ABRvS, 27-06-2018, nr. 201705186/1/A3
ECLI:NL:RVS:2018:2112
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-06-2018
- Zaaknummer
201705186/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:2112, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑06‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 april 2016 heeft de burgemeester aan [appellant] een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 3 maanden.
201705186/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 mei 2017 in zaak nr. 16/4544 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2016 heeft de burgemeester aan [appellant] een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 3 maanden.
Bij besluit van 21 juli 2016 heeft de burgemeester wederom aan [appellant] een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 3 maanden.
Bij besluit van 20 oktober 2016 heeft de burgemeester de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 13 april 2016 en 21 juli 2016 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.O. Bakker, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De burgemeester heeft op grond van artikel 172a, eerste lid aanhef en onder a, van de Gemeentewet aan [appellant] gebiedsverboden opgelegd voor de wijk Beijum. [appellant] stelt dat hij in Beijum is opgegroeid en dat zijn sociale netwerk zich overwegend in die wijk bevindt. De burgemeester heeft de gebiedsverboden gebaseerd op informatie uit rapportages van de politie. Hieruit blijkt dat [appellant] voorafgaand aan het gebiedsverbod van 13 april 2016 betrokken is geweest bij incidenten die grotendeels in Beijum hebben plaatsgevonden. Hij is in aanraking gekomen met de politie wegens vernieling, het overtreden van huisverboden, illegaal wapenbezit, mishandeling van een politieambtenaar, bedreiging, diefstal, huiselijk geweld en heftige ruzies op straat. In verband met mishandeling van een politieambtenaar en overtreding van een huisverbod heeft [appellant] in de periode van 18 juni 2015 tot 8 april 2016 in detentie gezeten.
Ten aanzien van het gebiedsverbod van 13 april 2016 heeft de burgemeester overwogen dat [appellant] gedurende de periode van detentie geen enkele intentie heeft getoond om tot gedragsverandering te komen. [appellant] heeft structureel alle gesprekken met de reclassering en andere hulpverleningsinstanties geweigerd. Daarbij heeft hij zich gedurende zijn detentie verbaal agressief en bedreigend opgesteld richting gevangenispersoneel en medegedetineerden. Gelet hierop bestond de ernstige vrees dat hij wederom de openbare orde zou verstoren in Beijum, aldus de burgemeester.
Ten aanzien van het gebiedsverbod van 21 juli 2016 heeft de burgemeester overwogen dat [appellant] volgens informatie van de politie op 28 mei 2016 het gebiedsverbod van 13 april 2016 heeft overtreden en ook op 8 juli 2016, waarbij hij een deur heeft ingetrapt en stenen heeft gegooid door een openstaand raam van de woning van zijn ex-partner. Gelet hierop bestond de ernstige vrees dat [appellant] wederom de openbare orde zou verstoren, aldus de burgemeester.
Gronden hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de gebiedsverboden mocht opleggen. Hij voert aan dat de incidenten uit de politierapportages geen grond bieden voor het oordeel dat ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde bestond. De rechtbank heeft onvoldoende gewicht toegekend aan hetgeen hij over de incidenten heeft aangevoerd, aldus [appellant].
Wettelijk kader
2.1. Artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet luidt: "Onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, kan de burgemeester aan een persoon die individueel of in groepsverband de openbare orde ernstig heeft verstoord of bij groepsgewijze ernstige verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, dan wel herhaaldelijk individueel of in groepsverband de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven:
a. zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente;
[…]."
Gebiedsverbod van 13 april 2016
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:325), is voor het opleggen van een gebiedsverbod niet vereist dat voor de gedragingen op grond waarvan daartoe besloten wordt een al dan niet onherroepelijke veroordeling door de strafrechter is uitgesproken. Voldoende is dat aannemelijk wordt gemaakt dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden. Uit de hiervoor onder 1 vermelde rapportages van de politie volgt dat [appellant] in de periode van 14 juni 2009 tot en met 18 juni 2015 betrokken is geweest bij een reeks incidenten die grotendeels in Beijum heeft plaatsgevonden. Gelet op de hoeveelheid incidenten, de omstandigheid dat veel incidenten zich in de openbare ruimte hebben afgespeeld en de aard van de incidenten, met name het op 18 juni 2015 mishandelen van een politieagente, heeft de burgemeester aannemelijk gemaakt dat [appellant] herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord. [appellant] heeft de incidenten niet met tegenbewijs betwist. Nu [appellant], zoals niet is betwist, gedurende zijn daaropvolgende detentie geen enkele intentie heeft getoond om tot gedragsverandering te komen en zich verbaal agressief en bedreigend heeft opgesteld richting gevangenispersoneel en medegedetineerden, mocht de burgemeester zich op het standpunt stellen dat een ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde in Beijum bestond.
Dat [appellant] zich als gevolg van het gebiedsverbod niet vrij kon verplaatsen in Beijum hoefde de burgemeester niet zwaarder te laten wegen dan het belang van handhaving van de openbare orde. De burgemeester heeft namelijk voldoende rekening gehouden met de persoonlijke belangen van [appellant] door toe te staan dat hij zijn moeder en zijn dochter via een aangewezen route in het verboden gebied mocht blijven bezoeken.
Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de burgemeester het gebiedsverbod mocht opleggen.
Het betoog faalt.
Gebiedsverbod van 21 juli 2016
2.3. Het gebiedsverbod kan worden opgelegd indien een persoon herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord en er ernstige vrees bestaat voor verdere verstoring van de openbare orde. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 172a van de Gemeentewet blijkt dat deze vrees aanwijsbaar moet zijn. Dat wil zeggen dat zij moet blijken uit concrete aanwijzingen. Het feit dat iemand in het verleden betrokken is geweest bij ernstige ordeverstoringen, kan een dergelijke concrete aanwijzing zijn (Kamerstukken II 2007/08, 31467, nr. 3, paragraaf 2.3.2). Nu [appellant] voor het gebiedsverbod van 13 april 2016 bij ernstige ordeverstoringen betrokken is geweest en op 28 mei 2016 evenals op 8 juli 2016 dat gebiedsverbod heeft overtreden, waarbij in het laatste geval een ernstig incident heeft plaatsgevonden, mocht de burgemeester zich op het standpunt stellen dat de ernstige vrees bestond dat hij wederom de openbare orde zou verstoren in Beijum.
Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de burgemeester het gebiedsverbod mocht opleggen.
Het betoog faalt.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
582-859.