Zoals het geval was in HR 28 maart 2006, NJ 2006, 235 en HR 15 april 2008, LJN BC9446.
HR, 06-10-2009, nr. 07/13317
ECLI:NL:HR:2009:BJ3290
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-10-2009
- Zaaknummer
07/13317
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BJ3290
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ3290, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ3290
ECLI:NL:PHR:2009:BJ3290, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ3290
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Het Hof heeft geoordeeld dat aan verdachte een zwaardere straf dient te worden opgelegd dan is gevorderd en daarbij heeft het in aanmerking genomen dat verdachte, gelet op zijn wetenschap van een niet-onherroepelijke vonnis, was gewaarschuwd dat vermogensdelicten tot strafrechtelijke sancties leiden. HR: het stond het Hof niet vrij die niet-onherroepelijke veroordeling bij de strafoplegging te betrekken, zodat de strafoplegging ontoereikend is gemotiveerd.
6 oktober 2009
Strafkamer
Nr. 07/13317
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 november 2007, nummer 22/002799-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging feiten heeft meegewogen waarvoor de verdachte niet onherroepelijk is veroordeeld.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 30 juli 2006 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (printer)cartridge, toebehorende aan [benadeelde partij 1]"
2.3. Het Hof heeft ter motivering van de opgelegde straf het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een, gelet op de gebruikte tassen, enigszins professioneel aandoende, winkeldiefstal. Feiten als het onderhavige brengen naast overlast doorgaans ergernis en financiële schade voor de benadeelden met zich mee.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 3 oktober 2007 is de verdachte bij (niet onherroepelijk) vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 23 mei 2006 tot een werkstraf veroordeeld wegens het plegen van een winkeldiefstal en een ander vermogensdelict. De verdachte was, gelet op zijn wetenschap van dat vonnis, derhalve gewaarschuwd dat vermogensdelicten tot strafrechtelijke sancties leiden, maar die waarschuwing heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het is op deze gronden dat het hof geen andere dan de hierna te melden zwaardere - vrijheidsbenemende - straf zal opleggen."
2.4. Blijkens deze overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat aan de verdachte een zwaardere - vrijheidsbenemende - straf dient te worden opgelegd dan door de Advocaat-Generaal is gevorderd. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de verdachte, gelet op zijn wetenschap van het niet-onherroepelijke vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 23 mei 2006, was gewaarschuwd dat vermogensdelicten tot strafrechtelijke sancties leiden.
Het stond het Hof niet vrij die niet-onherroepelijke veroordeling aldus bij de strafoplegging in aanmerking te nemen. De strafoplegging is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 6 oktober 2009.
Conclusie 30‑06‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens ‘diefstal’ veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
2.
Namens verdachte heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's‑Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging een niet-onherroepelijke veroordeling in aanmerking heeft genomen.
4.
De strafmotivering in het bestreden arrest houdt onder meer in:
‘Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 3 oktober 2007 is de verdachte bij (niet onherroepelijk) vonnis van de politierechter in de rechtbank 's‑Gravenhage van 23 mei 2006 tot een werkstraf veroordeeld wegens het plegen van een winkeldiefstal en een ander vermogensdelict. De verdachte was, gelet op zijn wetenschap van dat vonnis, derhalve gewaarschuwd dat vermogensdelicten tot strafrechtelijke sancties leiden, maar die waarschuwing heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het is op deze gronden dat het hof geen andere dan de hierna te melden zwaardere — vrijheidsbenemende — straf zal opleggen.’
5.
Anders dan het middel wil heeft het Hof bij de strafoplegging niet in aanmerking genomen dat de verdachte eerder was veroordeeld1., maar dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit had te gelden als een gewaarschuwd man omdat hij blijkens de veroordeling van de Politierechter al eens aan den lijve had ondervonden dat op stelen straf staat. Nu dat laatste ook het geval is als de verdachte ten onrechte door de Politierechter zou zijn veroordeeld, heeft het Hof als omstandigheid waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan in aanmerking kunnen nemen dat de verdachte een gewaarschuwd man was.
6.
Het middel faalt.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2009