Hof Amsterdam, 14-02-2012, nr. 23-004125-10
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8205, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-02-2012
- Zaaknummer
23-004125-10
- LJN
BV8205
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8205, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑02‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALK:2010:BN7251, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Een beroepschauffeuse die door een black-out een ernstig verkeersongeval veroorzaakt en die kort voor dat ongeval door haar neuroloog geconfronteerd was met de diagnose dat er waarschijnlijk sprake was van lokalisatiegebonden epilepsie en de consequenties met de rijbevoegdheid, schuldig aan artikel 6 WVW 1994.
Partij(en)
parketnummer: 23-004125-10
datum uitspraak: 28 februari 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 16 september 2010 in de strafzaak onder parketnummer 14-700953-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1942],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 september 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 12 april 2010 in de gemeente Schagen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (taxibus), daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N248, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, rijdende over genoemde weg en naderende een rotonde welke was gelegen op de kruising van eerder genoemde weg en de Provincialeweg N241,
- -
zonder te remmen, althans zonder haar snelheid tijdig en voldoende te verminderen en/of aan te passen aan de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- -
zonder voldoende te letten op en/of rekening te houden met de (verplichte) rijrichting op die rotonde,
met het door haar bestuurde voertuig, met (nagenoeg) onverminderde snelheid, in elk geval met een te hoge snelheid, die rotonde is opgereden en de rijbaan van die rotonde dwars is overgestoken, vervolgens, (zulks terwijl dat voertuig gedurende enige meters en/of ogenblikken los van de grond was en/of na in botsing of aanraking te zijn gekomen met een in de middenberm van die rotonde staand verkeersbord en/of schrikhek) de rijbaan (aan de andere zijde) van die rotonde (dwars) is overgestoken en via de berm (onderaan een talud) tegen een of meer bo(o)m(en) is gebotst en tot stilstand is gekomen,
waardoor twee inzittenden (respectievelijk genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) werden gedood en/of één inzittende (genaamd [slachtoffer 3]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linkerknie en/of een gebroken rechterschouder en/of een gebroken rechterbovenarm en/of één inzittende (genaamd [slachtoffer 4]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in zijn hoofd en/of een gebroken rechter elleboog en/of doorgesneden pezen en spieren van de rechterhand, in ieder geval (telkens) zodanig lichamelijk letsel werd(en) toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
zij op of omstreeks 12 april 2010 in de gemeente Schagen als bestuurster van een voertuig (taxi), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg N248, naderende een rotonde welke was gelegen op de kruising van eerder genoemde weg en de Provincialeweg N241,
- -
zonder te remmen, althans zonder haar snelheid tijdig en voldoende te verminderen en/of aan te passen aan de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- -
zonder voldoende te letten op en/of rekening te houden met de (verplichte) rijrichting op die rotonde,
met het door haar bestuurde voertuig, met (nagenoeg) onverminderde snelheid, in elk geval met een te hoge snelheid, die rotonde is opgereden en de rijbaan van die rotonde dwars is overgestoken, vervolgens, (zulks terwijl dat voertuig gedurende enige meters en/of ogenblikken los van de grond was en/of na in botsing of aanraking te zijn gekomen met een in de middenberm van die rotonde staand verkeersbord en/of schrikhek) de rijbaan (aan de andere zijde) van die rotonde (dwars) is overgestoken en via de berm (onderaan een talud) tegen een of meer bo(o)m(en) is gebotst en tot stilstand is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 12 april 2010 in de gemeente Schagen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (taxibus), daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N248, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, rijdende over genoemde weg en naderende een rotonde welke was gelegen op de kruising van eerder genoemde weg en de Provincialeweg N241,
- -
zonder te remmen en
- -
zonder voldoende te letten op en rekening te houden met de verplichte rijrichting op die rotonde
met het door haar bestuurde voertuig, met onverminderde snelheid die rotonde is opgereden en de rijbaan van die rotonde dwars is overgestoken, vervolgens, zulks terwijl dat voertuig gedurende enige meters los van de grond was en na in botsing te zijn gekomen met een in de middenberm van die rotonde staand schrikhek, de rijbaan aan de andere zijde van die rotonde dwars is overgestoken en via de berm onderaan een talud tegen bomen is gebotst en tot stilstand is gekomen,
waardoor twee inzittenden (respectievelijk genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) werden gedood en één inzittende (genaamd [slachtoffer 3]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linkerknie en een gebroken rechterschouder en een gebroken rechterbovenarm en één inzittende (genaamd [slachtoffer 4]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een bloeding in zijn hoofd en een gebroken rechter elleboog en doorgesneden pezen en spieren van de rechterhand werd toegebracht.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverwegingen
Allereerst overweegt het hof dat het rijgedrag van de verdachte, zoals hiervoor bewezen is verklaard, in beginsel de gevolgtrekking kan dragen dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is te wijten.
Dat kan anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk geworden waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken, bijvoorbeeld omdat de verdachte ten tijde van het ongeval in een verontschuldigbare onmacht verkeerde. Het hof begrijpt dat de raadsman kennelijk in dat kader ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd dat er geen andere verklaring voor het optreden van het ongeval is dan dat de verdachte zeer kort voor het ongeval een black-out heeft gehad die tot het ten laste gelegde rijgedrag heeft geleid waardoor het ongeval is veroorzaakt.
Gelet op dit door de raadsman gevoerde verweer heeft het hof zich aldus te buigen over de vraag of sprake was van een black-out vlak vóór en/of tijdens het ongeval en - indien dit inderdaad aannemelijk is geworden - of deze black-out onvoorzienbaar was en het ongeval zodoende niet aan de verdachte was te wijten.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
De verdachte - die als beroepschauffeuse personenvervoer verrichtte - heeft steeds verklaard dat een stuk van haar herinnering ontbreekt en dat zij zich niets van het ongeval kan herinneren.
De bevindingen van de politie wijzen erop dat de verdachte ten tijde van het ongeval geen handelingen heeft verricht die een chauffeur (bij bewustzijn) in een dergelijke situatie instinctief zou verrichten, teneinde de gevolgen van zulk afwijkend rijgedrag te voorkomen of te beperken, zoals remmen of uitwijken.
Gelet op die verklaringen van de verdachte en die bevindingen van de politie is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat vlak voor en ten tijde van het ongeval sprake moet zijn geweest van een bij de verdachte ingetreden zogeheten black-out, in die zin dat zij op dat moment niet bij bewustzijn was.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze black-out voor de verdachte onvoorzienbaar was en of haar aldus een beroep op verontschuldigbare onmacht toekomt.
Het hof acht daarbij de omstandigheden zoals deze zich enkele weken voor het ongeval hebben voorgedaan van belang.
Aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte in het begin van 2010 naar de huisarts is gegaan, naar eigen zeggen omdat zij tot tweemaal toe in overdag gevoerde gesprekken niet uit haar woorden kon komen.
De huisarts heeft haar vervolgens doorverwezen naar een neuroloog, te weten dr. B.M. van Geel.
Deze neuroloog heeft de verdachte verder onderzocht.
Uit de aantekeningen van Van Geel (opgenomen in een van de kant van de verdediging overgelegde tekstuitdraai van het zorgdossier) blijkt dat de verdachte bij hem is gekomen met onder meer de klacht dat zij in de afgelopen jaren gedurende de nacht driemaal op haar tong had gebeten. Dat zij de neuroloog ook heeft verteld over de gesprekken waarbij zij niet uit haar woorden kon komen is niet aangetekend.
Uit een vervolgens verrichte standaard EEG zijn geen afwijkingen naar voren gekomen.
In een daarna verricht EEG na slaapdeprivatie werd echter links frontaal wel epileptiforme activiteit waargenomen en rechts frontaal ritmische theta-activiteit gedurende 40 seconden met hoge voltages, die gepaard gingen met tintelingen in de linker arm.
Een MRI-scan van de hersenen vertoonde behoudens enige aspecifieke zaken geen afwijkingen.
De conclusie van Van Geel luidde volgens deze aantekeningen dat er waarschijnlijk sprake was van lokalisatiegebonden epilepsie met een focus rechts frontaal met nachtelijke aanvallen.
Een en ander is blijkens de aantekeningen met de verdachte en haar dochter besproken. De verdachte is doorverwezen naar de epilepsie-deskundige.
Omdat er alleen sprake zou zijn van nachtelijke aanvallen waarbij de verdachte zich overdag goed zou voelen, was er, aldus de aantekeningen, geen harde indicatie voor het starten met anti-epileptica. In overleg met de verdachte is daarvan dan ook afgezien; met de verdachte is afgesproken dat zij na drie maanden terug moest komen voor controle.
De aantekeningen vermelden tenslotte: "Ze is gewezen op de consequenties met betrekking tot de rijbevoegdheid".
Desgevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat neuroloog Van Geel tegen haar heeft gezegd dat zij niet zou mogen rijden als zij aan epilepsie zou lijden.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte - hoewel, in ieder geval in haar beleving, nog niet zeker was dat zij aan epilepsie leed en daaromtrent nog geen duidelijkheid was verkregen - met de mogelijkheid dat zij daar wel aan leed ernstig rekening had moeten houden. Er waren immers wel aanwijzingen voor de aanwezigheid van epilepsie en het was met name (nog) niet zeker, zoals door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook is beaamd, dat zij niet aan epilepsie leed.
Het is een feit van algemene bekendheid dat één van de symptomen van epilepsie is dat men plotseling voor kortere of langere tijd het bewustzijn kan verliezen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte, gelet op hetgeen zij op dat moment wist omtrent haar medische situatie, serieus rekening moest houden met het optreden van een zodanig plotseling bewustzijnsverlies, zoals dit zich ook vlak voor en tijdens het verkeersongeval heeft voorgedaan. Zij zou er verstandig aan hebben gedaan om, gelet op de consequenties met betrekking tot de rijbevoegdheid, niet meer als bestuurder van een auto op te treden. Gelet op de omstandigheid dat zij als beroepschauffeuse werkzaam was, had het in de rede gelegen één en ander ook met haar werkgever te bespreken, hetgeen zij niet heeft gedaan.
In die omstandigheden is er geen sprake van verontschuldigbare onmacht.
Dat er geen symptomen waren benoemd die in verband met de rijvaardigheid werden gebracht en dat de eerdere spraakproblemen van de verdachte niet meer bij haar waren opgetreden, zoals door de raadsman verder nog naar voren is gebracht, doet aan het voorgaande niet af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd
en terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een rijontzegging voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Tegen dit vonnis heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een rijontzegging voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat door het rijgedrag zoals bewezen is verklaard er een de verdachte aan te rekenen verschrikkelijk ongeval heeft plaatsgehad met het door haar bestuurde taxibusje. De passagiers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn komen te overlijden en de passagiers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben ernstig letsel opgelopen.
Door te gaan rijden terwijl er onduidelijkheid was over de vraag of zij hiertoe medisch gezien wel in staat was, heeft de verdachte, al waren haar bedoelingen nog zo goed, de op haar rustende verantwoordelijkheid als taxichauffeuse veronachtzaamd en de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. De gewond geraakte inzittenden van het busje, voor wier welzijn in het verkeer de verdachte als chauffeuse verantwoordelijk was, hebben letsel, pijn, angst en ongemak opgelopen en ondervonden. Het leed dat aan de nabestaanden van de overledenen is toegebracht is onherstelbaar.
Anderzijds heeft het hof ten voordele van de verdachte rekening gehouden met een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld, ook niet ter zake van onverantwoordelijk verkeersgedrag. Eveneens heeft het hof er rekening mee gehouden dat de verdachte - die door de mensen die zij vervoerde als een zorgzame en betrokken chauffeuse werd ervaren - dit alles nooit heeft gewild en zelf ook zeer lijdt onder de gevolgen van het ongeval.
Tot slot heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met een voorlichtingsrapport van J.P. Wouda van 24 augustus 2010, waarin wordt geadviseerd de verdachte een werkstraf op te leggen. Gelet op dit rapport acht het hof geen termen aanwezig om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. In plaats daarvan zal het hof een werkstraf opleggen van na te melden duur. Daarnaast acht het hof oplegging van een rijontzegging van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de elfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Kortenhorst, mr. M.J.L. Mastboom en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 februari 2012.
Mr. M.J.L. Mastboom en mr. J.L. Bruinsma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.