Rb. Midden-Nederland, 26-04-2017, nr. 5489192 UC EXPL 16-16249 CD/942
ECLI:NL:RBMNE:2017:3465
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
26-04-2017
- Zaaknummer
5489192 UC EXPL 16-16249 CD/942
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2017:3465, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 26‑04‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Tussenbeschikking)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:7568
Uitspraak 26‑04‑2017
Inhoudsindicatie
“Wck, gevorderde bedrag deel van vordering met belang groter dan € 40.000,00, eiseres ziet niet uitdrukkelijk af van meerdere, voornemen tot verwijzing”
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5489192 UC EXPL 16-16249 CD/942
Vonnis van 26 april 2017
inzake
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen ABN AMRO,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijlagen van ABN AMRO,
- de reactie op de dagvaarding (“conclusie van antwoord”) met bijlagen van [gedaagde] ,
- de akte uitlaten (“conclusie van repliek”) van ABN AMRO,
- de reactie op de akte uitlaten (“conclusie van dupliek”) van [gedaagde] ,
- de akte uitlaten productie van ABN AMRO.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
ABN AMRO heeft op 14 maart 2006 een doorlopend krediet verstrekt aan [gedaagde] tot een maximum van € 45.000,00. Partijen zijn een (variabele) rente van destijds 0,685% per maand overeengekomen en een (variabele) effectieve kredietvergoeding van destijds 8,5% per jaar.
2.2.
[gedaagde] diende maandelijks een bedrag aan ABN AMRO te betalen, dat minimaal gelijk was aan de over de afgelopen periode berekende debetrente. Op enig moment is hij gestopt met die maandelijkse betaling.
2.3.
ABN AMRO heeft op 3 november 2015 de gehele openstaande som opgeëist. Die bedroeg toen € 49.648,86.
3. Het geschil
3.1.
ABN AMRO vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan ABN AMRO te voldoen een bedrag van € 12.500,00, te vermeerderen met primair de overeengekomen kredietvergoeding en subsidiair de wettelijke rente, vanaf de datum van dagvaarding tot de voldoening, en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt ABN AMRO dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst, door het verschuldigde bedrag, ondanks sommaties, onbetaald te laten.
3.3.
ABN AMRO voegt daaraan toe dat het gevorderde bedrag slechts een deel is van haar totale vordering op [gedaagde] . Die bestaat volgens haar uit de gehele openstaande som op 3 november 2015 (€ 49.648,86), vermeerderd met de van 3 november 2015 tot de datum van dagvaarding verschenen vertragingsvergoeding (€ 3.977,35), en met een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.538,50, inclusief btw). ABN AMRO beperkt haar vordering op [gedaagde] nu tot het gevorderde bedrag, maar zij reserveert uitdrukkelijk haar rechten met betrekking tot het resterende deel van de vordering.
3.4.
[gedaagde] heeft de vordering erkend. Hij heeft toegelicht dat zijn werkgever failliet is gegaan, dat hij nu werkt als zzp’er, maar dat hij daarmee onvoldoende verdient om zijn verplichtingen na te komen. Hij heeft een bedrag van € 350,00 aan ABN AMRO betaald en enkele schikkingsvoorstellen gedaan, die zijn afgewezen.
4. De beoordeling
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de overeenkomst tussen ABN AMRO en [gedaagde] een consumentenkredietovereenkomst is, waarop de Wet op het Consumentenkrediet (Wck) van toepassing is, zoals deze tot 25 mei 2011 gold. De overeenkomst is immers vóór die datum tot stand gekomen. Op grond van het bepaalde in artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de kantonrechter bevoegd kennis te nemen van een consumentenkredietovereenkomst met een kredietsom van ten hoogste € 40.000,00.
4.2.
Het door ABN AMRO gevorderde bedrag maakt deel uit van een vordering met een belang dat groter is dan € 40.000,00 en ABN AMRO ziet niet uitdrukkelijk af van haar beweerde rechten op hetgeen een bedrag van € 40.000,00 te boven gaat. De kantonrechter heeft daarom het voornemen om deze zaak te verwijzen naar de rolzitting van de enkelvoudige handelskamer van de afdeling Civiel recht van deze rechtbank. In dat geval kunnen partijen verder alleen bij advocaat procederen, is gedaagde ook griffierecht verschuldigd en is het door eiseres verschuldigde griffierecht hoger dan bij de kantonrechter.
4.3.
Voor de kantonrechter daartoe beslist, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over het voornemen van de kantonrechter om de zaak te verwijzen naar de enkelvoudige handelskamer van de afdeling Civiel recht van deze rechtbank.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 24 mei te 9.30 uur, waar ABN AMRO zich schriftelijk dient uit te laten over wat is overwogen in 4.3. van dit vonnis;
5.2.
[gedaagde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop schriftelijk te reageren;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.