Pleitnota p. 3, 4.
HR, 17-04-2012, nr. 11/03791 B
ECLI:NL:HR:2012:BV9227
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-04-2012
- Zaaknummer
11/03791 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BV9227
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV9227, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV9227
ECLI:NL:HR:2012:BV9227, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9227
- Vindplaatsen
Conclusie 17‑04‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/03791 B
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
Bij beschikking van 25 juli 2011 heeft de Rechtbank te Almelo het beklag tegen inbeslagneming van een auto en een geldbedrag ongegrond verklaard.
2.
Namens klager heeft mr. K. Canaran, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt over de ontoereikende motivering van de beschikking.
4.
De Rechtbank heeft haar beslissing als volgt gemotiveerd:
"Bij het onderzoek in raadkamer is gebleken dat er ernstige aanwijzingen bestaan dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan (schuld)witwassen van een bedrag van € 94.000,00;
Klager heeft ter zake van dit feit nog niet terechtgestaan. De officier van justitie heeft medegedeeld, dat te zijner tijd ter terechtzitting de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomene zal worden gevorderd. Het onderzoek tegen verdachte is nog niet afgerond.
Klager heeft naar het oordeel van de rechtbank geen eenduidige verklaring gegeven over het gehele geldbedrag. Met betrekking tot de auto heeft klager verklaard geen eigenaar te zijn van de auto, maar deze enkel te gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat het beslag op juiste gronden is gelegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het niet onaannemelijk is dat de vordering tot verbeurdverklaring door de strafrechter zal worden toegewezen. Aldus vordert het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag en is het beklag ongegrond."
5.
Volgens de toelichting op het middel heeft de Rechtbank haar beslissing dusdoende niet voldoende gemotiveerd omdat ter gelegenheid van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer zijdens klager is aangevoerd:
"Klager heeft, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, een valide verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Klager heeft verklaard en met stukken onderbouwd dat:
- -
Van de aangetroffen € 94.000,- is € 44.000,- van klager. Hij heeft dit geld gekregen van zijn broer om een auto te kopen. Dit heeft hij onderbouwd met bewijsstukken.
- -
Alle personen die in de auto zaten hebben verklaard dat het doel van de reis onder meer was het kopen van een auto.
- -
De rest van het bedrag, te weten € 50.000,-, is van een vriend van klager, [betrokkene 1], die zich ook in de auto bevond tijdens de aanhouding.
- -
[Betrokkene 1] heeft bevestigd dat € 50.000,- van hem is.
Op grond van het voorgaande is het hoogst onwaarschijnlijk dat de rechtbank, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal bevelen."1.
alsmede
"De auto staat op naam van de ex-vrouw van klager en behoort derhalve niet in eigendom aan hem toe. Voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbaar feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmee (art. 33a lid 2 sub a Sr.). In het onderhavige geval is daar geen sprake van. Op geen enkele wijze is thans vast komen te staan dat de ex-vrouw van klager bekend was met verkrijging van de auto door middel van het strafbare feit waarvan klager verdacht wordt. Verbeurd verklaring van de auto op deze grond is dan ook zeer onwaarschijnlijk."2.
6.
In de toelichting op het middel wordt - onder verwijzing naar HR 14 december 2010, NJ 2011, 103. - gesteld dat de Rechtbank haar beslissing nader had moeten motiveren omdat de Rechtbank louter wijst op de omstandigheid dat klager geen eenduidige verklaring heeft gegeven voor het gehele geldbedrag.
7.
Deze klacht berust op een verkeerde lezing van de beschikking van de Rechtbank. De Rechtbank heeft immers ook - en in de eerste plaats - in aanmerking genomen dat er ernstige aanwijzingen bestaan dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan (schuld)witwassen van een bedrag van € 94.000,00. Gelet op het bepaalde in art. 33a lid 1, aanhef en onder b, Sr kan louter die omstandigheid reeds het oordeel dragen dat het niet onaannemelijk is dat de vordering tot verbeurdverklaring voor wat betreft het onder klager inbeslaggenomen geldbedrag van € 94.000 door de strafrechter zal worden toegewezen.
8.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen auto wordt geklaagd dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd omdat de verklaring van klager dat hij geen eigenaar is maar gebruiker niet tot de conclusie kan leiden dat ook ten aanzien van dit voorwerp hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de personenauto verbeurd zal verklaren.
9.
Uit de overweging van de Rechtbank dat klager verklaard heeft geen eigenaar te zijn van de auto, maar deze enkel te gebruiken, kan bij gebreke van enige nadere motivering niet worden afgeleid dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, de vereisten voor verbeurdverklaring (art. 33a lid 1 en - voor het geval de auto eigendom van een derde is - lid 2 Sr) vervuld zal achten.
10.
Het middel slaagt ten dele.
11.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikking zou dienen te worden vernietigd.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen auto en in zoverre tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2012
Uitspraak 17‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, art. 94 Sv en art. 552a Sv. HR herhaalt de i.c. aan te leggen maatstaf uit HR LJN BL2823. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen, is, gelet op de overweging van de Rechtbank dat de klager heeft verklaard geen eigenaar van de auto te zijn, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
Partij(en)
17 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/03791 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Almelo van 25 juli 2011, nummer RK 11/220, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen auto en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de ongegrondverklaring van het beklag door de Rechtbank.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave van de onder hem inbeslaggenomen Mercedes Benz met Zweeds kenteken [AA-00-BB] en een geldbedrag van € 94.000,- ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Bij het onderzoek in raadkamer is gebleken dat er ernstige aanwijzingen bestaan dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan (schuld)witwassen van een bedrag van € 94.000,00;
Klager heeft terzake van dit feit nog niet terechtgestaan.
De officier van justitie heeft medegedeeld, dat te zijner tijd ter terechtzitting de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomene zal worden gevorderd. Het onderzoek tegen verdachte is nog niet afgerond.
Klager heeft naar het oordeel van de rechtbank geen eenduidige verklaring gegeven over het gehele geldbedrag. Met betrekking tot de auto heeft klager verklaard geen eigenaar te zijn van de auto, maar deze enkel te gebruiken.
De rechtbank is van oordeel dat het beslag op juiste gronden is gelegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het niet onaannemelijk is dat de vordering tot verbeurdverklaring door de strafrechter zal worden toegewezen. Aldus vordert het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag en is het beklag ongegrond."
2.3.
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder de klager op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde auto en het geldbedrag van € 94.000,-.
2.4.
In een zodanig geval dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8 en 2.9).
2.5.
Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen, is, gelet op de overweging van de Rechtbank dat de klager heeft verklaard geen eigenaar van de auto te zijn, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
2.6.
Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking, voor zover betrekking hebbend op de inbeslaggenomen auto, niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen auto;
verwijst de zaak in zoverre naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2012.