Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/8.5.2
8.5.2 Indeling oplossingen en afbakening onderzoek
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS586256:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De gemiddelde opbrengst over de jaren 2002 tot en met 2006 bedraagt circa EUR 16,5 mrd. (vergelijk de miljoenennota’s van 2002-2006, www.minfin.nl).
Opgemerkt zij wel dat de belastingheffing op kapitaal economische verstoringen met zich brengt en daarmee een excess burden. Door het belasten van kapitaalinkomen wordt namelijk de inter-temporele keuzebeslissing van subjecten aangetast, bijvoorbeeld consumeren versus investeren/ sparen. Vergelijk in dit verband De Mooij, R.A.; Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2003, blz. 3-4 en de daarin aangehaalde literatuur. Hij meent, evenals Mintz (zie hierna), dat kapitaalinkomen vanuit het oogpunt van efficiency dient te worden belast (door middel van een vennootschapsbelasting).
Voor dit onderzoek gelden deze premissen als een gegeven. Aan deze premissen gaat de beslissing vooraf het jaarlijkse inkomen (‘comprehensive income’) te belasten, vergelijk Mintz, J.; The corporation tax: a survey, Fiscal Studies, 1995, vol. 16, nr. 4, blz. 25.
Mintz, J.; The corporation tax: a survey, Fiscal Studies, 1995 vol. 16, nr. 4, blz. 24-36.
Vergelijk het profijtbeginsel zoals gedefinieerd in De Langen, Wj.; Grondbeginselen van het Nederlandse belastingrecht (deel I), Samsom NV, Alphen aan den Rijn, 1954, blz. 184-221. Overigens wijst Mintz – mijns inziens terecht – wel op de administratieve problemen die een ‘benefit tax’ met zich zou brengen: Mintz, J.; The corporation tax: a survey, Fiscal Studies, 1995, vol. 16, nr. 4, blz. 25. Tussen winst en de omvang en kwaliteit van de publieke goederen en diensten zit naar verwachting wel een relatie, maar deze twee grootheden zijn zeker niet perfect gecorreleerd.
Mintz formuleert het als volgt: ‘The most important rationale given for corporate taxation is with respect to its role as a backstop (onderstreping JvS) for the personal tax’. Mintz, J.; The corporation tax: a survey, Fiscal Studies, 1995, vol. 16, nr. 4, blz. 25. Nederland hanteert hierbij een klassiek stelsel (dubbele heffing). De Mooij wijst er op dat vanuit economisch perspectief een verrekeningsstelsel beter invulling geeft aan het uitgangspunt dat een vennootschap het verlengstuk vormt van natuurlijke personen, om – in navolging van Stevens – direct te wijzen op de complexiteit en onevenwichtigheid van een verrekeningsstelsel in het bijzonder in internationale situaties, De Mooij, R.A.; Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2003, blz. 2 en 5 en Stevens, L.G.M.; Belasting: weggegooid geld?: Fiscaal beleid 2002, Kluwer, Deventer, 2002. Voorts wordt met de vennootschapsbelasting beoogd een globaal evenwicht te bereiken tussen ondernemers die hun onderneming drijven in vennootschapsvorm en ondernemers die kiezen voor een persoonlijke onderneming. Vanuit fiscaal perspectief zou een ondernemer indifferent moeten zijn jegens de keuze van de ondernemingsvorm. Zie nader paragraaf 2.2.2, ook voor kritiek op de gedachte van het globaal evenwicht.
Vergelijk Mintz, J.; The corporation tax: a survey, Fiscal Studies, 1995, vol. 16, nr. 4, blz. 35. Mintz verwijst in dit verband tevens naar het Meade rapport: Meade, J.; The structure and reform of direct taxation, the Meade report, Allen and Unwin, Boston, 1978.
Mintz wijst in dit verband onder meer op de ‘optimal tax literature’, Atkinson, A. & Stiglitz, J. Lecures on Public Economics, McGraw Hill, London, 1980. Vergelijk voorts De Mooij, R.A.; Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2003, blz. 4.
De Mooij, R.A.; Heeft de vennootschapsbelasting een toekomst?, Erasmus Universiteit, Rotterdam, 2003, blz. 5.
Mintz, J.; The corporation tax: a survey, Fiscal Studies, 1995, vol. 16, nr. 4, blz. 32-35. In Cnossen, S.; Hoe kan consumptie worden belast?, WFR 2000/680 onderscheidt Cnossen een vijftal varianten.
Hierbij staat de keuze open de lonen te belasten op het niveau van de onderneming dan wel op het niveau van de werknemers in de vorm van een loonbelasting.
Vergelijk Cnossen, S.; Hoe kan consumptie worden belast?, WFR 2000/680. Onder een cashflow-belasting zijn investeringen namelijk direct aftrekbaar, in plaats van dat deze geleidelijk worden afgeschreven over de gebruiksperiode. Zo’n wijziging stuit daarom naar verwachting op politieke/maatschappelijke weerstand.
Auerbach, A.; The future of fundamental tax reform, The American Economic Review, Nashville, May 1997, vol. 87, Iss. 2, blz. 143-146. Een ‘flat tax’ (een variant van een consumptie/cashflowbelasting) houdt kort samengevat in dat naast de inkopen (inclusief bedrijfsmiddelen) ook lonen ten laste van de te belasten toegevoegde waarde kunnen worden gebracht. De lonen worden dan in beginsel belast op het niveau van de werknemers. Het niet-toestaan van renteaftrek op het niveau van de crediteur maakt een wezenlijk deel uit van een flat tax. Tegenover het niet-toestaan van renteaftrek, staat dat de rente evenmin wordt belast op het niveau van de crediteur vergelijk The flat tax, Hall, R.E. & Rabushka, A.; Hoover Institution Press, Stanford, 1985, blz. 48-49.
Cnossen verwijst in dit verband naar Auerbach, Cnossen, S.; Hoe kan consumptie worden belast?, WFR 2000/680 en Auerbach, A.J.; The future of fundamental tax reform, The American Economic Review, Nashville, May 1997, vol. 87, Iss. 2, blz. 143-146.
Auerbach heeft het over de ‘Hall-Rabushka flat tax’, zie The flat tax Hall, R.E.; Rabushka, A.; Hoover Institution Press, Stanford, 1985, in het bijzonder hoofdstuk 3 (blz. 40-68).
Deze simulaties zijn gebaseerd op een model gepresenteerd in Auerbach, A.J. & Kotlikoff, L.J.; Dynamic fiscal policy, Cambridge University Press, Cambridge, 1987.
In dit verband wijs ik op de volgende opmerking van Cnossen: ‘Ten slotte blijkt weer eens dat grootscheepse vervanging van de ene belasting door de andere belasting niet (onderstreping JvS) zijn aan te bevelen. Belastingheffing is een risicomijdende aangelegenheid. Verlaging en vereenvoudiging kunnen ook onder de inkomsten- ven vennootschapsbelasting worden bereikt in samenhang met de invoering of verhoging van de BTW of een andere consumptiebelasting.’, Cnossen, S.; Hoe kan consumptie worden belast?, WFR 2000/680.
Tackling the corporation tax obstacles of small and medium-sized enterprises in the Internal Market – outline of a possible Home State Taxation pilot scheme, Brussel, 2005, COM(2005)702 final, www.europa.eu.int.
Zie nader Bovenberg, A.L.; Cnossen, S. & De Mooij, R.A.; Hoe harmoniseren we de vennootschapsbelasting: rechtsom of linksom?, WFR 2002/107.
Marres merkt op dat indien Nederland kiest voor HST, Nederland zijn renteaftrekbeperkingen in beginsel kan handhaven ten aanzien van concerns waarvan het hoofdkantoor in Nederland is gevestigd, Marres, O.C.R.; Winstdrainage door renteaftrek, proefschrifteditie, blz. 276-277. Op zichzelf is dit juist. De vraag is evenwel in hoeverre deze aftrekbeperkingen dan nog noodzakelijk zijn, ervan uitgaande dat de heffing plaatsvindt op geconsolideerde basis. De interne rentestromen vallen dan immers weg in de consolidatie, voor zover de crediteuren deel uitmaken van het concern. De mogelijkheden voor winstdrainage en dergelijke zijn daarmee aanzienlijk beperkt, vergelijk tevens Bovenberg, A.L.; Cnossen, S. & De Mooij, R.A.; Hoe harmoniseren we de vennootschapsbelasting: rechtsom of linksom?, WFR 2002/107. Bovendien ligt het in de lijn der verwachting dat een dergelijk systeem leidt tot het convergeren van verschillende belastingstelsels. Indien dit namelijk niet gebeurt, kan het fiscaal attractief zijn om het hoofdkantoor te vestigen in het land met het meest aantrekkelijk vennootschapsbelastingregime.
Onder CBT wordt een belasting verstaan waarbij de deelnemende (EU-)staten over een uniforme heffinggrondslag vennootschapsbelasting heffen, wederom op geconsolideerde basis in het land van de groepsmoeder. Evenals bij HST worden de belastingopbrengsten verdeeld op basis van een bepaalde sleutel. Bovenberg, Cnossen en De Mooij merken op dat HST kan worden gezien als een overgangsregeling naar een CBT, R.A Bovenberg, A.L.; Cnossen, S. & De Mooij, R.A.; Hoe harmoniseren we de vennootschapsbelasting: rechtsom of linksom?, WFR 2002/107.
In een duale inkomstenbelasting wordt kapitaalinkomen gescheiden belast van arbeidsinkomen. Arbeidsinkomen wordt belast tegen het progressieve tarief, terwijl kapitaalinkomen tegen een proportioneel vennootschapsbelastingtarief wordt belast. Voor een nadere behandeling hiervan verwijs ik naar Cnossen, S.; Om de toekomst van de vennootschapsbelasting in de Europese Unie, WFR 1996/871 en Stevens, L.G.M.; Duaal verhaal, Er zal geheven worden!, Opstellen op 19 oktober aangeboden aan prof. dr. S. Cnossen ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan Erasmus Universiteit Rotterdam, Kluwer, Deventer, 2001, blz. 309-320.
Inleiding
In de vorige hoofdstukken heb ik de problemen onderzocht die zijn verbonden met de huidige fiscale behandeling van de vergoedingen van eigen vermogen en vreemd vermogen. In deze paragraaf ga ik de bestaande alternatieven na voor het thans gehanteerde stelsel. Het valt buiten het bestek van dit onderzoek om alle mogelijke alternatieven te behandelen. Daarom volgt hierna eerst een afbakening van de te onderzoeken oplossingen. Vervolgens ga ik in op de systematiek die wordt gehanteerd bij dit onderzoek.
Afbakening: economisch
Een rigoureuze, maar eenvoudige manier om de in paragraaf 8.2.2 in kaart gebrachte problematiek op te lossen, is het afschaffen van de vennootschapbelasting. Dit heeft evenwel aanzienlijke budgettaire gevolgen. Uit een overzicht van de Miljoenennota 2006 blijkt dat van de totale belastingopbrengsten ad € 137 mrd., een bedrag ad € 15,5 mrd. (11,3%) wordt opgebracht door de vennootschapsbelasting.1 Daarnaast leidt de afschaffing van de vennootschapsbelasting – waarbij er in wezen een belastingvrijdom in een kapitaalvennootschap ontstaat totdat winst wordt uitgekeerd – tot gedragseffecten, wat een nog grotere budgettaire derving zou betekenen. Een eventuele afschaffing dient daarom gepaard te gaan met flankerende maatregelen en/of alternatieven. In dit onderzoek beperk ik mij tot de behandeling van oplossingen die realiseerbaar zijn binnen de huidige vennootschapsbelasting. Deze beperking kan worden verdedigd vanuit de economische premissen dat:
kapitaalinkomen moet worden belast2; en
kapitaalinkomen moet worden belast aan de bron in de vorm van een vennootschapsbelasting.3
Deze premissen komen voort uit de economische literatuur. Vergelijk in dit verband Mintz, die de drie (voornaamste) redenen noemt voor de aanwezigheid van een vennootschapsbelasting:4
door middel van de vennootschapsbelasting betalen vennootschappen voor publieke goederen en diensten (die voor hen leiden tot hogere winsten)5;
de vennootschapsbelasting voorkomt oneindig winstuitstel (in relatie tot de inkomstenbelasting)6; en
de vennootschapsbelasting is een economisch efficiënte wijze om de meeropbrengst/overwinst te belasten.7
Mintz benadrukt dat de belasting op overwinst vanuit economisch perspectief efficiënt is, aangezien zo’n belasting de spaar- en investeringsbeslissing niet beïnvloedt. Voorts wordt de financieringsbeslissing niet beïnvloed.8 Er wordt dan namelijk slechts belasting geheven over de winst voor zover deze uitgaat boven het geëiste normale rendement. Van belang is wel dat ook de kosten van het financieren met eigen vermogen aftrekbaar zijn.
Er kunnen ook andere redenen worden aangevoerd voor het bestaan van een vennootschapsbelasting. Zo wijst De Mooij er op, dat het belasten van kapitaal reeds bestaande economische verstoringen kan mitigeren. Een belasting op arbeidsinkomen kan resulteren in een economische onderinvestering in onderwijs/scholing en een overinvestering in kapitaalgoederen. Door het belasten van kapitaalgoederen kunnen deze verstoringen worden verlicht.9
Gelet op het voorgaande ga ik er hierna vanuit dat kapitaalinkomen moet worden belast aan de bron in de vorm van een vennootschapsbelasting. Dit betekent dat de volgende eventuele oplossingen in dit onderzoek niet nader worden geanalyseerd:
een stelsel van volledige integratie;
het afschaffen vennootschapsbelasting (financiering door verhoging grondslag/ tarief van andere belastingen).
Afbakening: geen consumptiebelasting
Een alternatieve belastinggrondslag is bijvoorbeeld de belastingheffing op consumptie.10 Een belangrijk voordeel van een consumptiebelasting is dat het onderscheid tussen eigen vermogen en vreemd vermogen niet langer relevant is vanuit fiscaal perspectief. (Bepaalde vormen van) consumptiebelastingen kunnen kort samengevat feitelijk worden gezien als een cashflowbelasting waarbij naast de lonen tevens de overwinst wordt belast.11 De marginale druk op investeringen is dan nihil, betekent dat (intertemporele) investeringsbeslissing niet wordt verstoord. Dit is een belangrijk economisch voordeel. Dergelijke stelsels kennen evenwel ook nadelen. Een belangrijk probleem is dat het naar verwachting lastig zal zijn, om van het huidige stelsel van winstbepaling over te stappen naar een stelsel van heffing over toegevoegde waarde. Hoe dient bijvoorbeeld om te worden gegaan met bestaande compensabele verliezen. Het belasten van de cashflow betekent voorts in wezen een belasting op ‘oud’ vermogen, mede omdat afschrijving niet meer mogelijk is.12 Auerbach wijst er op dat een directe invoering van een (Hall-Rabushka) flat tax zonder overgangsperiode (in ieder geval in de situatie van de Verenigde Staten) naar verwachting de meest positieve uitwerking heeft op het bruto binnenlands product.13 Uit onderzoek blijkt dat (partiële) vervanging van inkomsten- en vennootschapsbelasting door een consumptiebelasting – onder voorwaarden – naar verwachting positieve economische effecten heeft.14 Auerbach merkt dienaangaande op, dat simulaties aantonen dat het direct invoeren van een flat tax15 economische efficiency verbetert en wellicht een stijging van het bruto nationaal product (GDP) van 8% oplevert op lange termijn.16 Opgemerkt zij hierbij wel, dat de hiervoor aangehaalde onderzoeken zien op de Verenigde Staten. Anders dan de economie van de Verenigde Staten is de Nederlandse economie extreem open. Het is daarom niet waarschijnlijk dat Nederland een dergelijke wijziging zelfstandig kan doorvoeren, terwijl het evenmin goed denkbaar is dat een dergelijk stelsel binnen de EU enige kans van slagen heeft.17 Mede daarom ga ik in dit onderzoek niet nader in op (de invoering van) een consumptiebelasting.
Afbakening: eigen vermogen versus vreemd vermogen
Benaderingen die niet direct aangrijpen op het gebied van de fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen op het niveau van de belastingplichtige, vallen buiten het bestek van dit onderzoek. Dit betekent onder meer dat ik niet nader inga op het voorstel van de Europese Commissie inzake Home State Taxation (hierna HST).18 HST houdt kort samengevat in dat er op geconsolideerde basis winst wordt belast in het land waar de tophoudster van een concern is gevestigd. Vervolgens wordt de door de ‘home state’ geheven belasting verdeeld over de lidstaten waar het desbetreffende concern vestigingen heeft.19 HST behelst vooral een wijze van internationale/Europeesrechtelijke belastingharmonisatie in plaats van een aanpassing van de Nederlandse wetgeving met het oog op het oplossen van de bestaande problemen op het gebied van het verschil in fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen.20 Hetzelfde geldt voor Common Base Taxation (hierna CBT).21
Voorts blijven systemen zoals een duale inkomstenbelasting buiten aanmerking.22 Dit stelsel ziet met name op het onderwerp belastingheffing over arbeid versus belastingheffing op kapitaal en minder op het verschil in fiscale behandeling tussen eigen vermogen en vreemd vermogen.
Indeling
De in dit onderzoek beschreven problematiek komt voort uit een verschillende fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen. De oplossing van de verstoringen die hierdoor ontstaan, kan worden gevonden in de gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen. Uit het oogpunt van het overzicht breng ik deze alternatieven onder in twee categorieën:
Varianten waarin de vergoeding op eigen vermogen fiscaal (min of meer) ongelijk wordt behandeld ten opzichte van de vergoeding op vreemd vermogen;
Varianten waarin de vergoeding op eigen vermogen fiscaal (min of meer) gelijk wordt behandeld ten opzichte van de vergoeding op vreemd vermogen.
De verschillende varianten binnen deze twee categorieën worden in de paragrafen 8.5.3 en 8.5.4 nader in kaart gebracht en behandeld. De oplossingen in de tweede categorie delen – vanuit economisch perspectief – het voordeel dat de financieringsbeslissing van een vennootschap in beginsel niet wordt verstoord. Voordat ik inga op deze oplossingen, besteed ik aandacht aan enkele alternatieven, waarbij eigen vermogen en vreemd vermogen verschillend worden behandeld.