Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
Artikel 41
Geldend
Geldend vanaf 15-01-1994
- Redactionele toelichting
Het hoofdstukopschrift is gewijzigd bij Wet van 23-12-1993, Stb. 690 (iwtr. 01-01-1994).
- Bronpublicatie:
20-11-1985, Stb. 1985, 766 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 18404 Overheid.nl: 18404)
- Inwerkingtreding
15-01-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-1985, Stb. 1985, 766 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 18404Overheid.nl: 18404)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
Sociale zekerheid ouderen / Bijzondere onderwerpen
1.
Indien de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 4, de deelnemer aan het verzet in een toestand brengen die, had deze op het tijdstip van de toekenning van het buitengewoon pensioen bestaan hem recht zou gegeven hebben op een hoger buitengewoon pensioen dan verleend werd, wordt hij op een door of namens hem ingediende aanvrage alsnog in het genot gesteld van dat hoger buitengewoon pensioen.
2.
Wanneer de aanvrage tot het verkrijgen van een hoger buitengewoon pensioen als bedoeld in het eerste lid niet binnen twee jaren ná de dag, waarop het ingevolge het bepaalde in het eerste lid zou kunnen ingaan, is ontvangen, gaat het hoger buitengewoon pensioen in op de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de aanvrage is binnengekomen.