermijn, dat beroep alsnog instellen (vergelijk Hoge Raad 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1234). Weliswaar is een beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet aan een absolute termijn gebonden, maar de vraag die beantwoord moet worden blijft wie beroep heeft ingesteld. In dit geval komt de rechtbank op basis van het beroepschrift tot het oordeel dat [X] N.V. beroep heeft ingesteld. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de vermelding van die naam aan het hoofd van het beroepschrift achter “Inzake”. Zij is ook aangeduid als “belanghebbende”. Daarmee is voldoende duidelijk dat de voormalige vereffenaar en de voormalige aandeelhouders hebben bedoeld slechts in die hoedanigheid (en dus namens [X] N.V.) beroep in te stellen. Gelet hierop is [X] N.V. door de rechtbank als eiseres aangemerkt, ongeacht of zij heeft opgehouden te bestaan.
16. Het bezwaar is gemaakt “namens [X] N.V.”. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de termen “namens” en “op naam van” door de Hoge Raad in het arrest van 19 september 2003 bewust onderscheiden. Wanneer namens iemand bezwaar wordt gemaakt, gaat het om de situatie waarin iemand als gemachtigde - en naar mag worden aangenomen met instemming en medeweten van de vertegenwoordigde - bezwaar maakt. De term “op naam van” is een neutralere, louter beschrijvende term. Een ontbonden rechtspersoon bestaat niet, kan niet kennisnemen van een belastingaanslag, kan niet weten van het bestaan van een bezwaarprocedure en kan niemand machtigen. Iemand kan dan ook niet namens die rechtspersoon handelingen verrichten. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding te oordelen dat het bezwaar op onjuiste wijze is ingediend en leest dat bedoeld is op naam van eiseres bezwaar te maken. Degene die de opdracht aan de gemachtigde feitelijk heeft gegeven is blijkens de in bezwaar overgelegde machtiging [F] , de vereffenaar. Dat deze machtiging pas achteraf is opgemaakt geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de inhoud daarvan. Van advocaten wordt in de regel geen volmacht verlangd. Dit kan verklaren dat er niet op voorhand een machtiging is opgesteld, maar doet geen afbreuk aan de juistheid van de inhoud ervan. Aangezien [F] opdracht aan de gemachtigde heeft gegeven, is het bezwaar ingediend namens de vereffenaar. Nu het op naam van eiseres is ingediend, is voldaan aan de omschrijving in het arrest van de Hoge Raad van 19 september 2003.
Inhoudelijk
17. Voor de beantwoording van de vragen omtrent het nog bestaan van eiseres en de rechtsgeldigheid van de informatiebeschikkingen verwijst de rechtbank mede naar de overwegingen in de uitspraak van heden met zaaknummers AWB 17/4029 tot en met 17/4038. Kort gezegd heeft de rechtbank daarin overwogen dat het aannemelijk is dat eiseres ten tijde van de vaststelling van de informatiebeschikkingen niet meer bestond. Dit heeft - mede gelet op de standpunten van partijen hierover - geleid tot vernietiging van de informatiebeschikkingen.
Verstrijken beslistermijn
18. Naar het oordeel van de rechtbank verstreek de beslistermijn voor verweerder in beginsel op 27 februari 2017. Zij deelt niet het standpunt van verweerder dat de beslistermijn niet is aangevangen omdat de bezwaartermijn nog niet zou zijn aangevangen en dat sprake is van een prematuur beroep. Verweerder heeft ter onderbouwing van dat standpunt gewezen op het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 19 september 2003. Daarin is - voor zover hier van belang - overwogen dat de omstandigheid dat een rechtspersoon in geval van vereffening ophoudt te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt en eerst herleeft als de vereffening op de voet van artikel 2:23c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt heropend, meebrengt dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen een aanslag die wordt vastgesteld nadat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan eerst een aanvang neemt zodra, nadat die vereffening is heropend, die aanslag aan de vereffenaar is bekendgemaakt. Indien vóór heropening van de vereffening bezwaar wordt gemaakt dient niet-ontvankelijkverklaring met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 van de Awb achterwege te blijven, aldus de Hoge Raad.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 van de Awb meebrengt dat de behandeling van het bezwaar kan worden aangehouden tot het begin van de bezwaartermijn. Eiseres betwist dat ook die regel in deze situatie opgaat. De rechtbank kan in het midden laten of dit het geval is, aangezien verweerder een aanvang heeft gemaakt met de behandeling. Verweerder heeft dit ter zitting erkend, maar heeft aangevoerd dat de behandeling vervolgens weer is gestaakt omdat onduidelijkheid bestond over het nog bestaan van eiseres.
20. Naar het oordeel van de rechtbank kent de wet niet de mogelijkheid van het staken van een eenmaal aangevangen behandeling. Artikel 7:10 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan - daargelaten eventueel te herstellen verzuimen - beslist binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslissing kan voor ten hoogste zes weken worden verdaagd. Verder uitstel is alleen mogelijk voor zover alle belanghebbenden daarmee instemmen, de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of voor zover dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften. Een dergelijk gesloten stelsel kan niet eenzijdig door verweerder terzijde worden gesteld door te besluiten de behandeling te staken. De wet biedt die ruimte naar het oordeel van de rechtbank niet. Dit volgt mede uit hetgeen over deze bepaling in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3) is opgemerkt:
“In deze bepaling wordt een regeling gegeven van de termijnen waarbinnen op het bezwaarschrift moet worden beslist. (…) Het bestuur zou de nu voorgestelde termijnen ook daadwerkelijk moeten kunnen halen. Voor bijzondere gevallen is nog voorzien in een verdaging van ten hoogste vier weken onder de verplichting daarvan schriftelijk mededeling te doen. Het bezwaar dient binnen deze termijn te zijn afgehandeld. Overschrijding van de termijn heeft als gevolg dat ingevolge artikel 6.1.3, onderdeel b, jo. artikel 1.3, onderdeel c beroep openstaat.”
21. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank ook in het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2779. Daarin heeft de Hoge Raad overwogen dat opschorting van de beslistermijn alleen plaatsvindt in de gevallen bedoeld in het tweede lid van artikel 7:10 van de Awb.
22. Verweerder heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid de beslissing te verdagen. Hij heeft deze verdaagd tot 27 februari 2017. Daarmee staat vast dat op die datum de beslistermijn eindigde.
23. Verweerder heeft op 27 februari 2017 informatiebeschikkingen op naam van eiseres genomen ter zake van de onderhavige belastingaanslagen. Op grond van artikel 52a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de informatiebeschikking en het moment waarop die informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd. De rechtbank heeft echter de informatiebeschikkingen vernietigd. Daarbij heeft zij overwogen dat eiseres ten tijde van de oplegging daarvan niet meer bestond. Dit brengt, voor zover relevant voor de onderhavige procedures, mee dat geen bekendmaking van die informatiebeschikkingen kan plaatsvinden zolang geen heropening van de vereffening plaatsvindt. De informatiebeschikkingen van 27 februari 2017 zijn dus niet bekendgemaakt, zodat geen verlenging van de beslistermijn heeft plaatsgevonden.
24. Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van de gemachtigde van 28 februari 2017 een ingebrekestelling inhoudt. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift worden ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Aan deze voorwaarden was ten tijde van het instellen van het beroep (15 maart 2017) voldaan.
25. Verweerder heeft nog steeds niet beslist op de bezwaren. Gelet daarop en op hetgeen hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond.
26. Eiseres heeft de rechtbank verzocht zelf inhoudelijk te beslissen op de zaken. Verweerder stemt daarmee in beginsel niet in, onder meer omdat hij opnieuw een informatiebeschikking wil kunnen opleggen. Hij verzoekt daartoe de rechtbank een termijn te bepalen als bedoeld in artikel 27a van de AWR. De rechtbank stelt voorop dat onder de huidige omstandigheden, waarin eiseres heeft opgehouden te bestaan, aan niemand de verplichting kan worden opgelegd informatie te verstrekken. Daarom ziet zij geen aanleiding aan het verzoek van verweerder tegemoet te komen. Niettemin ziet de rechtbank aanleiding de zaak terug te wijzen naar verweerder om alsnog uitspraak op bezwaar te doen.
27. Artikelen 8:55b en volgende van de Awb regelen niet uitdrukkelijk de mogelijkheid dat de rechter inhoudelijk op de zaak beslist. Uit de memorie van toelichting bij deze regeling (Kamerstukken II 2005-2006, 30 435, nr. 3) valt af te leiden dat de wetgever dit niet onmogelijk heeft willen maken, maar ook dat de wetgever meent dat dit slechts bij wijze van uitzondering zal gebeuren. Uitgangspunt van het wetsvoorstel blijft dat een beroep wegens niet tijdig beslissen primair moet worden beschouwd als een procedureel middel en dat het bestuursorgaan alsnog een inhoudelijke beslissing moet nemen, aldus de wetgever.
28. De rechtbank ziet op dit moment te weinig aanknopingspunten inhoudelijk op de zaken te beslissen. Verweerder dient de gelegenheid te krijgen met inachtneming van de beslissingen van de rechtbank in de onderhavige zaken en ter zake van de informatiebeschikkingen een heroverweging te maken. Daarom zal de rechtbank verweerder een termijn stellen alsnog op de bezwaren te beslissen. Omdat bij de huidige stand van zaken niet verwacht behoeft te worden dat er nog veel nieuwe informatie van eiseres zal komen, kan die termijn beperkt zijn. In de grote hoeveelheid zaken en de ter zitting door eiseres geuite bereidheid tot overleg ziet de rechtbank aanleiding in afwijking van de gebruikelijke termijn van twee weken aan verweerder een termijn van vier weken te gunnen. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat indien verweerder in die tijd niet beslist, eiseres de mogelijkheid heeft - na verweerder opnieuw in gebreke te hebben gesteld - de zaken wederom aan de rechtbank voor te leggen. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank op dit moment voldoende tegemoetgekomen aan de door eiseres geuite wens van regie door de rechtbank. Omdat artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb voorschrijft dat de bestuursrechter bepaalt dat het bestuursorgaan een besluit moet bekendmaken, en in dit geval de mogelijkheid van bekendmaking een complicerende factor is, zal de rechtbank bepalen dat de uitspraken op bezwaar aan de gemachtigde dienen te worden toegezonden.
29. Voor het geval verweerder niet binnen de termijn van vier weken zou beslissen, is hij een dwangsom verschuldigd. De rechtbank stelt deze dwangsom vast op € 500 per dag. Deze dwangsom is verschuldigd wanneer verweerder op een of meer van de bezwaren niet tijdig beslist en zal verweerder verschuldigd zijn totdat op alle bezwaren beslist is. Wel wordt de dwangsom gemaximeerd tot € 50.000.
30. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
31. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 371,25. Dit is ¼ deel van € 1.485. Dat bedrag bestaat uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, een factor 1,5 vanwege samenhang en een wegingsfactor 1. Hierbij merkt de rechtbank de onderhavige beroepen van eiseres en de beroepen van de drie andere eiseressen ter zake van de aan hen opgelegde belastingaanslagen aan als samenhangende zaken. Van samenhang met de beroepen ter zake van de informatiebeschikkingen is, gelet op de verschillende vragen die beantwoord moeten worden, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Aan elk van de vier eiseressen wordt ¼ deel van het bedrag toegekend.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen gegrond;
- -
draagt verweerder op om uiterlijk vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak beslissingen op de bezwaarschriften te nemen en toe te zenden aan de gemachtigde;
- -
bepaalt dat verweerder vanaf het moment dat vier weken zijn verstreken na de datum van verzending van deze uitspraak een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt;
- -
bepaalt de hoogte van de dwangsom op € 500 per dag met een maximum van € 50.000;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 371,25;
- -
bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 25 oktober 2017
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.