HR (A-G), 24-05-2013, nr. 12/05981
ECLI:NL:PHR:2013:17
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
24-05-2013
- Zaaknummer
12/05981
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:17, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:48
- Vindplaatsen
JOR 2014/209
Conclusie 24‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Insolventierecht. Aanvraag eigen faillissement om tot toepassing van schuldsaneringsregeling te komen. Misbruik van bevoegdheid? Verschil in strekking faillissement en schuldsanering.
Zaaknummer: 12/05981 | |
Roldatum: 24 mei 2013 | mr. Wuisman AANVULLENDE CONCLUSIE inzake: |
[verzoeker], | |
verzoeker tot cassatie, advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei. | |
Er bestaat om na te melden redenen aanleiding om de in de onderhavige zaak reeds op 26 april 2013 genomen conclusie in heroverweging te nemen.
Bij het opstellen van de reeds genomen conclusie werd wel beschikt over het proces-verbaal van de op 11 december 2012 gehouden terechtzitting, maar niet over de briefwisseling die in verband met het proces-verbaal heeft plaatsgevonden tussen de advocaat van verzoeker tot cassatie (brief van 8 april 2013 aan het hof ’s-Gravenhage, sector civiel recht) en het hof (de antwoordbrief van 9 april 2013). Van deze brieven is pas kennis verkregen na 26 april jl.
De brieven, die door het hof aan het proces-verbaal zijn gehecht, roepen de vraag op of zij aanleiding geven om in de onderhavige zaak in andere zin te concluderen dan in de reeds genomen conclusie is gebeurd. Een probleem hierbij vormt dat niet helemaal duidelijk is welke betekenis dient te worden toegekend aan het aanhechten van de brieven aan het proces-verbaal. Waarschijnlijk is met de aanhechting bedoeld om het proces-verbaal aan te vullen. Maar in welke mate moet het proces-verbaal worden geacht met de aanhechting te zijn aangevuld of gewijzigd?
Uit de brieven, in onderling verband beschouwd, kan worden afgeleid dat ter zitting meer concreet en gedetailleerd is gesproken over de gezondheidstoestand van de in Turkije verblijvende [verzoeker]. Wat over die gezondheidstoestand is gezegd, biedt steun aan de verwachting dat [verzoeker] waarschijnlijk niet meer naar Nederland zal terugkeren.
De brieven, in onderling verband beschouwd, tonen niet onomstotelijk aan dat op de terechtzitting van de kant van [verzoeker] geen uitlatingen zijn gedaan die er op zouden kunnen wijzen dat het aanvragen van het faillissement geschiedde louter met het doel om langs die weg zo spoedig als mogelijk toegang tot de schuldsaneringsregeling te verkrijgen. Intussen wordt in de brief van het hof erop gewezen dat op blz. 1, onderaan, van het proces-verbaal niet is aangegeven dat het faillissement is aangevraagd met het uitsluitend doel om in de schuldsaneringsregeling te komen. Verder maakt hetgeen over de gezondheidstoestand van [verzoeker] ter zitting nader is opgemerkt aannemelijk dat ook ter terechtzitting aan de kant van [verzoeker] een spoedige terugkeer van hem naar Nederland niet werd verwacht en – mede in verband hiermee – ook niet een snelle toegang tot de schuldsaneringsregeling. In een en ander kan men aanwijzingen zien dat de uitlatingen op de terechtzitting over het doel van het aanvragen van het faillissement meer moeten hebben ingehouden dan dat dit aanvragen geschiedde enkel met het oogmerk om een snelle toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te bewerkstelligen.
Het voorgaande brengt mee dat aan hetgeen in de reeds genomen conclusie onder 2.4.2 is opgemerkt niet onverkort kan worden vastgehouden. Daar wordt de vraag opgeworpen: “Is, anders gezegd, de vaststelling door het hof van wat [verzoeker] met het aanvragen van het eigen faillissement heeft beoogd, onbegrijpelijk?” Met een beroep op in het proces-verbaal weergegeven uitlatingen van de raadsman en de dochter van [verzoeker] is die vraag in de genomen conclusie ontkennend beantwoord. In de hoger genoemde twee brieven wordt aanleiding gevonden om de vraag, zij het niet zonder enige aarzeling, toch bevestigend te beantwoorden. Zoals opgemerkt, er zijn aanwijzingen dat de uitlatingen op de terechtzitting over het doel van het aanvragen van het faillissement meer moeten hebben ingehouden dan dat het aanvragen geschiedde enkel met het oogmerk om een snelle toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te bewerkstelligen. Aan die aanwijzingen, zeker voor zover zij te ontlenen zijn aan de nadere toelichting op de ziekte van [verzoeker], lijkt uiteindelijk toch het meeste gewicht te moeten worden toegekend. Dit betekent dat de eindconclusie ook aanpassing behoeft, nl. dat het bestreden arrest van het hof voor vernietiging in aanmerking komt.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden