Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/8.5.1:8.5.1 Toekomst renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/8.5.1
8.5.1 Toekomst renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS585170:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Het verslag en bijbehorende presentatie van het gastcollege d.d. 19 februari 2004 zijn opgenomen op www.minfin.nl.
Verslag gastcollege VU Amsterdam 19 februari 2004, www.minfin.nl.
Voorts wijs ik op de in de hoofdstukken drie tot en met zeven aangehaalde literatuur.
Verslag, TK, 2005-2006, 30 107, blz. 21-22.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Tijdens een gastcollege op de VU Amsterdam, heeft de staatssecretaris van Financiën gesproken over de modernisering van de vennootschapsbelasting.1 Bij deze herziening van de vennootschapsbelasting schetste hij de volgende randvoorwaarden:
Het kader van de EU-regelgeving;
De gedragscode voor belastingconcurrentie in EU- en OESO-verband;
De internationale geloofwaardigheid in relatie tot het verdragennetwerk;
De budgettaire neutraliteit; en
De praktische uitvoerbaarheid.
Van deze randvoorwaarden noemt de staatssecretaris de eis van de budgettaire neutraliteit ‘misschien wel de belangrijkste randvoorwaarde waarbinnen de modernisering dient plaats te vinden’.2 Voorts is hij van mening dat er ten aanzien van het verschil in fiscale behandeling tussen eigen vermogen en vreemd vermogen thans geen wijzigingen behoeven plaats te vinden.
Ten aanzien van de aanpak van verschil behandeling eigenvermogen/vreemd vermogen merkt hij in relatie tot de vijfde randvoorwaarde het volgende op: ‘Kernpunt bij het verschil in behandeling van eigen en vreemd is dat de uit te betalen vergoeding op vreemd vermogen aftrekbaar is en de vergoeding op eigen vermogen niet. In de fiscale literatuur wordt dit met enige regelmaat als knelpunt genoemd. In het algemeen leidt de afbakening niet tot ernstige problemen (onderstreping JvS) in de praktijk. Daarentegen zou gelijkschakeling leiden tot zeer grote effecten. Immers gelijkschakeling door het schrappen van de aftrekbaarheid van rentevergoedingen creeert een principiële kloof tussen de fiscale en commerciële winstberekening. Voorts betekent een dergelijke gelijkschakeling op nationaal niveau – ook na terugsluizing van de extra opbrengsten – een forse verslechtering van ons fiscaal vestigingsklimaat. Het gelijkschakelen naar de andere kant toe door een aftrek voor de vergoeding op eigen vermogen toe te staan leidt vermoedelijk tot zeer aanzienlijke belastingderving. (...). Bovendien lijkt een oplossing alleen mogelijk in internationaal verband. Overigens zou ook een gedeeltelijke gelijkschakeling niets oplossen. De aantrekkelijkheid om gebruik te maken van het verschil in behandeling blijft, zij het in mindere mate. Daarom heeft deze uitdaging vooralsnog weinig prioriteit bij de modernisering van de vennootschapbelasting, zeker gelet op de andere uitdagingen die snel om een reactie van ons vragen’.
Anders dan de staatssecretaris ben ik van mening dat door het verschil in fiscale behandeling tussen eigen vermogen en vreemd vermogen wel degelijk problemen ontstaan (zie ook hoofdstuk 2 voor de economische verstoringen en de hoofdstukken 3 tot en met 7 voor de meer fiscaaltechnische problematiek3). Bovendien vind ik deze opmerking moeilijk te rijmen met wat wordt opgemerkt over antimisbruikbepalingen (waar de renteaftrekbeperkingen een belangrijk onderdeel van uitmaken) in de nota ‘Werken aan winst’.
Dienaangaande is namelijk het volgende opgemerkt: ‘De vennootschapsbelasting is in de loop van de tijd steeds ingewikkelder geworden. Niet alleen het bedrijfsleven en de belastingadviseurs klagen hierover, maar ook de Belastingdienst ervaart dit als een probleem (onderstreping JvS). Voor een groot deel is die ingewikkeldheid het gevolg van de invoering van anti-misbruikbepalingen. Een aantal anti-misbruikbepalingen is geïntroduceerd als reactie op in de praktijk geconstateerd onbedoeld gebruik van regelingen als de deelnemingsvrijstelling, de fiscale eenheid en de fiscale begeleiding van reorganisaties. Daarnaast is er een toenemend aantal anti-misbruikbepalingen opgenomen die zijn gericht tegen uitholling van de belastinggrondslag door gekunstelde renteaftrek’. Vergelijk voorts de volgende opmerkingen van de staatssecretaris naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer: ‘Het is de bedoeling dat de opschoning van de renteaftrekbeperkingen deel gaat uitmaken van het wetsvoorstel dat zal volgen op ‘Werken aan winst’. Zoals eerder aangegeven wordt het geheel aan renteaftrekbeperkingen kritisch onder de loep genomen. Daarbij worden het nut en de noodzaak van deze bepalingen mede beoordeeld in het licht van de thincapregeling. Gekeken wordt bijvoorbeeld naar de artikelen 10a, 14a, achtste lid, 14b, zesde lid en 15ad van de Wet Vpb, bepalingen gericht tegen gekunstelde rentelasten. De praktijk ervaart deze als ingewikkeld en ondoorzichtig, ook omdat voor het aantonen van de zakelijkheid van transacties verschillende criteria gelden, terwijl de mogelijkheid van tegenbewijs voor de belastingplichtige soms ontbreekt’.4
Gelet op het voorgaande zoek ik in de volgende paragrafen daarom naar fundamentele oplossingen die passen in het door mij opgestelde toetsingskader. Een fundamentele oplossing zou ook in overweging moeten worden genomen in het kader van Vpb 2007. Dat een fundamentele wijziging niet per definitie onmogelijk is, bewijst België met het per 1 januari 2006 ingevoerde systeem van notionele interestaftrek.