CRvB, 15-11-2022, nr. 21 / 1961 PW
ECLI:NL:CRVB:2022:2417
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
15-11-2022
- Zaaknummer
21 / 1961 PW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2022:2417, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 15‑11‑2022; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Afgewezen aanvraag om bijzondere bijstand. Buitenwettelijk beleid. De kosten zijn opgekomen vóór de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om toch bijzondere bijstand te verlenen. Ook is niet voldaan aan de in het buitenwettelijk beleid gestelde voorwaarden.
21. 1961 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 april 2021, 20/4828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
Datum uitspraak: 15 november 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.S. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De Raad heeft daarom bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 9 januari 2020 bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van zesmaal de eigen bijdrage op de door de Raad voor Rechtsbijstand verleende civiele toevoegingen van in totaal € 978,- (kosten van rechtsbijstand). De toevoegingen zijn verleend op 15 augustus 2019 (driemaal), 1 oktober 2019, 4 oktober 2019 en 29 november 2019.
1.2.
Bij besluit van 16 januari 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het college de onder 1.1 vermelde aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de aanvraag te laat is ingediend en appellante niet voldoet aan de voorwaarde die is neergelegd in buitenwettelijk begunstigend beleid dat bijzondere bijstand wordt toegekend op de datum van aanvraag met een terugwerkende kracht tot maximaal 30 dagen. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op de artikelen 43 en 44 van de PW en regel 2 van de Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid Leidschendam-Voorburg 2020 (beleidsregels).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de aanvraagprocedure voor bijzondere bijstand te lang duurt omdat het aanvraagformulier telefonisch moet worden opgevraagd waarna het wordt toegezonden. Appellante heeft binnen 30 dagen na de op 29 november 2019 verleende toevoeging gebeld, zij moest vervolgens een terugbelverzoek achterlaten en is ten slotte niet teruggebeld omdat het terugbelverzoek bij de verkeerde afdeling terecht was gekomen. Verder zijn de beleidsregels niet op de website van de gemeente gepubliceerd waardoor de informatie niet op een toegankelijke wijze beschikbaar is. Nu het college dit heeft nagelaten, is een beroep op de hardheidsclausule als neergelegd in regel 2, zevende lid, van de beleidsregels gerechtvaardigd. Verder heeft appellante aangevoerd dat toetsing op consistentie van het buitenwettelijk begunstigend beleid als neergelegd in regel 2, achtste lid van de beleidsregels een lege huls is, omdat een burger er geen controle op kan uitoefenen. Om die reden stelt appellante zich op het standpunt dat het beleid wel inhoudelijk mag worden getoetst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals ook de rechtbank met verwijzing naar vaste rechtspraak heeft overwogen wordt voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend in beginsel alleen bijzondere bijstand verleend, als sprake is van bijzondere omstandigheden. Omdat de Raad voor Rechtsbijstand de besluiten tot verlening van de toevoegingen op 15 augustus 2019 (driemaal), 1 oktober 2019, 4 oktober 2019 en29 november 2019 heeft verzonden en appellante de aanvraag om bijzondere bijstand pas op9 januari 2020 heeft ingediend, zijn de kosten van rechtsbijstand dus ruim voor de aanvraag opgekomen en is de aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten te laat ingediend.
4.2.
Voor zover appellante met verwijzing naar de hardheidsclausule betoogt dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, slaagt dit betoog niet. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door het college is afgehouden van het tijdig indienen van een aanvraag dan wel anderszins een gegronde reden had voor latere indiening. Dat appellante over de aanvraagprocedure telefonisch contact met de gemeente heeft opgenomen, heeft zij niet met gegevens onderbouwd. Verder heeft het college de onder 1.2 vermelde beleidsregels bekendgemaakt op 24 december 2019 in het Gemeenteblad zodat het betoog van appellante dat de beleidsregels niet op toegankelijke wijze bekend zijn gemaakt, niet wordt gevolgd. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.1 is dan ook geen sprake.
4.3.
Volgens regel 2, achtste lid, van de beleidsregels wordt bijzondere bijstand toegekend op de datum van aanvraag met een terugwerkende kracht tot maximaal 30 dagen. Bij de uitleg van dit beleid is onder meer het uitgangspunt van toepassing dat de aanvraag om bijzondere bijstand tijdig is ingediend als de toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand niet ouder is dan 30 dagen.
4.4.
Niet in geschil is dat de in 4.3 genoemde beleidsregel is te kwalificeren als buitenwettelijk, begunstigend beleid, voor zover het college op grond hiervan bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan verlenen tot 30 dagen zonder dat zich bijzondere omstandigheden voordoen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 12 juli 2011,ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509) moet de bestuursrechter het bestaan en de inhoud van buitenwettelijk begunstigend beleid als een gegeven aanvaarden. De rechterlijke toetsing is dan beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast en de vraag of fundamentele rechten waarop de betrokkene zich beroept niet zijn geschonden Anders dan appellante aanvoert, zijn vragen of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb daarom niet aan de orde.
4.5.
Uit 1.1 volgt dat de toevoegingen dateren van meer dan 30 dagen voorafgaand aan het indienen van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Dit betekent dat het besluit tot afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met het gevoerde beleid. Appellante heeft niet concreet gesteld en niet aannemelijk gemaakt dat het college aan dat beleid niet op consistente wijze toepassing geeft, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. Het college heeft het bestreden besluit dan ook mogen baseren op de beleidsregels.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5. volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.E. Mink