NJB 2019/2183
Opzettelijke schending ambtsgeheim door parlementslid van Curaçao door tijdens radio-uitzending en persconferentie te vertellen wat is besproken in besloten commissievergadering, art. 2:232 SrC (vgl. art. 272 Sr): - Geldt art. 59 Reglement van orde als ‘wettelijk voorschrift’ in de zin van art. 2:232 SrC? Gelet op het bepaalde in art. 62 Staatsregeling en in aanmerking genomen dat Statenleden en andere organen van de Staten zijn gebonden aan de in het Reglement van Orde vervatte voorschriften, heeft de geheimhoudingsverplichting die is neergelegd in art. 59 RvO te gelden als een verplichting uit hoofde van een ‘wettelijk voorschrift’ in de zin van art. 2:232 SrC. - Buiten toepassing lating van art. 59 Reglement van Orde wegens onverenigbaar met het recht van vrije meningsuiting uit onder meer art. 9 Staatsregeling en art. 10 EVRM? De uitoefening van de vrijheid van meningsuiting kan op grond van art. 10 EVRM aan beperkingen worden onderworpen die, kort gezegd, in het recht zijn voorzien (‘prescribed by law’) en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn, onder meer om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen. Mede daarom en in aanmerking genomen de regeling van art. 62 Staatsregeling, waarin art. 59 Reglement van Orde zijn directe grondslag vindt, moet de in art. 9 lid 3 Staatsregeling voorziene beperking van de vrijheid van meningsuiting aldus worden verstaan dat de beperking in dit specifieke geval is voorzien in een met ‘landsverordening’ gelijk te stellen, de Statenleden bindende regeling. - Vormt de in art. 59 Reglement van Orde neergelegde geheimhoudingsplicht een ontoelaatbare inbreuk vormt op art. 10 EVRM mede erop gelet dat de informatie die de verdachte naar buiten heeft gebracht zich reeds in het publieke domein bevond? Niet relevant is of de deelnemers aan de vergadering uitlatingen die zij tijdens de vergadering doen wellicht al eerder en in het openbaar hebben gedaan, omdat ‘de geheimhoudingsplicht van artikel 59 van het reglement dient als waarborg voor het vrijuit kunnen spreken tijdens de vergadering door de deelnemers’. Voor het schenden van een geheim in de zin van art. 59 RvO is niet zonder meer van belang of die informatie zich reeds in het publieke domein bevond. De opgelegde beperking van de vrijheid van meningsuiting is in dat licht niet ‘disproportioneel’
HR 01-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1482
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
1 oktober 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, J.C.A.M. Claassens, M.T. Boerlage en A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
17/01305
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1482, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:257, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑08‑2018
- Wetingang
Essentie
Opzettelijke schending ambtsgeheim door parlementslid van Curaçao door tijdens radio-uitzending en persconferentie te vertellen wat is besproken in besloten commissievergadering, art. 2:232 SrC (vgl. art. 272 Sr): - Geldt art. 59 Reglement van orde als ‘wettelijk voorschrift’ in de zin van art. 2:232 SrC? Gelet op het bepaalde in art. 62 Staatsregeling en in aanmerking genomen dat Statenleden en andere organen van de Staten zijn gebonden aan de in het Reglement van Orde vervatte voorschriften, heeft de geheimhoudingsverplichting die is neergelegd in art. 59 RvO te gelden als een verplichting uit hoofde van een ‘wettelijk voorschrift’ in de zin ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.