Vgl. HR 5 oktober 2010, LJN: BN2300, NJ 2010/548, waarin evenmin vaststond op welk artikel het beslag berustte.
HR, 04-10-2011, nr. 10/01119 B
ECLI:NL:HR:2011:BP9412
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-10-2011
- Zaaknummer
10/01119 B
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BP9412
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP9412, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP9412
ECLI:NL:PHR:2011:BP9412, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP9412
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Beklag tegen beslag. De klacht berust op een onjuiste opvatting. Indien degene die in een art. 552a Sv-procedure om teruggave heeft verzocht, niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter - ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet - het verzoek om teruggave af te wijzen (vgl. HR LJN BH1478), zodat de rechter ook zonder nader onderzoek naar het belang van strafvordering het verzoek om die reden mag afwijzen. Voorts gaat de klacht eraan voorbij dat de wet wat betreft de beklagprocedure niet de mogelijkheid kent van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend (vgl. HR LJN BL2823). De klacht faalt. Voor het overige: art. 81 RO.
4 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/01119 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, locatie Schiphol, van 29 mei 2009, nummer rk 09/553, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], domicilie kiezende te [plaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de beslissing van de Rechtbank het klaagschrift ongegrond te verklaren.
2.2. De Rechtbank heeft haar in het middel bestreden beslissing als volgt gemotiveerd:
"Vast is komen te staan, dat op 21 februari 2009 onder [betrokkene 1] in beslag is genomen een geldbedrag ad € 100.715,00 en dat het beslag nog voortduurt.
Namens klager is er onder meer op gewezen, dat:
- [betrokkene 1] op 21 februari 2009 heeft verklaard dat hij het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag heeft ontvangen van [betrokkene 2];
- hij, klager, familie is van [betrokkene 2];
- hij diverse ondernemingen heeft, veelal gevestigd in de haven van Beiroet;
- hij zeer vele zaken doet waarbij grotere bedragen gemoeid zijn;
- hij ten behoeve van zijn ondernemingen in Beiroet zijn neef [betrokkene 2] gevraagd heeft in Nederland uit te zien naar een graafmachine, deze te kopen en uit te voeren naar Beiroet.
- hij daartoe $ 121.000,00 heeft omgewisseld en omgerekend € 94.000,00 aan deze [betrokkene 2] heeft gegeven.
- hij [betrokkene 2] heeft verzocht het geld mee terug te nemen naar Beiroet, gelet op het feit dat diens inspanningen niet hebben geleid tot enige aankoop van een graafmachine.
- hij op grond van het voorgaande rechthebbende is van het onder [betrokkene 1] in beslag genomen geldbedrag van € 100.000,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het geld verzet, onder meer nu zich te dezen niet voordoet het geval, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
Gelet op de tegenstrijdigheid tussen de stellingen van klager en de verklaringen van [betrokkene 2], immers laatstgenoemde verklaart in het najaar van 2008 het geld te hebben ontvangen, terwijl uit de door klager overgelegde stukken moet worden afgeleid dat pas in december 2008 het geld zou kunnen zijn verzonden naar Nederland, alsmede gelet op de oncontroleerbare stellingen met betrekking tot het vervoer van het geld naar Nederland, is de rechtbank van oordeel dat klager ongenoegzaam heeft aangetoond buiten redelijke twijfel als rechthebbende van het geldbedrag van €100.000,00 te moeten worden aangemerkt."
2.3. Het middel behelst onder meer de klacht dat de Rechtbank niet heeft overwogen dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag, zodat hetzij teruggave aan de klager hetzij teruggave aan degene onder wie het geld in beslag is genomen, had moeten plaatsvinden.
2.4. De klacht berust op de opvatting dat in een geval als het onderhavige - waarin een derde op de voet van art. 552a Sv teruggave verzoekt van een onder een verdachte inbeslaggenomen voorwerp - de rechter eerst dient vast te stellen of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Die opvatting is onjuist. Indien degene die in een art. 552a Sv-procedure om teruggave heeft verzocht, niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter - ook als het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet - het verzoek om teruggave af te wijzen (vgl. HR 31 maart 2009, LJN BH1478, NJ 2009/178), zodat de rechter ook zonder nader onderzoek naar het belang van strafvordering het verzoek om die reden mag afwijzen. Voorts gaat de klacht eraan voorbij dat de wet wat betreft de beklagprocedure niet de mogelijkheid kent van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654).
2.5. De klacht faalt. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2011.
Conclusie 15‑03‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De rechtbank te Haarlem, locatie Schiphol, heeft bij beschikking van 29 mei 2009 het beklag strekkende tot teruggave van een geldbedrag aan klager ongegrond verklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de rechtbank op onjuiste gronden het beklag ongegrond heeft verklaard.
4.
De beschikking van de rechtbank houdt dienaangaande het volgende in:
‘2. Beoordeling
Vast is komen te staan, dat op 21 februari 2009 onder [betrokkene 1] in beslag is genomen een geldbedrag ad € 100.715,00 en dat het beslag nog voortduurt.
Namens klager is er onder meer op gewezen, dat:
- —
[betrokkene 1] op 21 februari 2009 heeft verklaard dat hij het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag heeft ontvangen van [betrokkene 2];
- —
hij, klager, familie is van [betrokkene 2];
- —
hij diverse ondernemingen heeft, veelal gevestigd in de haven van Beiroet;
- —
hij zeer vele zaken doet waarbij grotere bedragen gemoeid zijn;
- —
hij ten behoeve van zijn ondernemingen in Beiroet zijn neef [betrokkene 2] gevraagd heeft in Nederland uit te zien naar een graafmachine, deze te kopen en uit te voeren naar Beiroet.
- —
hij daartoe $ 121.000,00 heeft omgewisseld en omgerekend € 94.000,00 aan deze [betrokkene 2] heeft gegeven.
- —
hij [betrokkene 2] heeft verzocht het geld mee terug te nemen naar Beiroet, gelet op het feit dat diens inspanningen niet hebben geleid tot enige aankoop van een graafmachine.
- —
hij op grond van het voorgaande rechthebbende is van het onder [betrokkene 1] in beslag genomen geldbedrag van € 100.000,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het geld verzet, onder meer nu zich te dezen niet voordoet het geval, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
Gelet op de tegenstrijdigheid tussen de stellingen van klager en de verklaringen van [betrokkene 2], immers laatstgenoemde verklaart in het najaar van 2008 het geld te hebben ontvangen, terwijl uit de door klager overgelegde stukken moet worden afgeleid dat pas in december 2008 het geld zou kunnen zijn verzonden naar Nederland, alsmede gelet op de oncontroleerbare stellingen met betrekking tot het vervoer van het geld naar Nederland, is de rechtbank van oordeel dat klager ongenoegzaam heeft aangetoond buiten redelijke twijfel als rechthebbende van het geldbedrag van € 100.000,00 te moeten worden aangemerkt.
Op grond van het vorenstaande dient derhalve met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.’
5.
Laat ik vooropstellen dat uit de stukken niet duidelijk wordt of het hier om een beslag op de voet van art. 94 Sv gaat of om een beslag op de voet van art. 94a Sv. De door de officier gehanteerde maatstaf wijst op een beslag dat berust op art. 94 Sv, terwijl de door de rechtbank gehanteerde maatstaf wijst op een beslag dat berust op art. 94a Sv. Het is ook niet noodzakelijk voor de beoordeling van een beklag dat daar duidelijkheid over bestaat. In geval een derde niet-beslagene in een dergelijke situatie een klaagschrift indient strekkende tot teruggave aan hem van het inbeslagenomene dient de rechter — aan de hand van de maatstaven die van toepassing zijn bij een op de voet van art. 94 Sv en/of art. 94a Sv gelegd beslag — te beoordelen of de klager een geldige aanspraak heeft op het nog niet teruggegeven inbeslaggenomene.1.
6.
Het oordeel van de rechtbank vergt enige interpretatie. Ik begrijp uit de overweging van de rechtbank, dat vaststaat dat onder [betrokkene 1] een geldbedrag in beslag genomen is en dat dat beslag nog voortduurt, dat de rechtbank uitgaat van een beslag dat berust op art. 94 Sv dan wel art. 94a Sv. Met haar overwegingen omtrent het standpunt van de officier van justitie heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat zij oordeelt dat voor zover het beslag berust op art. 94 Sv het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Met de volgende overwegingen heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat voor zover het beslag berust op art. 94a Sv zich naar haar oordeel niet het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klager als rechthebbende moet worden aangemerkt. Aldus heeft de rechtbank de juiste maatstaven gehanteerd.
7.
In de toelichting op het middel wordt nog geklaagd dat de overweging van de rechtbank, dat er tegenstrijdigheden zijn tussen de stellingen van klager en de verklaringen van [betrokkene 2], gelet op de overgelegde stukken onbegrijpelijk is. De steller van het middel verwijst hiertoe naar een aan het klaagschrift als bijlage 2 gehechte kopie van een ‘debit customer advice’ van de Libanese Canadian Bank inhoudende dat op 23 oktober 2008 een bedrag van 94.494, 34 euro gewisseld is op rekeningnummer [001] (waarop overigens de naam van de rekeninghouder niet vermeld staat), alsmede naar een kopie waarop vermeld staat dat op 22/10/2008 een ‘exchange operation’ van 121.000,00 heeft plaatsgevonden, zonder dat de betreffende bank, een rekeningnummer, een rekeninghouder, of de gehanteerde valuta vermeld staat.
8.
Nog daargelaten dat uit bijlage 2 bij het klaagschrift niet valt af te leiden dat rond 22 oktober 2008 een bedrag van zo'n 94.000 euro dan wel een bedrag van 121.000 van een niet nader vermelde valuta aan [betrokkene 2] is gegeven, is als bijlage 1 bij het klaagschrift een bewijs van betaling van 15 januari 2009 gevoegd inhoudende dat 121.000 USD is geboekt op rekening [002] ten name van [betrokkene 2]. Daaruit heeft de rechtbank kunnen afleiden dat [betrokkene 2] pas half januari 2009 over het geld kon beschikken (zij het USdollars en geen euro's). In dat licht zijn de overwegingen van de rechtbank niet onbegrijpelijk.
9.
Het middel faalt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑03‑2011