Zie HR 12 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1408, waarin de Hoge Raad de gedachtegang van de wetgever corrigeerde.
HR, 18-02-2014, nr. 13/00157
ECLI:NL:HR:2014:382
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-02-2014
- Zaaknummer
13/00157
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:382, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2557, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2557, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:382, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0099
Uitspraak 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Vordering bp. Aangezien het Hof heeft vastgesteld dat de vordering van de bp niet meer aan de orde is, moet worden aangenomen dat het arrest een misslag bevat v.zv. het dictum de bevestiging inhoudt van de beslissingen van de Rb m.b.t. de vordering van de bp en de kennelijk in samenhang daarmee opgelegde svm. De HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af.
Partij(en)
18 februari 2014
Strafkamer
nr. 13/00157
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 maart 2012, nummer 22/005955-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het Hof het vonnis van de Rechtbank ter zake van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel heeft bevestigd, tot vernietiging in zoverre van het vonnis van de Rechtbank en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen.
2.2.
Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt onder het opschrift '9. De beslissing' het volgende in:
"De rechtbank
(...)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A] BV, (...) een bedrag van € 2.428,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 15 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.428,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 15 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A] BV;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 34 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
(...)"
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 28 februari 2012 houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de blijkens een op 31 januari 2011 ingekomen schrijven van de benadeelde partij de reeds eerder opgegeven financiële schade ad. € 2.428,78 geheel door de verzekering is vergoed en dat deze vordering derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde is."
2.4.
Aangezien het Hof blijkens het voorgaande heeft vastgesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet meer aan de orde is, moet worden aangenomen dat het bestreden arrest een misslag bevat voor zover het dictum de bevestiging inhoudt van de beslissingen van de Rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de kennelijk in samenhang daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Het middel klaagt hierover terecht. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover het Hof het vonnis van de Rechtbank heeft bevestigd ten aanzien van de navolgende beslissingen:
"wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A] BV, [a-straat 1] te [plaats], een bedrag van € 2.428,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 15 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.428,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 15 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A] BV;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 34 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;"
vernietigt het vonnis van de Rechtbank in zoverre;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014.
Conclusie 03‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Vordering bp. Aangezien het Hof heeft vastgesteld dat de vordering van de bp niet meer aan de orde is, moet worden aangenomen dat het arrest een misslag bevat v.zv. het dictum de bevestiging inhoudt van de beslissingen van de Rb m.b.t. de vordering van de bp en de kennelijk in samenhang daarmee opgelegde svm. De HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af.
Nr. 13/00157 Zitting: 3 december 2013 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij arrest van 13 maart 2012 het vonnis van de Rechtbank te ’s-Gravenhage van 9 november 2010, waarbij verdachte wegens 1. “poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 2. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, bevestigd met aanvulling van de in het vonnis aangehaalde wetsartikelen met art. 63 Sr. Het Hof heeft, door het vonnis van de Rechtbank te bevestigen, de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander op de wijze als in het vonnis vermeld. Voorts heeft het Hof, door het vonnis van de Rechtbank te bevestigen, gelast dat het gedeelte van een eerder door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage bij arrest van 13 augustus 2009 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten een periode van 278 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan en heeft het het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
2. Tegen deze uitspraak is door verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt over ‘s Hofs toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 28 februari 2012 houdt, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat de blijkens een op 31 januari 2011 ingekomen schrijven van de benadeelde partij de reeds eerder opgegeven financiële schade ad. € 2.428,78 geheel door de verzekering is vergoed en dat deze vordering derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde is.”
4.3. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bevestigd met aanvulling van de in het vonnis aangehaalde wetsartikelen met art. 63 Sr.
4.4. Door de steller van het middel is aangevoerd dat het Hof door het vonnis van de Rechtbank te bevestigen ook de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij heeft bevestigd, terwijl ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de door de benadeelde partij geleden schade reeds was vergoed door de verzekeringsmaatschappij van de benadeelde partij. Er is dan ook geen sprake van schade als een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit. Het Hof had het vonnis van de Rechtbank aldus dienen te bevestigen met uitzondering van de beslissing aangaande de vordering van de benadeelde partij.
4.5. De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 2.428,70. De Rechtbank heeft de gevorderde schadevergoeding volledig toegewezen en aldus duurt op grond van art. 421 lid 2 Sv de voeging ter zake van de volledige vordering tot schadevergoeding van rechtswege voort in hoger beroep. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2012 is door het Hof een schrijven van de benadeelde partij ontvangen waarin is vermeld dat de gevorderde schadevergoeding geheel door de verzekering is vergoed. Het Hof, dat bij monde van de voorzitter heeft medegedeeld dat de vordering gelet op voornoemd schrijven in hoger beroep niet meer aan de orde is, heeft het schrijven kennelijk en niet onbegrijpelijk aldus opgevat dat de benadeelde partij hiermee heeft beoogd haar bij wijze van voeging gedane vordering in te trekken. Door het vonnis van de Rechtbank integraal te bevestigen, heeft het Hof evenwel ten onrechte de beslissing van de Rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij in stand gelaten. Het Hof had, zoals in het middel wordt gesteld, het vonnis van de Rechtbank behoren te bevestigen met uitzondering van de beslissing van de Rechtbank op de vordering van de benadeelde partij.
4.6. Het middel slaagt.
5. Hoewel het middel daarover niet klaagt, heb ik mij ambtshalve afgevraagd of het voorgaande gevolgen dient te hebben voor de door de Rechtbank opgelegde schadevergoedingsmaatregel, welke beslissing door het Hof is bevestigd. Mijns inziens is dit het geval. Hoewel de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel niet afhankelijk is van de toewijzing van de civiele vordering,1.geldt in dit geval dat uit de mededeling van de benadeelde partij afgeleid moet worden dat de schadevergoedingsmaatregel geen voorwerp meer heeft en dus zinledig is geworden.
6. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het Hof het vonnis van de Rechtbank ter zake van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel heeft bevestigd, tot vernietiging in zoverre van het vonnis van de Rechtbank en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑12‑2013