Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/30:30 Opbouw hoofdstukken
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/30
30 Opbouw hoofdstukken
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691572:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De hoofdstukken zijn als volgt opgebouwd.
In hoofdstuk 2 wordt de vraag behandeld van het onderscheid tussen feiten die een gemotiveerde betwisting inhouden (een grondslagverweer) en feiten die een bevrijdend verweer opleveren: de kwalificatie van het verweer. Oordeelt de rechter dat verweerder op de een of andere wijze tegen de stellingen van eiser in gaat, dan is de kwalificatie van de door verweerder gestelde feiten van groot belang: betreft het verweer een gemotiveerde betwisting of een bevrijdend verweer? Een mijlpaal in de Nederlandse jurisprudentie is het arrest Van der Pasch/Van der Velde geweest, waarin de Hoge Raad het verschil tussen een gemotiveerde betwisting en een bevrijdend verweer duidelijk heeft verwoord. Dit arrest en andere arresten waarbij het onderscheid aan de orde kwam, zullen worden besproken.
Het leerstuk van het splitsingsverbod kan eveneens antwoord geven op de vraag of een verweer te kwalificeren is als een grondslagverweer of als een bevrijdend verweer. Aandacht wordt besteed aan het feit dat verweerder soms bewijsrechtelijke elementen krijgt toegeschoven die verder gaan dan zijn verplichting gemotiveerd te betwisten.
De verzekeraar kan de keuze hebben tussen een grondslagverweer en een bevrijdend verweer indien partijen twisten over de vraag of een onzeker voorval heeft plaatsgevonden. In hoeverre bepaalt die keuze de uitkomst van de procedure? Daarna komt het bestaan van een omslagpunt aan de orde (wanneer slaat een grondslagverweer om naar een bevrijdend verweer) en de mogelijkheid dat eiser kan kiezen tussen drie mogelijke rechtsgevolgen.
Niet alleen verweerder, ook eiser kan bij de bewijslastverdeling worden geconfronteerd met elementen die niet bij zijn stelplicht horen.
Nu het onderscheid tussen de kwalificatie grondslagverweer en bevrijdend verweer bepaalt voor wiens risico een eventueel niet vaststaan van een bepaald element kan komen, wordt in de wetgeving en jurisprudentie soms de scheidslijn verlegd. De wet kan de bewijslastverdeling wijzigen of materieelrechtelijke bepalingen worden anders uitgelegd zodat de bewijsrisicoverdeling wijzigt. Daarnaast kunnen partijen een bewijsovereenkomst sluiten waarin zij zelf de bewijslastverdeling regelen of andere afspraken over bewijs maken.
In hoofdstuk 3 komen de definities van een bevrijdend verweer en de twee typen van bevrijdende verweren ter sprake: de rechtsvernietigende en rechtsverhinderende bevrijdende verweren. Verschillende grondslagen van beide bevrijdende verweren worden besproken. Aan de orde komt of het maken van een onderscheid tussen beide typen van bevrijdend verweer noodzakelijk is of anderszins nuttig. Het in het spraakgebruik bekende adagium ‘ja, maar’-verweer tegenover ‘nee, want’-verweer wordt onder de loep genomen. De term sprongbeslissing wordt geïntroduceerd.
In hoofdstuk 4 wordt het onderscheid tussen een grondslagverweer en een bevrijdend verweer in enkele leerstukken verder uitgewerkt. Besproken worden een beroep op het ontbreken van causaal verband, op een opschortende en ontbindende voorwaarde, het verweer naar aanleiding van een vordering uit onverschuldigde betaling en de mogelijke verweren van verweerder indien eiser een akte overlegt.
In hoofdstuk 5 wordt besproken wat de zinsnede ‘een beroep op de rechtsgevolgen’ in art. 150 Rv inhoudt. Verweerder wijst op de rechtsgevolgen van een andere rechtsregel, waardoor de door eiser bepleite rechtsgevolgen niet intreden. Het verschil tussen een bevrijdend verweer en een eis in reconventie wordt behandeld. Een bevrijdend verweer en een eis in reconventie vertonen raakvlakken, maar dienen verschillende doelen. Wanneer is een beroep ter afwering voldoende om de vordering van eiser te laten stranden?
Ingeval eiser een vordering strekkende tot een negatieve verklaring voor recht instelt, inhoudende dat verweerder een bepaald recht niet heeft: eiser wenst een eventuele veroordeling tot een bepaalde prestatie te blokkeren, wordt de vraag besproken hoe een verweer ter zake moet worden gekwalificeerd.
De consequenties van de kwalificatie ‘bevrijdend verweer’ voor de verdere procedure zijn aan de orde in hoofdstuk 6. De praktijkjurist wordt chronologisch door de eerste aanleg geloodst waarbij verweerder een beroep doet op een bevrijdend verweer. Een bevrijdend verweer heeft alleen kans van slagen als de relevante feiten die noodzakelijk zijn om het andere rechtsgevolg te bewerkstelligen worden aangevoerd. Het debat naar aanleiding van dit beroep op een bevrijdend verweer komt aan de orde: stelt verweerder genoeg, weerspreekt eiser deze feiten voldoende (ingeval eiser een grondslagverweer ten aanzien van het bevrijdend verweer voert) of reageert eiser zijnerzijds met een bevrijdend verweer op het bevrijdend verweer van verweerder (een contra-bevrijdend verweer)? Verwikkelingen die zich kunnen voordoen in de procedure worden besproken.
In hoofdstuk 7 komt het bewijs van het bevrijdend verweer aan de orde en wordt het bewijsaanbod, de bewijsopdracht, de bewijslevering en bewijswaardering besproken. Welke eisen kunnen aan het bewijs van een bevrijdend verweer worden gesteld; welke eisen gelden ten aanzien van een bewijsaanbod; geldt de beperking van de partijgetuigenverklaring voor de verweerder die een bevrijdend verweer voert? Besloten wordt met een bespreking van de verschillende mogelijkheden voor verweerders met een bevrijdend verweer het bewijsrisico op voorhand zoveel mogelijk te beperken en de mogelijkheden die een verweerder in de procedure ten dienste staan zijn bewijspositie te optimaliseren.
In hoofdstuk 8 vindt een inventarisatie plaats van verschillende veelvoorkomende bevrijdende verweren en worden de stelplicht en bewijslast van deze bevrijdende verweren afzonderlijk besproken, zoals bijvoorbeeld een beroep op tenietgegaan zijn van de vordering, verjaring, dwaling, verrekening, opschorting, redelijke toerekening, eigen schuld en voordeeltoerekening. Indien verweerder een beroep doet op een bevrijdend verweer en eiser vervolgens een beroep doet op een ander rechtsgevolg dan waarop verweerder een beroep deed, is deze reactie van eiser te kwalificeren als een contra-bevrijdend verweer.
In hoofdstuk 9 worden enkele bijzondere bevrijdende verweren behandeld. In de wet zijn enkele specifieke bepalingen te vinden waar op grond van jurisprudentie de bewijslastverdeling na een betwisting van een gevoerd bevrijdend verweer anders uitvalt dan op grond van de hoofdregel was te verwachten. Eiser vordert een veroordeling van verweerder en verweerder doet een beroep op het bevrijdend verweer dat eiser niet heeft voldaan aan de tijdigheidvereisten van een wettelijke bepaling en eiser betwist zulks gemotiveerd. De Hoge Raad verdeelt op grond van de strekking en/of formulering van de bepaling de bewijslast zodanig dat stelplicht en bewijslast in de zin van bewijsrisico berusten bij de betwister. De toedeling van het bewijsrisico aan de betwister wordt toegepast in een beperkt aantal rechtsgebieden, waar een partij een beroep doet op een vorm van rechtsverwerking en de wederpartij daartegenin brengt dat de vereiste actie tijdig heeft plaats gevonden.
In hoofdstuk 10 staat centraal hoe bevrijdende verweren zich verhouden tot rechtsregels van processuele aard. Het onderscheid tussen een exceptie en inhoudelijk verweer, waaronder een bevrijdend verweer wordt besproken. In hoeverre moet worden voldaan aan het vereiste van concentratie van verweer? Heeft aanvaarding van een bevrijdend verweer tot gevolg dat die aanvaarding gezag van gewijsde heeft?
Vervolgens wordt behandeld of verweerder een beroep moet doen op een verweermiddel of dat de rechter in bepaalde gevallen ook ambtshalve een beslissing moet/mag nemen. Wanneer mag de rechter een rechtsregel ambtshalve in het debat aan de orde stellen? En wanneer is de rechter gehouden regels ambtshalve aan te vullen en te toetsen?
Derdenwerking van verweermiddelen wordt besproken in Hoofdstuk 11.
Hoofdstuk 12 behelst de antwoorden op de gestelde vragen in nr. 5, een nabeschouwing en samenvattingen in het Nederlands en het Engels.