Rb. Oost-Brabant, 30-08-2016, nr. 15, 2973
ECLI:NL:RBOBR:2016:4747
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
30-08-2016
- Zaaknummer
15_2973
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2016:4747, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 30‑08‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2016/446 met annotatie van G. GROENEWEGEN
NLF 2016/0059 met annotatie van
Uitspraak 30‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Zuiveringsheffing Waterschap De Dommel. Art. 122h, vijfde lid, Wsw. Eiseres, een besloten vennootschap, exploiteert een recreatiepark. Het particulier eigendom van 28 recreatiewoningen op het recreatiepark staat er niet aan in de weg dat die recreatiewoningen mede in de aanslag van het door eiseres geëxploiteerde recreatieterrein worden betrokken. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat alle voor recreatiedoeleinden bestemde woningen op het recreatieterrein, ongeacht de eigendomsverhoudingen, voor de zuiveringsheffing worden aangeduid als één bedrijfsruimte dan wel een onderdeel van een bedrijfsruimte. De heffing geschiedt dan op grond van artikel 122h, vijfde lid, van de Wsw en artikel 16, tweede lid, van de Verordening Zuiveringsheffing. Verder is de rechtbank van oordeel dat het verhuur aan en gebruik door arbeidsmigranten van 41 recreatiewoningen niet maakt dat de betreffende recreatiewoningen niet langer zijn aan te merken als voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten. De bestemming van de woningen, die zijn gelegen op een recreatieterrein, blijft immers hetzelfde. Bovendien is niet in geding dat het recreatiepark door eiseres wordt geëxploiteerd en dat in het belastingjaar waarop de aanslag betrekking had nog steeds sprake was van exploitatie van het terrein in de vorm van verhuur van 80 seizoen- en jaarplaatsen, zodat op grond van de in de uitspraak aangehaalde wetsgeschiedenis sprake is van enigerlei vorm van exploitatie van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/2973
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 augustus 2016 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: A.M.L.R.M. van der Sande),
en
de heffingsambtenaar van het waterschap De Dommel, te Boxtel, verweerder
(gemachtigden: mr. E.P.S. Jansen en G.H.P.M. van de Laar)
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een aanslag zuiveringsheffing [aanslagnummer][aanslagnummer] opgelegd, met dagtekening 31 juli 2015, voor het kalenderjaar 2014 ten bedrage van [bedrag] .
Bij uitspraak op bezwaar van 8 september 2015 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens hebben partijen over en weer nog op elkaars standpunten gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door J.B.M. Slootmans. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Feiten
De aanslag zuiveringsheffing 2014 (hierna: de aanslag) heeft betrekking op het adres [adres] . Op dit adres bevindt zich Recreatiecentrum [naam] , dat door eiseres wordt geëxploiteerd. Het park omvat onder meer 69 recreatierecreatiewoningen, waarvan er 41 in beheer zijn bij eiseres en 28 in particuliere eigendom. Tevens omvat het park een campingterrein voor 80 seizoens- en jaarplaatsen met sanitaire voorzieningen.
Geschil en beoordeling
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in beginsel alle recreatiewoningen, gelegen op het recreatieterrein, op de voet van artikel 16, tweede lid, van de Verordening zuiveringsheffing Waterschap De Dommel 2014 (hierna: de Verordening) gezamenlijk in de aanslag van het recreatieterrein betrokken dienen te worden. Omdat in het verleden voor een aantal recreatiewoningen in particulier eigendom evenwel afzonderlijke aanslagen aan de eigenaren zijn opgelegd, heeft verweerder de betreffende recreatiewoningen op grond van het vertrouwensbeginsel ook voor het jaar 2015 buiten de aanslag van eiseres gelaten door ter zake een aftrek voor watergebruik toe te passen.
Eiseres is van mening dat voor alle 28 recreatiewoningen in particulier eigendom een aftrek dient plaats te vinden, nu zij niet als gebruiker van die woningen valt aan te merken. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat de 41 recreatiewoningen, die zij zelf in beheer heeft, worden verhuurd aan arbeidsmigranten, en deze recreatiewoningen daarom niet langer voor recreatiedoeleinden zijn bestemd. Verweerder had deze 41 recreatiewoningen daarom moeten aanmerken als woonruimten en het forfaitaire tarief van artikel 16, eerste lid, van de Verordening moeten toepassen.
3. De beroepsgrond, dat verweerder in verband met lekkage in de ondergrondse waterleidingen van een te hoge waterinname is uitgegaan, heeft eiseres ter zitting niet langer gehandhaafd.
4. Ingevolge artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet (Wsw) wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd gesteld op één of drie vervuilingseenheden (forfaitaire heffing).
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel Wsw is het eerste lid niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Deze woonruimten worden tezamen aangemerkt als één bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.
5. De door verweerder op grond van de Wsw vastgestelde Verordening bepaalt in het eerste lid van artikel 3, voor zover hier van belang, dat ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting wordt geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat aan de heffing ter zake van het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte wordt onderworpen degene die het gebruik heeft van die ruimte; (…)
6. Artikel 16, tweede lid, van de Verordening bepaalt (in lijn met artikel 122h, vijfde lid, van de Wsw) dat de in het eerste lid en hiervoor beschreven forfaitaire heffing niet van toepassing is op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte dan wel een onderdeel van een bedrijfsruimte.
7. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de omstandigheid dat sprake is van recreatiewoningen in particulier eigendom er niet aan in de weg staat dat die recreatiewoningen mede in de aanslag van het door eiseres geëxploiteerde recreatieterrein worden betrokken. Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 18, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, welk artikel de voorganger is van het huidige artikel 122h, vijfde lid, van de Waterschapswet, blijkt dat voor de toepassing daarvan - anders dan bij bijvoorbeeld artikel 16, onderdeel e, van de Wet WOZ - niet van belang is of er andere eigendomsverhoudingen op het recreatieterrein zijn (Memorie van Antwoord, Kamerstukken II 1998/99, 26 367, nr. 5, blz. 10). Genoemde bepaling strekt er toe dat alle voor recreatiedoeleinden bestemde woningen op het recreatieterrein, ongeacht de eigendomsverhoudingen, voor de zuiveringsheffing worden aangeduid als één bedrijfsruimte dan wel een onderdeel van een bedrijfsruimte. De heffing geschiedt dan niet op grond van het forfaitaire tarief voor woonruimte, maar op basis van meting, bemonstering en analyse van de vervuilingswaarde, gebaseerd op de inname van het aantal m³ aan water. Dat is slechts anders voor recreatiewoningen die vrijstaand zijn en zich niet bevinden op een verblijfsrecreatieterrein. De rechtbank verwijst voor een uitvoerige uiteenzetting van de wetsgeschiedenis kortheidshalve naar de uitspraak van 6 augustus 2015 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2015:3436).
8. Op grond van artikel 122h, vijfde lid, van de WSW en artikel 16, tweede lid, van de Verordening dienen de 28 recreatiewoningen in particulier eigendom derhalve in beginsel mede in de aanslag voor het door eiseres geëxploiteerde recreatieterrein te worden betrokken. Voor zo’n situatie vermeldt artikel 3, derde lid aanhef en onder b, van de Verordening de bevoegdheid tot verhaal van de heffing als zodanig. De wijze waarop eiseres praktisch vorm kan geven aan dit verhaal wordt beheerst door niet door de belastingrechter te beoordelen regels van het civiele recht en valt buiten de omvang van het onderhavige geding.
9. Het door verweerder in acht te nemen vertrouwensbeginsel noodzaakt ten slotte niet tot een verdergaande handelwijze in strijd met de wettelijke bepalingen dan in het verleden is geschied. De beroepsgrond dat verweerder, naast de recreatiewoningen waarvoor in het verleden reeds een aftrek is toegepast, ook voor de andere recreatiewoningen in particulier eigendom een aftrek dient toe te passen, slaagt derhalve niet.
10. De rechtbank is van oordeel dat de huidige verhuur aan en gebruik door arbeidsmigranten niet maakt de betreffende recreatiewoningen, niet langer zijn aan te merken als voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten, in de zin van artikel 16, tweede lid, van de Verordening. De bestemming van de woningen, die zijn gelegen op een recreatieterrein, blijft immers hetzelfde. Ter zitting is bovendien gebleken dat sprake van een situatie waarin de gemeente slechts gedoogt dat de voor verblijfsrecreatie bestemde woningen aan arbeidsmigranten worden verhuurd.
Niet in geding is ten slotte dat recreatiecentrum [naam] door eiseres wordt geëxploiteerd en dat in 2014 nog steeds sprake was van exploitatie van het terrein in de vorm van verhuur van 80 seizoen- en jaarplaatsen. Blijkens de hierboven onder 7. gememoreerde wetsgeschiedenis is voldoende dat sprake is van enigerlei vorm van exploitatie van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein (Memorie van Antwoord, Kamerstukken II 1987/1988, 20 435, nr. 7, blz. 7-8).
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aanslag niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een procesveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. N.W.A. Verrijt enmr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.