CRvB, 12-07-2011, nr. 09/2894 WWB
ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-07-2011
- Magistraten
N.J. van Vulpen-Grootjans, A.B.J. van der Ham, M. Hillen
- Zaaknummer
09/2894 WWB
- LJN
BR2509
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑07‑2011
Uitspraak 12‑07‑2011
N.J. van Vulpen-Grootjans, A.B.J. van der Ham, M. Hillen
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van 20 april 2009, 08/5413 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's‑Gravenhage (hierna: College)
I. Procesverloop
Namens appellant heeft mr. J.L. Plokker, advocaat te 's‑Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2011. Voor appellant is mr. J.G.P. de Wit, kantoorgenoot van mr. Plokker verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart, werkzaam bij de gemeente 's‑Gravenhage.
II. Overwegingen
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn echtgenote, [Betrokkene] (hierna: betrokkene), hebben op 27 maart 2008 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een bril voor betrokkene.
1.2.
Bij besluit van 16 april 2008 heeft het College de aanvraag afgewezen.
1.3.
Het College heeft bij besluit van 30 juni 2008 het bezwaar tegen het besluit van 16 april 2008 ongegrond verklaard. Daaraan is — mede onder verwijzing naar het beleid met ingang van 1 januari 2008 met betrekking tot het verlenen van bijzondere bijstand voor medische kosten — ten grondslag gelegd dat betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van de collectieve ziektekostenverzekering bij IZA Cura voor inwoners van 's‑Gravenhage met een laag inkomen en ook niet een daarmee vergelijkbare ziektekostenverzekering heeft afgesloten. Voor personen die bij IZA Cura verzekerd zijn, geldt dat zij eenmaal per drie jaar de volledige kosten van een bril vergoed krijgen indien deze wordt aangeschaft bij de door IZA Cura gecontracteerde leverancier. Op grond van de aanvullende ziektekostenverzekering van betrokkene bij Azivo komt zij in aanmerking voor een vergoeding van € 100,-- voor de aanschaf van een bril. Deze verzekering geeft geen volledige vergoeding voor de kosten van een bril en wordt daarom als onvoldoende beschouwd, zodat de aanvraag om bijzondere bijstand, aldus het College, terecht is afgewezen. Er is niet gebleken van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan tot toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een bril zou moeten worden overgegaan.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 juni 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het beleid van het College met ingang van 1 januari 2008 ten aanzien van het verlenen van bijzondere bijstand voor medische kosten niet onredelijk is en ook genoegzaam bekend is gemaakt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het College het beleid op juiste wijze heeft toegepast en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het College ertoe hadden moeten brengen om van het beleid af te wijken.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Voorts heeft gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB, die wet geen functie indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien binnen de voorliggende voorziening het gevraagde in het algemeen of in een specifieke situatie niet noodzakelijk is geacht dient daarbij voor de toepassing van de WWB te worden aangesloten.
4.3.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer CRvB 13 april 2010, LJN BM2959) waren ten tijde in geding de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de hier aan de orde zijnde kosten aan te merken als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. Voorts gaat de Raad er van uit dat in deze regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is. Ook artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB staat daarom in de weg aan toekenning van bijzondere bijstand in de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd. Hierbij doet niet ter zake dat betrokkene wel aanspraak kan maken op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten op basis van een aanvullende verzekering.
4.4.
Het College hanteert blijkens het Werkboek WWB met betrekking tot het verlenen van bijzondere bijstand voor medische kosten met ingang van 1 januari 2008, voor zover hier van belang, het volgende beleid:
‘(…) Voor medische kosten die niet vallen in het basispakket geldt dat de aanvrager in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor de voorzieningen van het bestaan. Dit houdt bijvoorbeeld in dat men zich voldoende verzekert voor medische kosten. Van mensen wordt verwacht dat ze zich aanvullend verzekeren. Uitgangspunt is dat personen zich verzekeren met een aanvullend pakket vergelijkbaar aan het IZA Cura pakket. (…) Iemand heeft zich voldoende aanvullend verzekerd als:
- —
zijn aanvullende verzekering van hetzelfde niveau/klasse is als het IZA Cura pakket. De meeste zorgverzekeringen hebben drie soorten aanvullende verzekeringen. In de praktijk komt het erop neer dat een aanvullende verzekering van de hoogste klasse vergelijkbaar is met het IZA Cura pakket. Een aanvullende verzekering van de laagste of de middelste klasse is niet voldoende;
- —
hij een specifieke op zijn medische situatie afgestemde aanvullende verzekering heeft gekozen, rekening houdend met de eigen medische voorgeschiedenis en daaruit voortvloeiende voorzienbare medische kosten. Personen die zich wel voldoende hebben verzekerd (bij IZA of ergens anders) en toch worden geconfronteerd met medisch noodzakelijke kosten omdat hun verzekering niet alles vergoedt of dat de kosten hoger zijn dan de vergoeding van hun verzekering, kunnen de meerkosten vergoed krijgen via de bijzondere bijstand (…)’.
4.5.
Dit beleid moet, mede gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Vragen of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht zijn daarom niet aan de orde.
4.6.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het betoog van appellant dat het College de beleidswijziging met ingang van 1 januari 2008 niet genoegzaam bekend heeft gemaakt, niet slaagt. Het College heeft naar het oordeel van de Raad voldoende aannemelijk gemaakt dat onder andere met een brief in november 2007 informatie is verschaft over de collectieve ziektekostenverzekering bij IZA Cura en de beleidswijziging met ingang van 1 januari 2008. Voorts heeft betrokkene in het bezwaarschrift van 16 mei 2008 aangegeven zich te herinneren dat zij een brief heeft ontvangen met informatie over een overstap naar de ziektekostenverzekering bij IZA Cura. Het lag, indien deze informatie voor betrokkene niet duidelijk was, op haar weg om daarover bij het College duidelijkheid te verkrijgen.
4.7.
Vast staat dat de aanvullende ziektekostenverzekering van betrokkene bij Azivo ten tijde in geding (AV-Top) niet van de hoogste, maar van de middelste klasse is. Ook overigens is de Raad in hetgeen appellant heeft aangevoerd niet gebleken dat betrokkene zich voldoende aanvullend heeft verzekerd als bedoeld in het beleid. Naar het oordeel van de Raad heeft het College met de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand dan ook in overeenstemming met zijn beleid gehandeld.
4.8.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak met verbetering van de rechtsgronden voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R. Scheffer.