Rb. Haarlem, 24-10-2008, nr. 150263 / KG RK 08-914
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG2152
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
24-10-2008
- Magistraten
Mr. Th.S. Röell
- Zaaknummer
150263 / KG RK 08-914
- LJN
BG2152
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG2152, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 24‑10‑2008
Uitspraak 24‑10‑2008
Mr. Th.S. Röell
Partij(en)
Beschikking van 24 oktober 2008
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AALSMEER,
zetelend te Aalsmeer,
verzoekster,
advocaat mr. C.N.J. Kortmann te Amsterdam,
tegen
NICOLAAS ADRIANUS [VERWEERDER],
wonende te Aalsmeer,
verweerder,
advocaat mr. A.S. van Gaalen te Aalsmeer.
Partijen zullen hierna de gemeente en [verweerder] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het verzoekschrift van de gemeente;
- —
de mondelinge behandeling dd. 22 oktober 2008;
- —
de pleitnota van de gemeente;
- —
de pleitnota van [verweerder].
2. De beoordeling
2.1.
Het verzoek strekt tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag onder de gelden en/of de geldwaarden die Levenbach & Gerritsen Advocaten heeft en/of zal verkrijgen van [verweerder], evenals de gelden en/of de geldwaarden die Levenbach & Gerritsen verschuldigd is en/of zal worden aan [verweerder], een en ander met begroting van de vordering op EUR 200.000,=. Daarnaast strekt het verzoek tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag op één of meer aandelen die [verweerder] heeft in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid N.A.D. Beheer B.V. Ter zitting heeft de gemeente bovendien verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag onder de ABN-AMRO Bank NV.
2.2.
Achtergrond van het verzoek is het volgende. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2008 is de gemeente veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van ongeveer EUR 143.000,- inclusief rente en kosten. De vordering van [verweerder] in die zaak betreft schadevergoeding wegens schade aan de fundering van een pand van [verweerder] ten gevolge van een ondeugdelijke gemeenteriolering. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [verweerder] heeft het vonnis aan de gemeente doen betekenen. De gemeente heeft aangegeven het bedrag, zoals zijdens [verweerder] verzocht, te zullen betalen op de derdengeldrekening van Levenbach & Gerritsen, het kantoor van de advocaat van [verweerder], maar is daar nog niet toe overgegaan.
2.3.
De gemeente heeft aan de vordering, waarvoor zij conservatoir beslag wenst te leggen, ten grondslag gelegd dat zij hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2008. Naar de overtuiging van de gemeente heeft de rechtbank in dit vonnis een verkeerd of in ieder geval een onvolledig toetsingskader aan haar beoordeling ten grondslag gelegd. De rechtbank baseert haar oordeel volledig op de risicoaansprakelijkheid die artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek op de bezitter van opstal legt. Uit een arrest van het Hof te 's‑Gravenhage van 18 december 2003, in een sterk vergelijkbare zaak, blijkt deze benadering onjuist. Wanneer de gemeente in hoger beroep alsnog gelijk krijgt zal zij een vordering tot terugbetaling op [verweerder] krijgen voor hetgeen zij aan [verweerder] zal hebben voldaan. Daarbij vreest de gemeente dat [verweerder] in dat geval geen of onvoldoende verhaal zal bieden voor de terugbetalingsvordering van de gemeente.
2.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft [verweerder] te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met het verzoek. [verweerder] heeft onder meer aangevoerd dat de rechtbank te Haarlem onbevoegd is om van het ingediende verzoekschrift met betrekking tot het aandelenbeslag kennis te nemen. Zowel de gerekestreerde als de derde, onder wie de gemeente conservatoir aandelenbeslag wenst te leggen zijn gevestigd en/of woonachtig in Aalsmeer en vallen derhalve onder de bevoegdheid van het arrondissement Amsterdam. Voorts is [verweerder] van mening dat de gemeente in haar verzoek niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er nog geen sprake is van een vorderingsrecht van de gemeente op [verweerder], aangezien de gemeente tot op heden niets heeft betaald.
2.5.
Ten aanzien van de bevoegdheid overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Een redelijke en op de eisen van de praktijk toegesneden uitleg van artikel 700 lid 1 Rv. brengt mee dat de voorzieningenrechter die ten aanzien van één beslag bevoegd is, tevens bevoegd geacht moet worden ter zake van andere beslagen die voor dezelfde vordering en ten laste van dezelfde beslagschuldenaar gelegd worden (vgl. Hof Amsterdam, 23 januari 2003, JBPr 2003, 29).
2.6.
Ten aanzien van het gevraagde verlof zal de voorzieningenrechter eerst het toetsingskader schetsen, nu het hier, gezien de voorhanden jurisprudentie, om weerbarstige materie gaat.
Ter beantwoording ligt dezelfde vraag voor als wanneer, na een (ex parte) verleend verlof, het beslag reeds zou zijn gelegd en [verweerder] de opheffing daarvan zou hebben gevorderd, derhalve de vraag of [verweerder] overeenkomstig artikel 705 lid 2 Rv. summierlijk de ondeugdelijkheid van het door de gemeente ingeroepen recht heeft aangetoond. Dit brengt met zich dat het in de eerste plaats op de weg van [verweerder] ligt om, met inachtneming van de beperkingen van een procedure als de onderhavige, aannemelijk te maken dat de door de gemeente gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd, zulks onder afweging van de wederzijdse belangen (vgl. HR 25 november 2005, NJ 2006, 148). In het onderhavige geval is daarbij voorts van belang dat de bodemrechter reeds een beslissing heeft gegeven, waartegen door de gemeente hoger beroep is ingesteld. Dienaangaande geldt enerzijds dat de voorzieningenrechter het oordeel van de bodemrechter weliswaar moet laten meewegen, maar dat dit oordeel, ook niet onder het voorbehoud van kennelijke misslagen, niet zonder meer beslissend is. Ook in zodanig geval dienen immers de wederzijdse belangen te worden afgewogen (vgl. HR 30 juni 2006, NJ 2007, 483). Anderzijds dient te gelden dat het onderhavige verzoek van de gemeente qua beoogd effect sterke overeenkomsten vertoont met een verzoek tot ‘eigenbeslag’. Bij de beoordeling van het verzoek dient dan ook mede gekeken te worden naar de bij een dergelijk verzoek geldende — strenge — criteria, die als uitgangspunt hebben dat executie van uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnissen in beginsel niet gefrustreerd dient te worden door een beslag onder de schuldenaar zelf.
2.7.
Het onder 2.6 weergegeven toetsingskader brengt met zich dat het verweer van [verweerder], dat nog geen sprake kan zijn van een vordering omdat de gemeente nog niet aan het vonnis van 6 augustus 2008 heeft voldaan, niet opgaat. Een redelijke en op de eisen van de praktijk toegesneden uitleg van artikel 705 lid 2 Rv. brengt immers met zich dat de voorzieningenrechter, die partijen voorafgaand aan de verlofverlening hoort, van dezelfde situatie dient uit te gaan als ware het beslag reeds gelegd, nadat de gemeente tot betaling aan [verweerder] (c.q. de derdengeldrekening van zijn raadsman) was overgegaan.
2.8.
In het onderhavige geval is sprake van een uitvoerig gemotiveerd vonnis van de meervoudige kamer van de Amsterdamse rechtbank, dat qua uitkomst weinig lijkt te verschillen van andere — inmiddels in kracht van gewijsde gegane — vonnissen tussen dezelfde partijen waarin overeenkomstig is beslist. Het enkele feit dat de gemeente hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de bodemrechter legt in dit geval, ondanks de onder 2.2 weergegeven argumentatie van de gemeente, onvoldoende gewicht in de schaal.
Van de voorzieningenrechter kan immers niet worden gevergd dat hij in zijn beslissing mede een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen in het hoger beroep (vgl. wederom NJ 2007, 483). Nu de gemeente voorts onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerder] te zijner tijd geen verhaal meer zal bieden wanneer diens vordering in hoger beroep alsnog zou worden afgewezen, leidt afweging van de wederzijdse belangen tot het oordeel dat in dit geval het belang van executie van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis dient te prevaleren boven de wens van de gemeente tot zekerheid voor haar vordering indien dat vonnis vernietigd zou worden.
2.9.
Op grond van het hiervoor overwogene oordeelt de voorzieningenrechter dan ook dat [verweerder] de ondeugdelijkheid van het door de gemeente ingeroepen recht voldoende heeft aangetoond. Het vorenstaande leidt ertoe dat het gevraagde verlof zal worden geweigerd.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
weigert het gevraagde verlof.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2008.